| |
| |
| |
Achteruit leven
Jan Blauwhof
Het verhaal van Elsa Gurnee, die ieder jaar een jaartje jonger wordt.
Did you ever read Storer Clourston's The Prodigal Father? It is about a very respectable Edinburgh lawyer who begins to grow younger instead of older. A finely macabre conception... To be receding slowly and helplessly towards the indignity of the cradle...
Every character in this book is entirely fictitious and no reference whatever is intended to any living person.
Michael Innes: Stop Press (1939), p.61, p.6.
| |
1
Ik vond Stop Press twee jaar geleden in de boekenkast met vakantielectuur van een huisje dat wij op Schiermonnikoog hadden gehuurd. Onze trouwdag valt in augustus, en dan nemen wij altijd een korte vakantie. Het boekje stond in een hele rij van die oude Engelse Penguinboekjes met de groen-wit-groene bandjes van Mystery and Crime. Michael Innes is het pseudoniem van J.I.M. Stewart, een professor in de Engelse taalen letterkunde en voor de aardigheid schrijver van thrillers die opvallen door bizarre details en fantasieën. De passage die hierboven wordt geciteerd staat zomaar in het verslag van een diner waar bijna iedereen onzinnige verhalen vertelt, en hij speelt geen enkele rol in de rest van het verhaal. Voor mij was het een openbaring. Ik wist al langer dat er iets met mij aan de hand was, en nu zag ik opeens in dat het heel goed mogelijk was dat ik zelf achteruit leefde. Enkele maanden later kreeg ik een ondubbelzinnige bevestiging van dit vermoeden.
Het is een heel ingrijpende ontdekking dat je achteruit leeft, en ik zou er alles voor over hebben om meer te weten over lotgenoten zoals die ad- | |
| |
vocaat in Edinburgh, en om te horen hoe het met hen is afgelopen. Maar hoewel er heel veel boeken bestaan met de titel The Prodigal Father, gaat er niet een over iemand die achteruit leeft. Geen van deze boeken is trouwens geschreven door Storer Clourston, sterker nog: er is geen auteur van die naam bekend. Ik denk zelfs dat het een bedachte naam is, dat er niemand is die zo heet - het is een erg rare naam, misschien een anagram, maar dat heb ik dan niet kunnen ontcijferen. Vermoedelijk is de hele passage een mystificatie van Stewart. Maar dat zou kunnen betekenen dat hij toch iets wist van iemand die achteruit leefde, en dat hij die kennis op deze verhulde manier bekend heeft willen maken. Natuurlijk heb ik de memoires gelezen die Stewart aan het eind van zijn leven schreef, maar daar heb ik geen aanwijzingen in gevonden, alleen dat het misschien wel over zijn vader ging, want die was in het begin van de vorige eeuw advocaat in Edinburgh. Ik ben daar vorig jaar ook nog naar toe gegaan en ik heb dagenlang oude krantenleggers doorgebladerd, maar niets gevonden. Het verhaal zou ook uit Australië kunnen komen, want Stewart schreef Stop Press aan het einde van de dertiger jaren van de vorige eeuw toen hij werkte aan de universiteit van Adelaide. Daar wil ik ook heen gaan om er de oude krantenleggers uit die tijd door te nemen.
Ik ben nu twee jaar met deze kwestie bezig en nog niets verder gekomen. Vandaar dat ik nu met mijn verhaal in de openbaarheid wil treden, in de hoop dat ik lotgenoten zal vinden, of mensen die ervan gehoord hebben, en dat ik een medicus zal vinden die mij gelooft en die mij verder wil helpen. Ik kan niet geloven dat ik de enige ben die door deze afwijking is getroffen en ik wil de hoop niet opgeven dat er een remedie bestaat waardoor ik, zij het met een grote achterstand, weer gewoon ieder jaar een jaartje ouder word, net zoals ieder ander.
