| |
| |
| |
Vertaalde poëzie
| |
| |
Vier gedichten
Osip Mandelstam
(Vertaling Margriet Berg en Marja Wiebes)
De lutheraan
Ik wandelde langs 't protestantse kerkje,
Op zondag was 't, er kwam een lijkstoet aan, en
Al liep ik wat afwezig daar, ik merkte
De strenge onrust der parochianen.
De vreemde taal bereikte niet mijn oren,
En slechts de dunne paardeleidsels blonken.
Ik kon de trage paardenhoeven horen
Die op het zondags wegdek dof weerklonken.
En in het verend duister van een koetsje,
Waar droefenis zich hulde in een pose, -
Geen woorden en geen tranen, spaarzaam groetend, -
Flitste een corsage op van najaarsrozen.
Als een zwart lint zag ik de vreemden voortgaan,
Er liepen vrouwen in de stoet die schreiden,
Een blos onder de voile; onverstoorbaar
Bleef de koetsier daarboven verder rijden.
| |
Лютеранин
Я на прогулке похороны встретил
Близ протестантской кирки, в воскресенье.
Рассеянный прохожий, я заметил
Тех прихожан суровое волненье.
Чужая речь не достигала слуха,
И только упряжь тонкая сияла,
Да мостовая праздничная глухо
Ленивые подковы отражала.
А в эластичном сумраке кареты,
Куда печаль забилась, лицемерка,
Без слов, без слез, скупая на приветы,
Осенних роз мелькнула бутоньерка.
Тянулись иностранцы лентой черной,
И шли пешком заплаканные дамы,
Румянец под вуалью, и упорно
Над ними кучер правил вдаль, упрямый.
Кто б ни был ты, покойный лютеранин, -
Тебя легко и просто хоронили.
Был взор слезой приличной затуманен,
И сдержанно колокола звонили.
И думал я: витийствовать не надо.
Мы не пророки, даже не предтечи,
Не любим рая, не боимся ада,
И в полдень матовый горим, как свечи.
| |
| |
| |
[Vervolg Nederlands]
Wie, dode lutheraan, jij ook mocht wezen, -
Ze hebben je begraven, doodeenvoudig.
Een blik werd door een nette traan beneveld,
En zelfs de klokken luidden ingehouden.
Ik dacht: welsprekendheid is overbodig.
Geen wegbereiders of profeten zijn we.
Geen angst voor 't hellevuur, geen hemel nodig,
Als kaarsen die een vale dag beschijnen.
| |
[Al strelen namen van beroemde steden]
Al strelen namen van beroemde steden
't Oor met hun broze aanzien, toch bestaat
Niet de stad Rome tot in eeuwigheden,
Het is de mens waar 't in 't heelal om gaat.
De vorsten doen hun best hem klein te houden,
Door priesters worden oorlogen aanvaard,
Maar zonder hem zijn altaren, gebouwen,
Als schamel afval slechts verachting waard.
| |
[Пусть имена цветущих городов]
Пусть имена цветущих городов
Ласкают слух значительностью бренной.
Не город Рим живет среди веков,
А место человека во вселенной.
Им овладеть пытаются цари,
Священники оправдывают войны,
И без него презрения достойны,
Как жалкий сор, дома и алтари.
| |
| |
| |
[Als Psyche, 't Leven zelf, afdaalt naar 't schimmenrijk,]
Als Psyche, 't Leven zelf, afdaalt naar 't schimmenrijk,
Achter Persephone, het ijle woud inschrijdend,
Zal met een groene twijg, als Stychisch liefdeblijk,
Een klein blind zwaluwtje zich aan haar voeten vlijen.
Er komt de nieuwe gast, de vluchteling, een schaar
Van schimmen tegemoet met luide jammerklachten.
Onmachtig wringen ze de handen, een gebaar
Van niet-begrijpen en van schuchtere verwachting.
Ze dragen spiegeltjes en flesjes reukwerk aan -
De ziel is vrouw, - zij houdt van ditjes en van datjes.
Door 't bladerloze woud van ijle stemmen gaan
De dorre klachten rond, als kleine regenspatjes.
De ziel is uit haar doen in 't tedere geweld,
Herkent de bomen niet in 't woud van ijle eiken,
Ademt op 't spiegeltje en talmt om 't kopergeld
Voor deze overtocht in nevels aan te reiken
| |
[Когда Психея-жизнь спускается к теням]
Когда Психея-жизнь спускается к теням
В полупрозрачный лес, вослед за Персефоной,
Слепая ласточка бросается к ногам
С стигийской нежностью и веткою зеленой.
Навстречу беженке спешит толпа теней,
Товарку новую встречая причитаньем,
И руки слабые ломают перед ней
С недоумением и робким упованьем.
Кто держит зеркальце, кто баночку духов, -
Душа ведь женщина, ей нравятся безделки,
И лес безлиственный прозрачных голосов
Сухие жалобы кропят, как дождик мелкий
И в нежной сутолке не зная, что начать,
Душа не узнает прозрачные дубравы,
Дохнет на зеркало и медлит передать
Лепешку медную с туманной переправы.
| |
| |
| |
[Golvend Tiflis van mijn dromen,]
Golvend Tiflis van mijn dromen,
Snarenspel dat zachtjes ruist,
Op de brug de mensenstromen
Die naar de tapijtstad komen,
't Water van de Koera bruist.
Op de oever zijn taveernen
Waar je pilafrijst krijgt, wijn.
Rode herbergiers serveren
Volle glazen aan de heren,
Brandend om van dienst te zijn.
Volle wijnen uit Kachetië,
In de koelte daar heerst vrede,
Drink volop, drink met zijn tweeën,
Drinken doe je niet alleen.
In taveernen, zelfs in kleine,
Vraag maar om Teliani-wijnen,
Tiflis zal in mist verdwijnen,
Jij maakt nog een fles soldaat.
Ieder mens wordt oud, krijgt kwalen,
Jeugdig blijft alleen het lam.
Zal de rode wijn verschalen...
Samen met de sjaslikwalm.
| |
[Мне Тифлис горбатый снится,]
Мне Тифлис горбатый снится,
Там в прохладе, там в покое
Пейте вдоволь, пейте двое,
Поплывет Тифлис в тумане,
|
|