De Tweede Ronde. Jaargang 28
(2007)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Herinneringen aan het Russische hof
| |
[pagina 146]
| |
zijn hele grote fout. En toch had Nicolaas II hoge aspiraties. Hij verlangde vurig naar een gelukkig bestaan voor zijn reusachtige volk. Hij had een zacht en teder hart en was geneigd tot al wat groot en goed was. Als hij goede mensen om zich heen had gehad en het juiste soort raadgevers, en als hij was getrouwd met een vrouw met een heldere blik, met een grote visie en moderne ideeën, die hem vooruit had geholpen in plaats van hem achteruit te trekken, dan was hij misschien een reusachtige kracht ten goede geweest voor zijn volk. De uiterlijke omstandigheden van zijn leven zijn bekend. Ik zal ze niet herhalen. Liever roep ik een intiemer beeld op, persoonlijke herinneringen, dingen die ik met eigen ogen heb gezien, emoties die een weerklank vonden in mijn hart. Onze wegen hebben elkaar niet vaak gekruist, maar we waren naaste verwanten en ik kende de tsaar uit mijn vroegste jeugd. Mijn moeder was de enige dochter van tsaar Alexander II. Het Russische hof was stellig een van de sprankelendste van Europa. Mijn moeder kwam er vandaan en zolang ik me kan herinneren had dit hof voor mijn kinderblik altijd een buitengewoon prestige gehad, een speciale glans die met niets anders te vergelijken was. De tsaar was de centrale figuur, het was of de hele wereld draaide om zijn mystieke presentie. Zelfs nu nog neemt een soort bijgelovige vrees bezit van mij als ik terugdenk aan de sfeer die de tsaar van alle Russen omgaf. Ik zie weer de immense paleizen, oneindige aantallen militairen en hovelingen, grote stille gangen met gardesoldaten in bizarre uniforms en, voor de deuren, reusachtige kozakken in rode tuniek, vervaarlijk om te zien, met hun gordel vol pistolen en dolken, en met enorme bontmutsen op hun hoofd. Er hing een speciale geur in die keizerlijke verblijven, een vreemd mengsel van terpentijn en Russisch leer die ik nooit ergens anders ben tegengekomen. Voor de poort stonden de grote koetsen te wachten; de gebaarde koetsiers, gehuld in hun lange overjassen van blauw laken, praatten sussend tot de schitterende Orlov-paarden die ongeduldig met hun hoeven over het plaveisel schraapten, hun lange manen schudden en het stof lieten opdwarrelen met hun lange staart. De paarden waren doorgaans zwart, maar vaak glommen hun flanken goudachtig in de zon als glimmende kurassen; sommige waren wit met grijze vlekken. In deze beelden van het oude Rusland zijn kerken, kapellen en priesters onderdeel van een groot paleis. Ik herinner me het glorieuze gezang | |
[pagina 147]
| |
dat opsteeg naar de gewelfde koepels; de stemmen rijk aan diepe klanken die als bronzen klokken oprezen boven de stilte in een bovennatuurlijke harmonie. Ik zie het blinkende goud en de edelstenen; ik zie de pracht van de oude ikonen en gigantische zuilen van kostbaar porfier en malachiet. En in de schaduwen, flonkerend van de vele kaarsvlammen, zie ik de priesters, jonge en oude, in zware gewaden van goudbrokaat, bezig met vreemde riten mijn jeugdige verbeelding schrik aanjoegen. De oudere mannen hebben een sneeuwwitte baard en lang haar, maar de jongere doen opvallend sterk denken aan het beeld van Gods Zoon, zoals hij is geschilderd op de Russische ikonen. Hun stemmen brengen mijn hart in beroering, terwijl wolken van geurige damp oprijzen uit de wierookvaten. En ik zie een zee van gezichten: heel mooie vrouwen, gekroond met prachtige tiara's, bijna gebogen onder het gewicht van hun juwelen; en daarnaast heel lange mannen in uniform, sommige met een glimlach, andere met een streng gezicht, maar stuk voor stuk totaal in beslag genomen door de kerkdienst, vaak knielend met gebogen voorhoofd, terwijl ze met berouwvol gebaar een groot kruis slaan.