| |
2
Mijn naam is Elsa Gurnee, geboren te Baarlo op 15 oktober 1941, gehuwd met Pieter Doorman. Mijn man is account manager bij een grote en bekende bank, en ik werk als secretaresse of personal assistant van een lid van de Raad van Bestuur van een groot farmaceutisch bedrijf. Wij hebben geen kinderen. Binnenkort word ik vijfenzestig en dan moet
| |
| |
ik jammer genoeg met mijn werk ophouden. Pieter is een jaar jonger en gaat volgend jaar met pensioen. Volgens de Gemeentelijke Basis Administratie van Amstelveen, volgens mijn paspoort en volgens mijn rijbewijs ben ik vierenzestig, en ik heb inderdaad ruim vierenzestig jaren geleefd, maar mijn lichaam is veel jonger - als ik mij niet vergis achtendertig. Net zoals die advocaat in Edinburgh moet ik eerst een tijd normaal ouder zijn geworden (hij moest toch advocaat worden, en ik volwassen), vóór ik achteruit begon te leven. Ik ben ervan overtuigd dat het keerpunt voor mij in 1993 ligt, een paar maanden voor ik tweeënvijftig zou worden. Wij hadden toen namelijk een ernstig verkeersongeluk, en naar men zegt heeft het niet veel gescheeld of ik was aan de gevolgen overleden. Ik heb meer dan één spoedoperatie moeten ondergaan, en ik heb tien dagen op de intensive care-afdeling tussen leven en dood verkeerd. Alles wijst erop dat bij die gelegenheid mijn lichamelijk verouderingsproces is omgekeerd, zodat ik sedertdien achteruit leef en fysiologisch niet meer met de dag ouder word, maar jonger. Voorzover ik kan nagaan verloopt die verjonging na het ongeluk in hetzelfde tempo als de veroudering vóór het ongeluk - soms heel traag, dan opeens veel sneller, net zoals dat bij veroudering het geval is. Bij het verkeersongeluk in 1993 was ik eenenvijftig jaar en negen maanden oud. Dat is dertien jaar geleden, en als ik sindsdien dertien jaar jonger ben geworden heb ik nu het lichaam van een vrouw van ruim achtendertig. Tot dusverre klopt alles wat mij overkomt met deze berekening. Ieder jaar wordt het verschil twee jaar groter: volgend jaar ben ik vijfenzestig, maar fysiek zevenendertig, over tien jaar vierenzeventig tegen achtentwintig, als ik vijfentachtig word zie ik er uit als een bakvis van zeventien. Hoe het daarna verder zal gaan hoef ik niet uit te leggen.
Natuurlijk is deze verjonging onmogelijk. Ik heb het onderwerp wel eens voorzichtig aangekaart bij Victor, mijn baas, die van huis uit biochemicus is, en die heeft mij heel precies uitgelegd dat veroudering een onomkeerbaar proces is. Het is volstrekt uitgesloten dat je lichaam ooit ook maar een dag jonger wordt dan het is. Maar onmogelijk of niet, mijn lichaam wordt iedere dag opnieuw een dag jonger, zonder op te houden, zodat ik over een maand een maand jonger ben, en over een jaar een jaar. In het begin merk je daar niets van; ja, het heeft jaren geduurd voor ik begon te vermoeden dat er iets met me aan de hand was, zonder dat ik wist wat het was. Pas elf jaar na het ongeluk kwam ik op
| |
| |
Schiermonnikoog het boekje van Michael Innes tegen en dat was een openbaring. Voor het eerst zag ik in dat eerdere aanwijzingen, die ik nooit goed had begrepen, achteraf in een patroon pasten - en maar in één patroon, dat van geleidelijke maar voortdurende verjonging. En ik had al gauw bedacht hoe ik daarover binnen afzienbare tijd zekerheid zou kunnen krijgen.
