De Tweede Ronde. Jaargang 28
(2007)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
Aquila non captat muscas?
| |
[pagina 47]
| |
Dat de keizer dit wel deed, was evenwel doodgewoon, gezien zijn status. De adelaar gold als keizerlijk symbool, de jacht als het tijdverdrijf bij uitstek van niet alleen zijn Mohammedaanse vrienden, maar ook van zijn grootvader Frederik Barbarossa, zijn vader Hendrik de Zesde en zo vele anderen van koninklijken bloede in de periode. Het is dan ook niet het tijdverdrijf zelf, als wel de methode die Frederik van zijn tijdgenoten onderscheidt en hem zo bijzonder maakt. Die methode is zelfbewust en onbevreesd, zelfs voor de grootste autoriteit: non sic se habet, ‘zo zit het niet’, merkt hij op naar aanleiding van een passage uit Aristoteles, volgens de geleerde Dante toch ‘il maestro di color che sanno’. De methode is anderzijds toch ook weer op bewonderenswaardige wijze bescheiden: het boek, zo meldt de auteur in zijn voorwoord, is slechts een eerste stap; anderen na hem zullen het beter doen. Frederik getuigt hiermee van een besef van vooruitgang dat ná hem de Renaissance zal typeren. Even ‘modern’ is zijn vaste geloof in autopsie en observatie (de illustraties uit het beroemde Vaticaanse handschrift dat werd vervaardigd in de kring van zijn zoon Manfred laten 900 vogels zien in alle mogelijke houdingen van haast fotografisch realisme). Ten slotte is er aan het hele project iets gewaagds, haast avontuurlijks: als er één diersoort ongrijpbaar en vreemd is, is het de vogel; en één element (toen) ontoegankelijk voor de mens, is het de lucht. Frederik betoont zich in zijn de arte venandi een ontdekkingsreiziger die, vertrouwend op zijn ratio, gefascineerd zich de mysteriën van de natuur tracht eigen te maken. Dit alles vanuit zijn verschillende jachtsloten, waarvan het majestueuze Castel del Monte het beroemdst is. Hij praat er weinig over in de arte venandi. Heel zelden ziet de lezer de keizer bezig: ‘Dit hebben we gezien en hebben we laten doen in Apulië, want we ontboden daarheen experts uit Egypte, die deze zaken beheersten’ (over het uitbroeden van struisvogeleieren). Arabische vogelkenners werden niet alleen naar Italië gehaald, maar ook vertaald, bijvoorbeeld door de uomo universale Theodorus van Antiochië, veelzijdig keizerlijk secretaris (hij trok horoscopen, schreef Arabische brieven voor de keizer naar Tunis, mengde 's keizers sorbets van viooltjes en was zijn trouwe boodschapper). In het voorwoord van zijn vertaling van de Arabische Moamyn (De scientia venandi per aves) merkt Theodorus op: ‘Zoveel koningen als er zijn, ze hebben maar één eigenlijk vertier: de jacht. Toen mijn zeer verheven meester [er volgt de | |
[pagina 48]
| |
complete titulatuur van Frederik] opmerkte dat keizers en koningen zich slechts de verhevenheid van dit tijdverdrijf dienden toe te eigenen, maar tevens zag dat zijn voorgangers en ook contemporaine koningen bij het uitoefenen ervan geenszins werden beroerd door de waarheid van hetgeen zij zich toeëigenden en zich lieten voorzetten, en eerder in een diepe sluimer hieromtrent waren vervallen, heeft hij de meest onbeduidende zijner slaven bevolen dit boek van een valkenier te vertalen uit het Arabisch in het Latijn.’Ga naar eindnoot2. Zoals de humanisten later zouden gaan jagen op manuscripten van antieke auteurs, zo joeg Frederik op kennis, die hij liet komen waar het maar kon. Theodorus' vertaling werd door de keizer zelf gecorrigeerd tijdens het beleg van Faenza. Men ziet Frederik haast voor zich, 's avonds rustig aan het werk, na een dag van katapulten en bebloede zwaarden eindelijk bezig met waar het echt om ging. Dat de fascinatie voor de jacht groot was, wellicht té groot, wordt duidelijk uit de oorzaak van de grote nederlaag die de keizer bij Parma in 1248 leed, en die zijn politieke dromen in duigen heeft doen vallen. Bij de tegenaanval was de keizer met zijn gevolg uit jagen. Parma, met de gehele keizerlijk schat, viel in handen van zijn tegenstanders, met daarbij het voor Frederik zelf geïllustreerde exemplaar van zijn levenswerk (zoals gezegd bezitten we alleen een geïllustreerd manuscript van de eerste twee boeken in de redactie van 's keizers mooie, blonde bastaard Manfred, die met roerende trouw aan zijn vader talloze glossen en correcties invoerde; de resterende vier boeken zijn ongeïllustreerd, slechts overgeleverd via een onafhankelijke traditie). Frederik was een zelfbewust man, maar het kon nog erger: Dzjengiz Chan verordonneerde de keizer vanuit Karakorum zich aan hem ter beschikking te stellen: hij kon dan wel een interessante positie aan het Mongoolse hof krijgen. Frederik antwoordde naar verluidt, met karakteristieke ironie, dat de positie van valkenier hem niet onwelgevallig zou zijn - om zich verder van Chan uiteraard in het geheel niets aan te trekken. In de rubriek Vertaald prozaGa naar voetnoot* volgt het voorwoord van Frederiks valkenboek, een uitzonderlijk werk, en voor een geleerd boek ook uitzonderlijk ontroerend, juist door de wetenschappelijke zuiverheid. |
|