De Tweede Ronde. Jaargang 28
(2007)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Twee fragmenten uit Een goede partij
| |
[pagina 155]
| |
ten van een der heiligste tempels van de grote vernietiger Shiva zelf. Er werd beweerd dat de priesters van de zogeheten tempel van Chandrachur aan de vooravond van de verwoesting van de tempel de grote linga van Shiva uit het binnenste heiligdom in veiligheid hadden gebracht. Ze hadden hem niet in een diepe put laten zakken, zoals toen vaak gebeurde, maar hem in de zandbanken van de Ganga begraven, dicht bij het crematieterrein. Het is niet bekend hoe men het reusachtige stenen voorwerp daarheen had vervoerd. Het geheim van de locatie scheen meer dan tien generaties lang van de ene hogepriester te zijn overgegaan op de volgende die het ambt erfde. Van alle bij de hindoecultus behorende beelden was het waarschijnlijk de heilige fallus, de linga van Shiva, die de orthodox-islamitische theologen de diepste afschuw inboezemde. Ze vernietigden hem waar ze maar konden, met een sterk gevoel van rechtschapen weerzin. Zolang de kans bestond dat het moslimgevaar weer de kop opstak gaven de priesters hun familiegeheim niet prijs. Maar na de Onafhankelijkheid en de Deling van Pakistan en India achtte de priester van de lang geleden verwoeste tempel van Chandrachur - die in diepe armoede in een hutje dicht bij de crematieghat woonde - het veilig te voorschijn te komen en zich bekend te maken. Hij ondernam pogingen zijn tempel te laten herbouwen en de linga van Shiva te laten opgraven en zijn plaats terug te geven. Aanvankelijk had de archeologische dienst geen geloof willen hechten aan zijn aanwijzingen voor de plaats van de linga. Er bestonden geen documenten ter ondersteuning van het gerucht dat hij bewaard was gebleven. En al klopte het wel, dan nog had de loop van de Ganga zich inmiddels gewijzigd, hadden de zandbanken zich verplaatst en konden er mettertijd fouten zijn geslopen in de mondeling overgeleverde verzen of mantra's die de locatie beschreven. Ook was denkbaar dat de functionarissen van de archeologische dienst beseften, of erop waren gewezen, dat een opgraving van de linga gevolgen kon hebben en dat ze tot de conclusie waren gekomen dat het voorwerp horizontaal onder het zand minder kwaad zou aanrichten dan verticaal in een heiligdom. Hoe dan ook, van hen kreeg de priester geen hulp. Toen ze langs de rode muren van de moskee liepen vroeg Haresh, die niet in Brahmpur woonde, waarom er zwarte vlaggen hingen aan de buitenste poorten. Kedarnath antwoordde op achteloze toon dat die daar pas sinds vorige week hingen, toen men was begonnen een aangrenzend terrein bouwrijp te maken voor een tempel die daar | |
[pagina 156]
| |
moest verrijzen. Voor iemand die in Lahore zijn huis, zijn grond en zijn bestaansmiddelen kwijt was geraakt, scheen hij niet zozeer verbitterd jegens de moslims als wel doodmoe van godsdienstfanaten in het algemeen. Zijn moeder trok zich zijn onpartijdige houding erg aan. ‘Een of andere priester heeft in de Ganga een linga van Shiva ontdekt,’ zei Kedarnath. ‘Die zou uit de tempel van Chandrachur komen, de grote tempel van Shiva die Aurangzeb schijnt te hebben vernietigd. Er zit inderdaad hier en daar hindoebeeldhouwwerk op de pilaren van de moskee, dus die zal wel op de ruïnes van een tempel gebouwd zijn, God weet hoe lang geleden. Kijk uit!’ Haresh was bijna in een hondedrol gestapt. Hij droeg nogal chique roodbruine brogues en was erg blij dat hij gewaarschuwd was. ‘Maar goed,’ vervolgde Kedarnath, met een glimlach om Haresh' prompte reactie, ‘de radja van Marh kan aanspraken doen gelden op het huis dat aan de andere kant van de westmuur van de moskee staat, dat wil zeggen stond. Hij heeft het laten afbreken en bouwt daar een tempel. Een nieuwe tempel van Chandrachur. Die man is een volslagen idioot. Omdat hij de moskee niet kan slopen en dus niet op de oorspronkelijke plaats terechtkan, heeft hij besloten hem er pal ten westen van te bouwen en de linga in het heiligdom daar te zetten. Voor hem is het een reuze komisch idee dat de moslims dan vijfmaal per dag in de richting van zijn linga van Shiva moeten buigen.’ Hij zag een lege fietsriksja aankomen en hield die aan. Nadat ze waren ingestapt zei hij: ‘Naar Ravidaspur,’ en ging verder: ‘Voor een zogenaamd zachtmoedig, spiritueel volk scheppen wij er blijkbaar grote vreugde in anderen met hun neus in de hondenstront te duwen, vindt u ook niet? Ik begrijp mensen als de radja van Marh in elk geval niet. Hij ziet zichzelf als een soort nieuwe Ganesha met als goddelijke levenstaak de legers van Shiva naar een overwinning op de demonen te voeren. En tegelijk is hij verslingerd aan zowat de helft van de islamitische courtisanes hier in de stad. Bij de eerste-steenlegging voor zijn tempel zijn twee mensen om het leven gekomen. Niet dat dat hem iets deed, hij heeft er vast wel twintigmaal zoveel laten vermoorden toen hij zijn eigen staat nog regeerde. Maar goed, een van die twee was een moslim, en toen hebben de mullahs die zwarte vlaggen op de moskee gehesen. Als u goed kijkt ziet u ook nog een paar kleinere aan de minaretten hangen.’
[...] | |
[pagina 157]
| |
Verderop aan de Ganga werd, met pracht en praai en praktisch inzicht, de opmaat tot een andere operatie gegeven. De grote linga van Shiva was ongeveer van de omvang die hij volgens de mantra's van de priester zou hebben en lag op de eveneens voorspelde plaats op de bodem van de Ganga. Maar hij ging schuil onder lagen zand en slik. Het nam een paar dagen in beslag voor hij ten slotte zichtbaar werd in het drabbige water, en nog een paar dagen voor hij met draailieren uit het water en op de eerste brede trede van de crematieghat was gehesen. Daar lag hij, naast de Ganga waarin hij eeuwen had gerust, aanvankelijk nog bedekt met een dikke korst van modder en gruis, daarna afgespoeld met water, melk en ghee, tot het kolossale zwartgranieten blok glinsterde in de zon. De mensen kwam van heinde en verre om ernaar te staren en gapen, hem te bewonderen en vereren. Oude vrouwen kwamen er om puja te doen, te zingen en reciteren, er bloemen bij te leggen en het hoofd van de erf-pujari in te smeren met sandelhoutpasta. Het was een gunstige combinatie: Shiva's linga en de rivier die aan zijn haar was ontsprongen. De radja van Marh had tal van historici, ingenieurs, astrologen en priesters ontboden, want nu moesten er voorbereidingen worden getroffen voor de tocht die de linga te wachten stond, de brede treden van de crematieghat op, de smalle steegjes van Oud-Brahmpur door en de open ruimte van Chowk in, en vandaar naar zijn laatste, triomfale, heringewijde rustplaats: het binnenste heiligdom van de voltooide tempel. De historici probeerden logistieke gegevens te vergaren over andere, vergelijkbare ondernemingen, zoals de verplaatsing van de zuil van Ashoka bij Ambala naar Delhi op last van Firoz Shah - een boeddhistische zuil verhuisd door een moslimvorst, bedacht de radja van Marh met tweeledige minachting. De ingenieurs berekenden dat er tweehonderd mannen voor nodig waren om de stenen cilinder, die ruim acht meter lang was, een doorsnee van ruim een meter had en meer dan zes ton woog, veilig de steile treden van de ghat op te zeulen. (De radja had het gebruik van draailieren of katrollen verboden bij deze unieke, spectaculaire ceremonie.) De astrologen kienden een gunstig tijdstip uit en deelden de radja mee dat hij, als het nu niet binnen een week werd gedaan, nog vier maanden zou moeten wachten. En de pas benoemde priesters van de nieuwe tempel van Chandrachur maakten plannen voor bezwerende rituelen langs de hele route en een grootse feestelijke ontvangst op zijn bestemming, zo dicht bij de plaats waar | |