| |
3
Ik zal mijn verhaal chronologisch vertellen, te beginnen met het verkeersongeluk op 3 augustus 1993. Wij waren met de auto van Amstelveen onderweg naar Zeeland, waar wij dat jaar onze trouwdag zouden vieren. De zon scheen, het schuifdak was open, de radio stond aan, wij waren in een zorgeloze en opgeruimde stemming. Pieter reed, zoals altijd, en ik verzorgde mijn nagels. Nog vóór Schiphol werd dit idyllische en vertrouwde beeld plotseling verbroken door een afschuwelijk geluid, eerst een licht gekraak alsof een stuk hard papier in stukken wordt gescheurd, en direct daarop donderende slagen waar geen eind aan leek te komen. Ik voelde een verzengende pijn in mijn zij, en daarna niets meer. Toen ik bij kwam lag ik in het halfdonker van de intensive care, een koel zaaltje met hier en daar het oplichten van rode lichtjes en groene monitoren, waar verpleegkundigen geluidloos hun werk deden. Een van hen kwam bij mijn bed staan en fluisterde mij toe dat Pieter en ik een auto-ongeluk hadden gehad, dat wij het beiden hadden overleefd, en dat ik meerdere operaties had ondergaan. Men was nog niet helemaal met mij klaar, en ik zou nog enkele dagen in een roesje worden gehouden, want het is handiger als de patiënt er niet bij is. Ik viel onmiddellijk weer in een lichte slaap die voort zou duren tot men mij tien dagen later geheel deed ontwaken. Bij wijze van tijdpassering kreeg ik een onderhoudende droom aangeboden, die deze hele periode vulde. De droom liep synchroon met de werkelijkheid van de intensive care-afdeling waar ik verbleef, met dezelfde gedempte afwisseling van dag en nacht en met dezelfde gebeurtenissen en dezelfde bewerkingen die ik moest ondergaan, maar dat alles verwerkt tot een ander en veel onschuldiger verhaal. In mijn droom verbleef ik in een pension om uit te rusten van mijn operaties. Ik was er de enige gast, maar er was erg veel personeel (dat als verpleegkundigen gekleed ging), en er kwamen ook bezoekers.
| |
| |
Van tijd tot tijd verscheen er een stoet oudere mensen in witte jassen, die treuzelend de pose aannamen van een koor dat zal gaan zingen, maar zij werden altijd weggeroepen voor het er van kwam. Net zo werden de maaltijden wel opgediend maar altijd snel afgeruimd voor je er wat van kon eten. Dit is allemaal van weinig belang, maar ik moet wel vertellen dat aan het eind van mijn droom de voorafgaande gebeurtenissen in omgekeerde volgorde werden herhaald. Ik werd uit mijn bed op een brancard gelegd en in een ziekenauto met gillende sirene teruggebracht naar de snelweg, waar onze auto al stond te wachten met Pieter aan het stuur. Met grote behoedzaamheid zetten twee of drie verplegers mij op de passagiersstoel, en zodra ik zat begon de auto te rijden en waren wij weer op weg naar Zeeland. In de tunnel bij Schiphol werd het donker, dat duurde langer dan anders, en toen het weer wat lichter werd zat ik niet meer in de auto maar lag ik in een ziekenhuisbed. Ik opende mijn ogen. Om mijn bed stonden vier of vijf verpleegkundigen aandachtig en vol verwachting toe te kijken hoe ik bij zou komen. Even meende ik dat ik deze situatie al eens eerder had meegemaakt, lang geleden, toen ik als baby vanuit een wieg of kinderwagen opkeek naar de kring van bewonderaars die zich over mij heen bogen. Maar dit kan onmogelijk op een herinnering berusten, want de vroegste herinnering dateert van een jaar of drie, als je de wieg al lang bent ontgroeid. De manier waarop ik bij kennis kwam was blijkbaar erg grappig, want de verpleegkundigen konden hun lachen niet houden. Maar wat er zo grappig aan was hebben zij mij, ook later, nooit willen vertellen. Nu denk ik dat die hele gedroomde terugkeer naar wat eerder was gebeurd misschien wel een voorbode was van de veranderingen die intussen in mijn lichaamsprocessen waren opgetreden.
| |
4
Korte tijd later werd ik uit het ziekenhuis ontslagen. Voor mijn vertrek kreeg ik nog een gesprek met het hoofd van de afdeling, die mij vertelde welke verwondingen ik bij het ongeluk had opgelopen, wat zij er aan hadden gedaan en hoe lang ik op de intensive care had gelegen. Er was een grote operatie in mijn buikstreek uitgevoerd en men had mijn milt moeten verwijderen; blijkbaar kan een mens heel goed zonder. Maar ik was zo blij dat ik weer naar huis mocht dat ik niet veel aandacht schonk
| |
| |
aan deze medische details.
