De Tweede Ronde. Jaargang 28
(2007)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
Vijf gedichten
| |
[pagina 191]
| |
Op de wijze van ‘Pure en serene muziek’Sinds ons afscheid
verstreek een halve lente.
Alles wat ik zie vervult me
met hartverscheurend verdriet.
Onderaan de trap: een sneeuwstorm
van vallende pruimenbloesems
die, eenmaal weggeveegd,
alles meteen weer bedekken.
In nieuws, gebracht door grauwe ganzen,
heb ik geen vertrouwen.
De weg is lang, terugkeren lukt
enkel nog in dromen.
Het hartzeer van de scheiding
is als gras in de lente:
waarheen en hoe ver je ook gaat,
het blijft maar groeien.
| |
Op de wijze van ‘Het zand van de Zijdewassersbeek’De rode zon is al geklommen
tot een hoogte van dertig voet.
Gouden vaten worden beurtelings gevuld
met wierook gevormd als dieren,
terwijl tapijten van rood brokaat
onder voetstappen kreukelen.
Prachtige vrouwen dansen in de maat,
hun gouden haarspelden glijden weg.
Ziek van de wijn pluk ik af en toe bloemen
om aan hun meeldraden te ruiken.
Verweg, in een ander paleis, hoor ik muziek
van bamboefluiten en trommels.
| |
[pagina 192]
| |
Op de wijze van ‘De golven spoelen het zand’Gedane zaken kunnen enkel worden betreurd,
ze doemen voor me op, moeilijk uit te bannen.
Herfstwind waait door tuinen -
mos overwoekert treden.
Een enkel parelgordijn hangt werkeloos,
niet opgerold,
want niemand komt, de hele dag lang.
Reeds diep begraven is mijn gouden zwaard,
begroeid met onkruid, mijn jeugdige energie.
De avond is koel, de hemel helder -
maanbloesem ontluikt.
In gedachten zie ik jade paviljoenen,
paleizen van jaspis,
vergeefs weerspiegeld in het water van de Qinhuai.
| |
Op de wijze van ‘De schone Yu’Wind wentelt op de kleine binnenplaats -
het onkruid is groen.
Wilgenblaadjes openen een voor een hun oogjes in de lente.
Ik leun tegen het hek, een halve dag lang, alleen
en zonder woorden.
Onveranderd: de klank van bamboe en de nieuwe maan,
net als jaren geleden.
Mondorgel en gezang nog niet verstomd -
de wijnbekers staan er nog,
het ijs op het gelaat van de vijver begint te breken.
Kaarslicht verduisterd door wierook, in de diepten
van een beschilderde toren.
Mijn slapen bedekt met heldere vorst en restjes sneeuw,
ongebreideld mijn heimwee.
|
|