Mijn eerste herinnering aan Nicolaas II - of Niky, zoals we hem allemaal noemden - stamt uit zijn jongenstijd. Hij was een beetje timide, met goede grijsblauwe ogen, dromerig en ingekeerd, en rode lippen die gevormd leken voor vriendelijke woorden. Ik meen hem nog voor me te zien, gekleed in zijn witte zomeruniform. zoals hij naar ons toe kwam over de lange, met bomen omzoomde oprijlaan van zijn zomerverblijf. Ik zie hem rijden op zijn kozakkenpaard waarvan de lange staart bijna over de grond sleept. Hij wordt gevolgd door een dozijn Russische wolfshonden die soms opspringen naar het hoofd van het paard, dan weer tussen de bomen dwalen, soepel en sierlijk als fabeldieren, hun blik gericht op de blonde knaap die een zo formidabel goed erf tegemoet ziet. Als hij een paar woorden gericht heeft tot de andere kinderen, gaat hij er in galop vandoor en wij volgen hem met onze ogen, hopend om hem te zien terugkomen, hem weer te horen spreken, te voelen hoe hij ons aankijkt met zijn dromerige ogen, zo goed, zo strelend. In 1894 stierf Alexander III en Nicolaas II besteeg de troon. Hij was pas zesentwintig en een paar weken later trouwde hij met Alice, prinses van Hesse, een heel mooi en heel serieus meisje dat de naam Alexandra | |
[pagina 148]
| |
aannam bij haar bekering tot het orthodoxe geloof. Ik zie Nicolaas opnieuw bij zijn kroning, op het moment van zijn grootste glorie en op het hoogtepunt van zijn aardse macht: het unieke ogenblik dat hij voor zijn volk stond, het vleesgeworden symbool van alles wat de tsaar toen personifieerde in de ogen van een groot rijk. Die kroningsdagen komen mij weer voor de geest als een reeks beelden van een fantastische weelde. Hier zag je alle uiterlijke praal die afstraalt van wereldse macht, geërfd van generatie op generatie, vermengd met dat mysticisme dat in Rusland inherent is aan alles. De jonge en mooie keizerin maakte evenveel indruk op mij als de tsaar: beiden leken vrijgesteld van de sterfelijkheid. Je had ze kunnen aanzien voor twee godenkinderen van wie groot en klein alleen maar de lof wilden zingen. Hoe goed zie ik ze samen bij hun plechtige inkomst in Moskou, de legendarische oude stad waarin de tsaren altijd gekroond werden en waar morgen het heilig teken van de macht op hun hoofd zal worden geplaatst temidden van pracht en praal en gebeden, ten goede of ten kwade. Als het voornaamste personage in de stoet rijdt Nicolaas op een grote schimmel de straat door. Hij verschijnt niet in weelderige kledij, maar draagt het donkergroene uniform waarin we hem meestal zien en op zijn hoofd draagt hij de strakke, ronde astrakan muts die typerend is voor het Russische leger. Over zijn borst loopt het blauwe lint van het St. Andreüskruis: de edelstenen van de grote ordes fonkelen op de donkere stof van zijn kleding. Er is niets magnifieks, niets echt imponerends aan zijn kostuum of zijn voorkomen. We zien weer dezelfde dromerige ogen, dezelfde vriendelijke lippen die we als kinderen hadden gekend, die gevormd leken voor vriendelijke woorden. Toch lees je in zijn zelfverzekerde houding de kalme waardigheid van iemand die zich bewust is van zware plichten. Hij groet naar links en naar rechts, met een zweem van een vriendelijke glimlach om zijn lippen. De volgende dag werden Nicolaas en zijn lieftallige gezellin gekroond in de oude kathedraal van het Kremlin en werden ze de gezalfde monarchen van het grootste rijk op aarde. De ceremonie duurde eindeloos, maar was van een fascinerende schoonheid en legendarisch vorm gegeven. Het was zo magnifiek dat het onwezenlijk werd, alsof je was teruggevoerd naar oude, historische tijden.