Eenmaal thuis herstelde ik voorspoedig en snel; de artsen prezen mij de hemel in, alsof het een verdienste was over een goede gezondheid te beschikken. Pieter was er al direct beter van afgekomen dan ik. Spoedig namen wij ons normale, rustige en aangename bestaan weer op. De eerste jaren gebeurde er niets bijzonders; of het moest zijn dat ik meer dan vroeger complimentjes kreeg over mijn vitaliteit, mijn jeugdige uiterlijk en mijn blakende gezondheid. Dit was nieuw voor mij, want hoewel ik niet uitgesproken lelijk ben, lokte mijn verschijning ook toen ik een jong meisje was nooit commentaar uit. Ik ga door het leven als een gewone en onopvallende vrouw, en dat bevalt mij goed. Aanvankelijk schreef ik al die ongebruikelijke opmerkingen toe aan het schuldgevoel van mijn kennissen, die misschien op grond van de berichten hadden gedacht dat ik het ongeluk niet zou overleven; in zekere zin is dat immers een vorm van verraad. Maar het werd een stereotype dat door iedereen werd herhaald, dat ik er zo fantastisch goed uitzag, zo gezond en zo jeugdig; er kwam maar geen einde aan. Na een tijdje kreeg ik er schoon genoeg van. Ik besloot mijn kleding aan te passen en kocht een paar ouwelijke mantelpakken. Voor recepties en diners gebruikte ik een oude-damesparfum van eau de cologne met een vleugje kamfer, dat alleen nog in Tsjechië te krijgen is, en dan alleen op het platteland. Deze aanpassingen waren voldoende om mijn kennissen tot zwijgen te brengen. Maar ik keek natuurlijk wel eens in de spiegel en dan moest ik toegeven dat ik er verbazend jeugdig uitzag. Ik was bang dat dit op het strand of in het zwembad erg zou opvallen en ongeveer vijf jaar na het ongeluk nam ik het besluit alleen maar een badpak te dragen (of mij anderszins min of meer bloot te geven) als er niemand in de buurt was die mij kende.
Op deze regel waren natuurlijk uitzonderingen. De eerste was Pieter, mijn echtgenoot. Wij hebben een goed en warm huwelijk, wij slapen in dezelfde kamer, vlak naast elkaar, en ook nu wij ruim in de zestig zijn zien wij elkaar geregeld naakt, en van dichtbij. Maar met al zijn grote kwaliteiten is Pieter nogal onoplettend als het om vrouwelijk schoon gaat. Hij zegt wel zulke dingen tegen mij als ‘het lijkt wel of je met de dag jonger wordt’ of ‘volgens mij heb jij het geheim van de eeuwige jeugd’, maar dat zijn (ook voor hemzelf) niets anders dan de aardige complimentjes van een echtgenoot die vindt dat hij het goed met zijn vrouw heeft getroffen. En Pieter heeft geen vergelijkingsmateriaal, want
| |
| |
hij is mij trouw: hij kent al vele tientallen jaren maar één vrouw in haar natuurlijke naaktheid, en die vrouw ben ik. Ik kon mijn ontdekking dan ook aanvankelijk zonder veel moeite voor hem verzwijgen; maar later, toen ik een harde bevestiging had gekregen, en naar Edinburgh wilde om de oude kranten uit Stewart's jeugd na te lezen en het doopceel van zijn vader te lichten, heb ik hem in vertrouwen genomen.