[pagina 158]
| |
hij ten tijde van Aurangzeb had gestaan. De moslims hadden via de commissie-Alamgiri Masjid Hifaazat vergeefs geprobeerd de plaatsing van de heidense monoliet achter de westelijke muur te laten verbieden. Het eigendomsrecht van de radja op de grond waarop de tempel stond, inmiddels overgedragen aan een trust die werd beheerd door de Linga Rakshak Samiti aan het hoofd waarvan hij stond, was juridisch waterdicht. Er waren echter ook hindoes die vonden dat de linga bij de crematieghat moest blijven, omdat daar immers generaties van pujari's in treurnis en kommernis tot hem hadden gebeden, en daar zou hij de gelovigen niet alleen aan de scheppende kracht van Shiva Mahadeva maar ook aan zijn vermogen tot verwoesting herinneren. De erf-pujari had bijna in extase tot de zichtbare linga gebeden en verkondigde nu dat hij zijn ware thuishaven al gevonden had. Hij moest worden verankerd op de brede lage trede waarop hij was komen te liggen en waar hij opnieuw door het volk was gezien en aanbeden - en omdat de Ganga naargelang de seizoenen rees of daalde, moest ook hij ogenschijnlijk verzinken of verrijzen. Maar daar wilden de radja van Marh en de Linga Rakshak Samiti niet van horen. De pujari had zijn informantentaak vervuld. De linga was gevonden en opgeheven, nu zou hij nog verder opgeheven worden. Het was niet aan een haveloze, extatische pujari om ondernemingen van een zo groot gewicht tegen te houden. Platbodems vervoerden ronde stammen te bestemder plaatse, die aldaar de treden van de ghat werden opgehesen en er een drie meter brede baan van vier evenwijdige rollers over vormden. Vierhonderd meter hoger, waar de route de trap verliet en rechtsaf een smallere weg insloeg, werden tussen de rollers andere stammen gelegd opdat de bocht rustig en soepel kon worden genomen. Vanaf dat punt moest de linga schuin worden vervoerd, en men moest een nauwkeurige, in detail uitgewerkte methode bedenken om hem van positie te laten veranderen. Op de vastgestelde dag klonk, lang voor het eerste vogelgezang, de plechtstatige, klaaglijke, magische roep van de kinkhoorns. De linga werd nog eenmaal ondergedompeld en vervolgens eerst in zijdekatoen en daarna in juten matten gewikkeld. Rondom de dikke bruine jute werden enorme kabels bevestigd, waaraan kortere kabels van verschillende lengte hingen. Er werden tienduizenden goudsbloemen over de matten uitgestrooid of erin gestoken en het geheel werd bedolven onder rozenblaadjes. Nu klonk de hoge, trance-opwekken- | |
[pagina 159]
| |
de roffel van de kleine trommel, de damaru van Shiva, en de priesters begonnen aan een onafgebroken eentonig gezang, dat via een luidspreker urenlang het golvende gedruis van de menigte overstemde. Om twaalf uur, het heetste moment van de dag en het tijdstip voor de zwaarste boetedoeningen, brachten tweehonderd pas ingewijde jonge leden van een grote shivaïtische akhara, blootsvoets en met bloot bovenlijf, vijf aan weerszijden van elke roller op elke van de twintig treden, diep voorovergebogen trekkend aan de in hun schouders snijdende kabels, de grote linga in beweging. De stammen kraakten, de linga gleed langzaam, lijdzaam naar boven en uit de reciterende, zingende, biddende, kakelende menigte steeg een diepe zucht van ontzag op. De doms lieten hun werk op de crematieghat in de steek om vol verbazing naar de traag verdwijnende linga te staren, en de lijken brandden onbewaakt verder. Alleen de beroofde pujari en een kleine schare volgelingen slaakten kreten van wanhoop. Stap voor stap gleed de linga omhoog, van boven met afgepaste rukjes voortgetrokken en van onderen opgeduwd door een paar van koevoeten voorziene mannen, die op gezette tijden wiggen onder de linga schoven om de slepers een korte adempauze te gunnen. De steile, onregelmatige treden van de ghat brandden onder hun voetzolen, de zon brandde op hun rug en ze hijgden van dorst en inspanning. Maar ze hielden hun ritme vol, en na een uur was de linga al twintig meter boven de Ganga. De radja van Marh, hoog boven aan de trap, keek met voldoening omlaag en barstte in luide vreugdekreten uit, bijna brullend: ‘Har har Mahaveda!’ Ondanks de hitte droeg hij zijn volle, witzijden hoftenue, zijn kolossale lijf glinsterde van de parels en de zweetdruppels en zijn rechterhand omklemde een grote gouden drietand. De jonge rajkumar van Marh, die net zo'n arrogante grijns op zijn gezicht had als zijn vader, riep: ‘Sneller! Sneller!’, haast als bezeten. Hij stompte de jonge novicen op hun rug, mateloos opgewonden door het bloed op hun schouders dat inmiddels onder de kabels uit droop. De mannen probeerden hun tempo op te voeren. Hun bewegingen werden grilliger. De kabels over hun schouders, glibberig van het zweet en het bloed, begonnen houvast te verliezen. Bij de bocht waar de trap tot een pad versmalde moest de linga zijwaarts worden gedraaid. Vanaf dat punt zou de Ganga niet meer in het zicht zijn. | |
[pagina 160]
| |
Aan de buitenkant van de bocht knapte een kabel, en er struikelde een man. De terugstoot bracht een golfbeweging van schokken teweeg, waardoor de linga uit balans raakte. Toen er nog een kabel scheurde, en nog een, begon de linga te schudden. Nu sloeg er een vlam van paniek door de hele formatie. ‘Schuif de wiggen eronder... schuif de wiggen eronder!’ ‘Niet loslaten...’ ‘Staan blijven - stop - straks gaan we eraan ...’ ‘Achteruit... achteruit... we houden het niet meer...’ ‘Ga lager staan - ga een tree lager staan - speling geven...’ ‘Trek aan de kabels...’ ‘Laat de kabels los... zo worden jullie omlaag gesleurd...’ ‘Har har Mahaveda...’ ‘Rennen... ren voor je leven...’ ‘De wiggen... de wiggen...’ Er knapte nog een kabel, en nog een terwijl de linga heel geleidelijk omlaag schoof, eerst naar de ene kant, toen naar de andere. De kreten van de mannen bovenaan die ruggelings tegen de treden kwakten, werden afgewisseld door de zachtere maar nog huiveringwekkender geluiden van de schuivende, glijdende monoliet en de krakende rollers eronder. De mannen onderaan schoten struikelend uit de weg. De mannen bovenaan smeten hun kabels in een bloederige kluwen, trokken hun verdwaasde, gewonde kameraden opzij en staarden omlaag naar de linga, oranje van de nu tot pulp geplette goudsbloemen in de juten matten. De trommels vielen stil. De menigte schoot alle kanten op, krijsend in doodsnood. Opeens waren de treden van de ghat verlaten, en in de diepte vluchtten ook de doms weg van de ghat, evenals de verwanten van de brandende doden. De linga verzette zich tegen de inderhaast aangebrachte wiggen. Heel even maar, als hij al bewoog was het niet meer dan een zweem van beweging. Toen verschoof hij. Een van de wiggen glipte weg. Weer verschoof hij, en daarop gleden ook de andere wiggen weg en begon hij langzaam terug te rollen naar waar hij vandaan was gekomen. Over de rollers rolde de grote linga omlaag, de volgende trede af, en de volgende, en de volgende, al rollend vaart meerderend. De boomstammen spleten onder de klap van zijn gewicht, hij zwenkte naar links en naar rechts maar rolde verder, lager, steeds lager, sneller, steeds sneller, door naar de Ganga, verpletterde de pujari die nu met geheven | |
[pagina 161]
| |
armen zijn afdaling trachtte te stuiten, knalde dwars door de vlammende brandstapels op de crematieghat en zonk ten slotte in de Ganga, de ondergelopen stenen treden af, tot in de modderige bedding. En opnieuw rustte de linga van Shiva in de bedding van de Ganga, die troebel over hem voortstroomde en langzaam zijn bloedvlekken wegspoelde. |
|