De Tweede Ronde. Jaargang 28
(2007)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
Reiziger doet PergamumGa naar voetnoot*
| |
[pagina 44]
| |
adviseren, waardoor hij de tijd vond om aan het hof van Nicea de verlichte ideeën van zijn vader Theodoras I Laskaris voort te zetten, te schrijven, met geleerden te corresponderen of zich te verdiepen in de antieke geneeskunde. Zijn brieven tonen hem zoals hij geweest moet zijn: een trotse, zelfbewuste monarch én een fijnzinnige erudiet, iemand van weemoedig omzien en hopen tegen beter weten in, maar ook een realist die niet in lethargie verviel. Hij zag het als zijn opdracht te redden wat er nog te redden viel, stimuleerde kunst en wetenschap, stichtte een school in Nicea en liet goede bibliotheken aanleggen. Een zwakke gezondheid en voortdurende stemmingswisselingen - hij leed aan epilepsie, verloor de vrouw van wie hij hield en had geen broers of zusters - maakten hem overgevoelig aan het eind van zijn leven, zo berichten tijdgenoten. Na vier jaar kwam er een einde aan het bewind van een sympathieke eenling. Een van zijn brieven beschrijft een bezoek aan Pergamum, ooit de weelderige hoofdstad van een Hellenistisch koninkrijk, ontstaan in de nadagen van Alexander de Grote, en met Efeze, Sardes en Milete, een van de mooiste en meest welvarende steden van Klein Azië, spectaculair aangelegd op en rondom een steile bergkam die zich 300 meter in de hoogte verhief en waarvan de terrasvormige hellingen plaats boden aan tempels van Zeus en Athene, een groot theater, een bibliotheek die met die van Alexandrië kon wedijveren, elegante zuilengaanderijen en nog meer. Het monumentale Zeusaltaar gold als een van de wonderen van de oudheid. Een bekend Asklepios-heiligdom maakte dat de geneeskunst er van oudsher sterk vertegenwoordigd was, maar ook sofisten en geleerden hadden het als een belangrijk intellectueel centrum doen kennen. Nadat het koninkrijk Pergamum in 129 v. Chr. een onderdeel van het Romeinse Rijk was geworden, werd de gelijknamige stad door de keizers Trajanus en Hadrianus verder architectonisch verfraaid. In de vierde eeuw na Christus was Pergamum het krachtige symbool geworden van een decadente, laat antieke beschaving die de oude wijsheidstradities trachtte te bewaren naast de nieuwe religie. Niet toevallig was het de stad die keizer Julianus had uitverkoren om er te studeren bij de neoplatoonse filosofen en te luisteren naar de voorspellingen van de magiërs. Pas laat hebben de antieke goden haar verlaten... De brief van Theodorus Laskaris in de rubriek Vertaald prozaGa naar voetnoot* is ge- | |
[pagina 45]
| |
richt aan de geschiedschrijver en staatsman Georgios Akropolites, een van zijn leermeesters die hij als persoonlijk adviseur op een hoge post zou benoemen. Niet heel talrijk zijn de bronnen die ons berichten over wat er in de middeleeuwen van de klassieke oudheid nog over was. Is de auteur ook nog een humanist avant la lettre op de hoogste positie, dan is zo'n document, hoe gering van omvang ook, zeldzaam te noemen. Maar meer nog dan de feitelijke beschrijving wordt men hier getroffen door de impact die de antieke ruïnes op het gemoed van een hoogontwikkelde middeleeuwse reiziger konden hebben: wandelend door het oude Pergamum valt hij van de ene verbazing in de andere. Met het beklimmen van de akropolis groeit echter ook het besef van onherroepelijke voorbijgang, van verlatenheid, en de enorme bewondering en het enthousiasme voor de oudheid die eruit naar voren komen, kunnen de melancholie en het gevoel van spijt niet wegnemen van een Byzantijnse keizer die beseft in een verkeerde tijd te zijn geboren. Als hij kijkt naar het heden springen hem de tranen in de ogen. Desondanks wil hij er alles aan doen om het knagende verval te keren en de barbaren op afstand te houden. Tevergeefs, zo bleek twee eeuwen later. Pergamum zelf viel in 1302 al in handen van de Turken. De correspondentie van Theodorus Laskaris omvat 217 brieven, artificieel proza vervat in een overgecultiveerde taal die door niemand werd gesproken. De inhoud is vaak interessant, de stijl retorisch en nogal eens obscuur. Het lot heeft gewild dat van onderstaande brief het slot ongeveer even bouwvallig tot ons is gekomen als de middeleeuwse behuizingen die erin beschreven worden; de laatste regels laten de lezer helaas achter met volkomen onbegrijpelijk, vermoedelijk corrupt of lacuneus overgeleverd Grieks, een misschien toepasselijk maar onverstaanbaar decrescendo dat, in navolging van een geleerde bloemlezer (N.G. Wilson, An Anthology of Byzantine Prose, Berlin - New York 1971, p. 123-125), ook hier grotendeels is weggelaten. Wat overblijft is een fijn kiezelsteentje uit de dertiende eeuw, te klein om een volledig beeld te geven, te bijzonder om te laten liggen. |