Een andere uitzondering op de regel dat ik mijn lichaam voor bekenden bedekt hield waren artsen. Net zoals iedereen moet ik van tijd tot tijd naar de dokter, en soms moet ik mij in het belang van het onderzoek uitkleden. De dokter is verbaasd maar zegt niets - hij denkt: ‘Wat een jong lijf!’ maar ook, onmiddellijk daarna, als reflex, ‘Laat ik er vooral niets van zeggen.’ Eén arts had de onnozelheid mij te vragen of ik cosmetische chirurgie had ondergaan, en demonstreerde daarmee tegelijkertijd haar tactloosheid en haar onkunde. Ik zou haar geen tweede keer consulteren. Een al wat oudere internist, die ik vijf jaar na het ongeluk raadpleegde, zei: ‘Voor uw leeftijd hebt u een heel gaaf lichaam, weet u dat wel?’ en dat wilde ik hem wel vergeven. Maar toen hij mijn maagstreek wilde bekloppen zei hij heel scherp: ‘Waar zijn de littekens? U hebt toch een grote buikoperatie ondergaan? Keert u zich eens om, misschien hebben ze a tergo geopereerd.’ Maar ook op mijn rug was geen litteken te vinden. ‘Hebt u die operaties misschien maar verzonnen? Ik zie er niets van terug.’ Ik zei niets. Mensen met gezag, zoals deze specialist (die ook nog eens professor was), merken meestal toch niet op of degene tot wie zij spreken iets terugzegt of niet. Het is dus maar het gemakkelijkst je mond te houden. Later, toen hij achter zijn schrijftafel zat en aantekeningen maakte terwijl hij mij zijn bevindingen meedeelde, zei hij: ‘U behoeft zich in het geheel geen zorgen te maken, uw gezondheid is goed, alles is in orde. Alleen zou ik u willen aanraden niet te veel te spreken over zaken waar u geen verstand van heeft. U heeft, geloof ik, geen medische opleiding genoten? Van die zware buikoperatie vind ik geen spoor. Dan heeft u mij verteld dat ze uw milt hebben weggenomen, maar als ik mij niet vergis zit die er nog en verkeert hij in een uitstekende staat. Eigenlijk zou ik een
scan moeten maken, maar dat is nu ook weer wat overdreven.’ Opnieuw deed ik er het zwijgen toe. Ik zag dat de internist op mijn kaart schreef ‘Milde vorm van pseudologia?’ Toen namen wij afscheid en ik bedankte hem hartelijk. Ook hem zou ik geen tweede keer bezoeken.
| |
| |
| |
5
Vanaf het begin waren er nog andere incidenten die mij aan het denken hadden moeten zetten. Het was twee jaar na het ongeluk dat mijn kapper mij opeens verwijten maakte dat ik stiekem, buiten hem om, mijn haar had geverfd: hij wist toch dat ik al aardig grijs aan het worden was, en dat was nu helemaal weg. Ik verzekerde hem dat ik er niets aan had gedaan, en dat mijn haar spontaan zijn oude kleur had aangenomen. Maar iedere keer dat ik hem bezocht riep hij opnieuw dat hij nog nooit zoiets had meegemaakt, en stelde mij ten toon aan zijn andere klanten met het hele verhaal erbij. Na een tijdje heb ik maar een andere kapper genomen, jammer, want hij kon mij goed knippen. En dan was er een paar jaar geleden een bezoek aan mijn nieuwe tandarts, die de praktijk van de oude Boorman had overgenomen. Hij maakte een foto en stond daarna lange tijd met gefronste wenkbrauwen naar mijn kaart te kijken. ‘De collega Boorman is slordig geweest,’ zei hij, ‘hier staat duidelijk dat hij de verstandskies in 1990 heeft verwijderd - maar hij is er nog, hoor.’ Alweer zei ik niets. Bij de tandarts ben ik altijd een beetje afwezig, ik vraag ook altijd mij er zo veel mogelijk buiten te houden, zodat ik ongestoord aan andere (en prettiger) dingen dan de behandeling kan denken. Maar ik had heus wel gehoord wat hij zei, en ik had hem kunnen verzekeren dat die verstandskies inderdaad in 1990 was getrokken, een pijnlijke ervaring die mij levendig was bijgebleven. Maar nu was hij blijkbaar weer terug.