De kerk is hoog, somber en gewelfd: de gouden wanden zijn versierd | |
[pagina 149]
| |
met archaïsche fresco's. Het koloriet is geharmoniseerd door de tijd die alle kleuren prachtig heeft verzacht. Gouden stofjes dwarrelen door het priesterkoor; daarbinnen verandert ieders gelaatsuitdrukking in iets vreemd raadselachtigs; een plechtig gevoel van afwachting neemt van iedereen bezit; de sfeer wordt gespannen alsof ergens in de schaduwen reuzenvleugels wieken, Alle ogen zijn gericht op de twee gestalten van de man en de vrouw aan wie allen eer zullen bewijzen, de man en de vrouw die voortaan het lot van het grote land zullen belichamen. Nicolaas is bleek; hij lijkt te buigen onder het gewicht van de wonderbaarlijke kroon van zijn voorouders. Zijn gouden mantel lijkt te zwaar voor zijn schouders en je denkt onwillekeurig aan het reusachtig postuur van degenen die hem voorgingen. Maar in zijn ogen straalt een mystiek vuur. De keizerin lijkt minder moeite te hebben met de eretekenen der monarchie, maar haar wangen branden, haar ogen staan koortsig en haar lippen zijn strak. Er is geen zachtheid in haar trekken. Zelfs daar in die gouden kathedraal, in het uur van haar grootste glorie, lijkt ze een onzichtbare vijand uit te dagen die haar elk ogenblik vanuit de schaduw kan belagen. De plechtigheid is afgelopen, het gekroonde paar verlaat het priesterkoor; het zonlicht van een lentedag straalde door de deuren. Gevolgd door priesters en hoogwaardigheidsbekleders bestijgen ze langzaam de treden, bedekt met rood tapijt, die leiden naar een estrade die uitziet over de bevolking; pages in scharlaken kostuum met zilverdraad dragen de sleep van hun zware mantels. Gearriveerd op de estrade wenden ze hun gezicht naar hun onderdanen. Het zonlicht valt recht op hen neer en straalt op hun fantastische juwelen, terwijl van beneden de zware donder rolt van het gejuich van myriaden stemmen uit de menigte. Gedreven door een onweerstaanbare emotie valt die menigte op de knieën en kijkt in extase naar de twee lumineuze figuren die roerloos boven hen staan als vreemde goden die maar eens in het leven te zien zijn
Een wrede gebeurtenis heeft deze weelderige dagen gemarkeerd met een bloedvlek. Buiten de stad was op een enorm open veld een groot volksfeest georganiseerd. Daar zouden de boeren souvenirs krijgen met de beeltenis van hun keizer erop. Het pas gekroonde paar zou er, gevolgd door de keizerlijke gasten, in luisterrijke optocht naar toe gaan om aan- | |
[pagina 150]
| |
wezig te zijn bij de uitreiking van deze souvenirs aan de duizenden boeren die uit alle hoeken van het immense land gekomen waren. Door een fout in de organisatie ontstond er een opstootje en honderden mannen, vrouwen en kinderen die bijeen waren voor de feestvreugde, verloren het leven bij een bloedige catastrofe die moorddadiger was dan een veldslag. Die jammerlijke gebeurtenis wierp een schaduw op alle feesten en plechtigheden die volgden. De tsarina, van nature al geneigd tot melancholie, was er diep door geschokt. Velen zagen er een boos voorteken in voor het nieuwe bewind. ‘In bloed begonnen,’ zeiden ze, ‘zal het eindigen in bloed.’ |
|