[Nummer 4]
Voorwoord
In dit vrije winternummer Nederlands proza met vier bijdragen: Jan Blauwhof schreef een verhaal over een geraffineerd spel met oude aandelen dat vijf generaties omspant; Willem Jardin komt met fantasmagorische beelden uit een abattoir, beschreven met verbazend veterinair raffinement; Philip Snijder rapporteert over verstandsverbijstering en menslievendheid in het inferno van een veerboot vol treinen naar Sicilië, en L.H. Wiener vervolgt - na Nestor en De verering van Quirina T. - zijn fictieve maar levensechte dubbelkroniek van ikfiguur Wiener en alter ego Van Gigch.
In Nederlandse poëzie acht dichters, onder wie Frans Pointl, L.F. Rosen, Jos Versteegen en, als debutant, Piet Janssen. Henk van der Haar en Nico Weber leverden, onafhankelijk van elkaar, een rijmende sestina, een ontwikkeling in het genre waar de troubadours nog niet aan hadden gedacht. In Light Verse begroeten we twee nieuwelingen, Wietske Loebis en Guus Rekers; verder oude bekenden onder wie Frank van Pamelen (over Elvis Presley en Bram Moszcowicz) en Drs. P.
Vertaald proza biedt proza van de intrigerend on-Amerikaanse Amerikaan Robert Coover, geboren in 1932, maar nooit vertaald in het Nederlands; Monse Weijers vervolgt zijn promotie van Alexander Koeprin met een verhaal dat verdacht veel weg heeft van een Kerstverhaal, en Madeleine Mes, de Joeri Olesja-vertaalster, levert een fragment uit zijn befaamde ‘Afscheidsboek’. In Vertaalde poëzie zeven Mandelstam-vertalingen (vier van Berg-Wiebes; drie van Targan Mouravi), werk van een jonge dichter uit India, Sudeep Sen, een sonnet van Plantijn en een canzone van Petrarca.
Dit nummer brengt ook iets geheel nieuws, een Hommage (aan de miskende Nederlandse dichter Dèr Mouw), die éénderde van dit nummer beslaat. Zijn miskenning is actueel geworden door een commissie van het Letterkundig Museum die Dèr Mouw heeft geweerd uit de canon van honderd beste, maar dode, Nederlandse auteurs. Co Woudsma en Patty Schoften, die intussen een Dèr Mouw-genootschap hebben opgericht, waren gastredacteur voor dit literaire eerbetoon: het werk van Dèr Mouw wordt diepgaand becommentarieerd in essays van Fresco en Van den Bergh, aanstekelijk de hemel in geprezen door Woudsma, vertaald en gepersifleerd door Paul Claes, verknipt en hergebruikt door Hein Walter. H.H. ter Balkt, Peter du Gardijn en Elisabeth Kaldas eren Der Mouw met een eigen gedicht. Van der Born en Jiskoot steken de draak met Dèr Mouws merkwaardige Nederlands en zes karikaturisten hebben een impressie gegeven van het patriarchale aanschijn van de dichter-filosoof.
Redactie