In 2003 had ik een heel vervelende geschiedenis op Schiphol. Bij terugkeer uit Spanje werden wij bij de paspoortcontrole uit de rij gehaald. Ik was zo onvoorzichtig geweest om in vrij luchtige vakantiekleding te reizen, in een spannend bloesje met een heel diep decolleté, dat ze die zomer in Malaga allemaal droegen. De wachtmeester van de Marechaussee keek naar mijn paspoort en naar mijn bloesje en vooral naar mijn decolleté en zei: ‘Dat bent u niet, u bent geen eenenzestig, of ik ben een boon.’ Wij moesten mee naar het kantoor wegens ‘vermoeden van identiteitsfraude’. Ik werd in een kamertje apart gezet, mijn paspoort werd op echtheid onderzocht, ik moest een paar keer mijn handtekening zetten en de volledige namen en verjaardagen van mijn ouders noemen. Stonden er nog maar vingerafdrukken op onze identiteitspapieren! Steeds meer mensen kwamen zich met mij bemoeien, rechercheurs, een ‘wachtcom- | |
| |
mandant’, en een ‘hulpofficier’, die echter niet kwam om mij te helpen. De wachtmeester had een probleem. Het was niet mijn gezicht dat van mijn pasfoto afweek, het was mijn lichaam, nu ja: het was mijn decolleté dat hem in verwarring had gebracht. Hij dacht: ‘Eenenzestig jaar en dan zulke tieten, dat kan niet,’ maar dat kon hij natuurlijk niet zeggen. Hij maakte dus maar wat vage opmerkingen over mijn ‘postuur’; verder durfde hij niet te gaan. Tenslotte lieten ze een arts komen die ze daar hebben om minderjarige asielzoekers te ontmaskeren. Na enig wachten verscheen dokter Bouthoorn, een slungel in een morsige witte jas. ‘Zo wachtmeester,’ zei hij, ‘waar is de patiënt?’ De wachtmeester wees mij aan. Eén blik was voldoende: ‘Je wil weten hoe oud zij is?’ zei de arts, ‘Nu man, dan moet je haar eerst doodschieten... Mevrouw is volwassen, ze is volgroeid; dan kan ik haar
leeftijd alleen nader vaststellen door sectie.’ Na enig overleg in een achterkamertje liet men ons gaan, met excuses voor het ongemak, maar niet van harte. Om het goed te maken werden we in een politie-auto thuisgebracht.
Toen wij eenmaal thuis waren barstte ik in tranen uit. In die tijd wist ik nog niet dat ik achteruit leefde, en mijn aanhouding kwam volkomen onverwacht. Ik ben misschien naïef, maar ik had tot dan toe de autoriteiten in het algemeen en de politie in het bijzonder als mijn vrienden en bondgenoten beschouwd. Het was een grote schok opeens zelf verdachte te zijn, volstrekt hulpeloos en machteloos - een afschuwelijk gevoel. Wij waren zo beduusd dat wij niets wisten te zeggen en alles lijdelijk hadden ondergaan. De behandeling was correct, maar wantrouwend. Bovendien waren allen die er bij werden gehaald en mij kwamen bekijken net zo geremd als de wachtmeester waar het allemaal mee begon. Het liefst hadden zij mij uitgekleed om de details van mijn verschijning met elkaar te kunnen bespreken, dat voelde ik aan alles. Het was uiterst gênant en vernederend.
Het heeft maanden geduurd voor ik er overheen was. Ik sprak met Pieter af dat wij er niet met anderen over zouden praten. Wel hebben wij, strikt vertrouwelijk, een asieladvocaat geconsulteerd met de vraag wat we bij herhaling het beste konden doen. Dat was kalm blijven, weinig zeggen, de indruk wekken dat je het er niet bij zal laten zitten en journalisten kent, dit alles echter zonder het met zoveel woorden te zeggen. De hulpofficier was gekomen om mij in te sluiten, wat betekent: opsluiten in een inrichting voor bolletjesslikkers. Gelukkig dat ik dat toen nog niet wist!
| |
| |
Kort daarna ontdekte ik wat er aan de hand was, en dat veranderde de situatie en mijn houding. Er is daarna nog éénmaal aan mijn identiteit getwijfeld, door een korzelige notaris waar ik mij moest legitimeren, en die mij er scherp op wees dat ik valsheid in geschrifte zou plegen als ik de akte tekende terwijl ik niet degene was voor wie ik mij uitgaf. Maar nu was ik voorbereid en kon mij met zoveel zelfvertrouwen zwijgend van de domme houden dat hij geen voet aan de grond kreeg.
| |
6
De grijze haren die weer zwart werden, de verstandskies die weer aangegroeid was, de wonderbare terugkeer van een nieuwe milt, het wees allemaal in dezelfde richting maar het was nog geen afdoende bewijs voor mijn vermoeden dat ik achteruit leefde. Ik ben nu eenmaal niet medisch geschoold en een mens kan zich vergissen. De proef op de som zou zijn dat ik weer ongesteld zou worden. Ik heb nauwelijks last van de overgang gehad, maar ik was er wel erg vroeg bij. Tot mijn veertigste jaar menstrueerde ik regelmatig en zonder problemen, en toen hield het zomaar op. Dat was in het voorjaar van 1982, ruim elf jaar voor het ongeluk, en dan zou de menstruatie ruim elf jaar later weer moeten terugkomen - in het najaar van 2004, enkele maanden na onze vakantie op Schiermonnikoog. Ik zat er op te wachten en toen de ongesteldheid zich op een morgen inderdaad aandiende, was ik vooral tevreden dat mijn verwachting uitkwam. ‘Zie je wel,’ dacht ik, ‘ik heb gelijk.’ En daarna: ‘Over twee jaar kan ik de krant weer zonder leesbril lezen,’ want dat had ik ook uitgerekend. Natuurlijk ben ik na het eerste bloedverlies naar een gynaecoloog gegaan, maar die moest na uitvoerig onderzoek constateren dat het om een normale ongesteldheid ging. Een zeldzaamheid, zei hij, maar niet uitgesloten; als het zich zou herhalen moest ik terugkomen. Het herhaalde zich, na een maand, en daarna iedere maand, maar toen wist ik hoe laat het was en hoefde ik echt niet terug te gaan naar de arts. Ik was blij dat de anticonceptiepil intussen zonder recept verkrijgbaar was. Voor mij was het bewijs geleverd dat ik werkelijk achteruit leefde en ik behoefde niet, als een tweede Sara, ook nog eens zwanger te worden. Het ogenblik was gekomen om Pieter in vertrouwen te nemen.
| |
| |
| |
7
Ik weet nog steeds niet zeker of Pieter mij in zijn hart echt gelooft, maar hij neemt mij au sérieux, hij steunt mij en hij geeft mij goede raad. Als ik gelijk heb staan wij voor een moeilijk dilemma. Zoals het nu gaat neemt de kloof tussen mijn administratieve leeftijd en mijn fysieke leeftijd ieder jaar met twee jaar toe. Op dit ogenblik ben ik administratief vierenzestig en fysiek achtendertig. Dit levert geen onoverkomelijke problemen op, en met enkele eenvoudige voorzorgen kunnen wij nog een hele tijd op dezelfde voet doorgaan. Op den duur wordt het verschil echter te groot en krijgen wij voortdurend te maken met vervelende vragen. Als wij over twee jaar beiden gepensioneerd zijn kunnen wij in een ver land gaan wonen, waar niemand ons kent en waar je niet al te vaak naar je papieren wordt gevraagd. Wij kunnen het dan zeker tien of vijftien jaar volhouden, een oude man met een jonge vrouw, een combinatie waar niemand van opkijkt. Zo nodig kan ik mijn geboortedatum vervalsen, daar wordt tegenwoordig niet zo zwaar aan getild. Desnoods kunnen wij nog een keer verhuizen, voor mij valse papieren aanschaffen, of allebei onze identiteit veranderen. Zo kunnen wij mijn geheim nog heel lang bewaren.
Maar er zijn in dit scenario twee dingen die mij grote angst inboezemen. Ten eerste is er de angst die iedere vrouw in een huwelijk met een groot leeftijdsverschil zal kennen, de angst dat Pieter aftakelt terwijl ik maar steeds jonger en vitaler word. Over vijftien jaar ben ik fysiek drieëntwintig en dan is hij achtenzeventig. Dat is de leeftijd van de ziekte van Parkinson, de ziekte van Pieck, de ziekte van Alzheimer en van Huntington - al die akelige ziektes die de naam van hun ontdekker dragen zijn verschrikkelijk. Ik houd veel van Pieter en ik zal graag goed voor hem zorgen, maar het lijkt mij loodzwaar - haast niet te dragen. Ik had er niet op gerekend, en nu het zich aankondigt zie ik het als een zwarte dreiging. Maar de tijd daarna is nog veel erger, dan komt er een periode waar ik maar liever niet aan denk - het traject dat ik van volwassene een puber word, en van puber een kind. Het einde is het ergst, dat is mijn tweede grote angst en die laat mij niet los. Iedereen weet dat je als mens eenmaal zult sterven, en als je ouder wordt word je daar steeds vaker mee geconfronteerd. Kennissen en leeftijdgenoten overlijden, soms onverwachts, maar soms ook na een lang en ontluisterend
| |
| |
sterfbed. Toch denken de meeste mensen daar niet te veel over na, zelfs op onze leeftijd, als de helft van het leven ruimschoots voorbij is: zij zullen wel zien hoe het afloopt. Maar ik weet dat ik de laatste zes maanden van mijn leven in een wieg zal doorbrengen, en met melk zal worden gevoed. Dit vooruitzicht (ook al is het achtendertig jaar ver weg!) laat mij niet los, en ik vind dit einde zo vreselijk dat ik van plan ben een eind aan mijn leven te maken voor het zover komt. Voor mij de pil van Drion, als ik eruitzie als achttien!
Misschien kan ik dit lot afwenden, misschien is er een oplossing, een remedie voor mijn afwijking: misschien kunnen wij het proces opnieuw omkeren. Als de ommekeer van veroudering naar verjonging is teweeg gebracht door een grote schok, tijdens mijn verblijf in het ziekenhuis na het auto-ongeluk, dan moet er toch ook een schok zijn die die ommekeer ongedaan maakt. En dan word ik weer in hetzelfde tempo als de andere mensen ouder, zij het met een eenmalige achterstand die nu zesentwintig jaar bedraagt. Daarvoor moet natuurlijk heel precies worden nagegaan welke medische ingrepen ik destijds heb ondergaan, zodat wij kunnen vaststellen welke operatie over moet worden gedaan. Pieter heeft het idée fixe dat de omslag te maken heeft met de verwijdering van mijn milt, en wil dat mijn nieuwe milt ook weer wordt verwijderd, maar ik denk dat het keerpunt iets later ligt - anders was die milt immers niet weer aangegroeid. Hoe dit zij, eerst moeten wij een arts overtuigen, dan moet mijn ziekenhuisdossier uit 1993 door die vertrouwensarts worden doorgenomen, en dan moeten wij nog een chirurg overhalen een of meer medische ingrepen te herhalen. Het is geen ‘medisch handelen’ en wij zullen wel naar een of andere privékliniek in Turkije of Marokko moeten uitwijken. En net zoals het wel tien jaar heeft geduurd voor ik merkte dat ik niet meer ouder werd zal ik jaren moeten wachten tot duidelijk wordt dat ik weer aan het verouderen ben. Maar als ik opnieuw in de overgang kom weet ik het zeker, en daar hoef ik maar drie of vier jaar op te wachten.
Om deze weg te volgen moeten wij om te beginnen mijn verjonging niet langer geheimhouden maar juist bekend maken en aantonen. Dat valt helemaal niet mee. Wij moesten mijn geheim met kunst- en vliegwerk beschermen tegen wantrouwende ambtenaren, maar nu wij er zelf over beginnen neemt niemand ons serieus. Ik heb brieven met een korte documentatie naar vijf gerenommeerde medische hoogleraren gestuurd.
| |
| |
Van geen van hen kreeg ik antwoord. Toen zijn wij gaan telefoneren. Een professor, bekend van forumdiscussies, wilde mij nog wel uitleggen waarom hij er niet aan begon. ‘U vraagt mij te onderzoeken of uw verstandskies en uw milt spontaan zijn geregenereerd,’ zei hij met zijn bekende krakende stem, ‘daar begin ik niet aan, mevrouw. De uitkomst van het onderzoek staat van tevoren vast. Wat u beweert is niet mogelijk. Het heeft geen zin daar de kostbare tijd van mij en van mijn laboratorium aan te verspillen.’ Een andere grappenmaker zei dat hij mij wel een been wilde afzetten, dan konden wij zien of het weer zou aangroeien; ik moest die sukkel nog uitleggen, dat die proef alleen zou opgaan als hij het been vóór het auto-ongeluk had afgezet. Maar in ernst wilde hij er niets mee te maken hebben, en mij zelfs niet ontvangen.
Vandaar deze oproep. Ik zoek, ten eerste, lotgenoten of verhalen over lotgenoten, en ten tweede, in ernst en met een zekere urgentie, een arts die mijn geval wil onderzoeken en die mij terzijde wil staan bij de verdere stappen. Binnen de grenzen van de redelijkheid ben ik bereid mij aan ieder verlangd onderzoek te onderwerpen en de kosten die daaraan verbonden zijn zal ik betalen. Mijn ware naam en adres zijn bij de redactie bekend, en serieuze reacties zullen mij bereiken. Gelieve geen grappen in te zenden. Ik ben benieuwd. Het is mijn laatste kans.
|
|