De Tweede Ronde. Jaargang 28
(2007)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
Een tevreden blinde
| |
[pagina 149]
| |
bezoeksters: ‘Het is zoals ik wilde. Zij wou een meisje.’ Hij wilde de baby voortdurend knuffelen. Dan vroeg hij: ‘En, jong, lees je later als je groot bent je vader voor uit de Ramayana?’ Dikwijls vroeg hij haar: ‘Bhargavi, geef je de baby nooit eens een kus?’ Dan antwoordde ze: ‘Jouw tong zal ook nooit eens even stilstaan.’ ‘Vrouw, de goede tijden zijn aangebroken. Wat kan ik meer verlangen? Hij zal me meenemen naar Kasi en Rameswaram. Niet, jochie?’ Dan streelde hij het kind en kuste het. Hij begon de horoscoop van de jongen uit te rekenen. ‘Hij staat van meet af aan onder invloed van Venus. Hij boft maar. Bhargavi, we moeten hem Gopika Ramanan noemen.’ Maar ze noemde hem Raman. Toen hij wilde weten waarom zei ze: ‘Ach, voor een bedelaartje in de dop.’ ‘Zeg dat niet! Zijn horoscoop is die van een groot man.’ Op Pappu's schoot spartelde het kind en huilde hard. Dan wond hij zich op en riep Bhargavi. Zij knarsetandde en riep: ‘Dat joch is een geboren schreeuwlelijk.’ Ze sloeg het kind, tot verbijstering van Pappu Nayar. Ze ging werken en kwam pas laat in de middag thuis. Hij maakte zich dan ongerust en mopperde bij zichzelf dat het kind een uitgedroogd keeltje kreeg. Zijn verzotheid was hartverscheurend. ‘Mijn zoon staat een groot geluk te wachten. Onder zijn linker borst heeft hij een moedervlek in de vorm van een lotusbloem - een genadeteken.’ Aan de vrouwen uit de buurt vroeg hij: ‘Lijkt hij op mij?’ Dan schoten hun ogen vol tranen. ‘Kun je zien?’ vroeg er één. ‘Mijn zoon kan ik zien,’ antwoordde hij. De vrouwen uit het dorp zeiden: ‘Nou zie je eens wat een sloerie het is. Lijkt dat kind op hém?’ De tijd was gekomen dat Raman zijn ceremoniële eerste hapje rijst zou krijgen. Pappu Nayar wilde deze zegenrijke daad eigenhandig verrichten, maar Bhargavi wilde het niet hebben. Ze zei tegen haar moeder dat zijn eetlust te groot was. Haar moeder zei: ‘Dan moeten we het een ander laten doen. Het is niet goed als hij opgroeit met een grote eetlust en een grote maag.’ ‘Ik wist niet dat ik zoveel rijst at,’ zei Pappu Nayar en lachte oprecht geamuseerd. Het kind werd groter. Het ging steeds slechter met het gezin. Bhargavi raakte haar baantje bij de brahmaanse familie kwijt na van diefstal te zijn beschuldigd. | |
[pagina 150]
| |
‘Laat het jong geen honger lijden. Geef hem mijn portie maar,’ zei Pappu Nayar. Toen brak het magere seizoen aan. Al drie dagen was er in het huis zelfs geen kanji meer bereid. Ze stilden hun honger met bonenloof, en toen met rijstzemelen. Op de derde dag kregen ze van een buur, Kesavan Nayar, een paar muntjes waarvan ze wat rijst kochten om kanji te maken. Die aten Bhargavi, haar moeder en de jongen op. Pappu Nayar zat op de veranda en liet zich door een buurman voorlezen uit de Ramayana. Hij had geen erg in wat er gaande was. Die avond zong hij de lof van God. Zijn honger knaagde zo dat hij niet slapen kon, zelfs na middernacht. De buren hoorden hem de verzen reciteren en de maat slaan. Bhargavi werd boos. ‘Wat is dit voor waanzin?’ ‘Zong ik niet Gods lof?’ Hij hield op en bad in stilte. Bhargavi werd weer zwanger. Hij zei haar dat zij dit keer een meisje zou krijgen. De jongen begon al een beetje te praten. Hij vormde de klanken voor moeder en grootmoeder, maar die voor ‘vader’ uitte hij nooit. ‘Hé dreumes,’ riep Pappu Nayar dan. ‘Waarom roep je niet “vader”?’ En dan troostte hij zich met de gedachte dat het woord voor vader nog te moeilijk was. Bhargavi beviel van een meisje. Hij trok weer de horoscoop van het kind en zei dat ze voorbestemd was tot een gelukkig huwelijk in haar veertiende levensjaar. ‘Mijn dochter lijkt op haar moeder, nietwaar, zuster?’ vroeg hij aan buurvrouw Kuttiyamma. Ze lachte. ‘Ja, ik vind van wel,’ antwoordde ze. Nu waren er twee kinderen. De armoede van het gezin nam toe. Bhargavi's gezondheid was gebroken en ze was te zwak om uit werken te gaan. Pappu Nayar troostte haar en zei dat hun armoe spoedig ten einde zou zijn. Ze wilde aan al haar ellende ontsnappen door zelfmoord te plegen. Hij betoogde dat de kinderen dan moederloos zouden achterblijven. Er kwam geen traan uit haar ogen. Ze tandenknarste alleen van hulpeloze ellende. Af en toe vonkte er in haar doffe, ingevallen ogen even een onmenselijk licht, maar dan verviel ze weer in machteloze berusting. Op een dag vroeg ze: ‘Zou je niet gaan bedelen?’ ‘Warempel, je hebt gelijk. Een heel verstandig idee. Maar dan zal ik het dorp uit moeten. En de moeilijkheid is, hoe kan ik bij de kleintjes weg?’ Opnieuw werd Bhargavi zwanger. Dit keer was ze te ziek om op te | |
[pagina 151]
| |
staan. Vele dagen achtereen was er niet eens vuur in de keuken. Pappu Nayar stuurde Raman rond het middaguur naar de brahmaanse huizen en de kinderen en hun moeder aten dan de kanji die ze kregen. Pappu Nayar at ook, als er iets overbleef. Hij zei: ‘Als ik de Ramayana hoor, kan ik zonder eten en drinken.’ Er werd niet meer voor de kinderen gezorgd. De jongen was de hele dag weg. Hij bedelde van deur tot deur. Het meisje werd ziek. Pappu Nayar leende regelmatig rijst van een buur en liet er kanji voor haar van koken. Als de jongen tegen donker thuiskwam en Pappu Nayar hem vroeg een paar verzen te reciteren ter ere van God, negeerde hij hem. Ook wilde hij niet blijven luisteren naar de verhalen over goden en demonen die Pappu Nayar vertelde. Nayar merkte pas dat hij weg was als hij zijn stem hoorde vanuit de keuken. Het kind dat Bhargavi kreeg, was een jongen. Het stierf op de vierde dag, wat een zegen was. Pappu Nayar zei tegen Bhargavi: ‘We hebben nu twee kinderen. Laten we er geen meer bij nemen.’ Raman was zes jaar en Pappu Nayar besloot dat hij naar school moest om te leren lezen en schrijven. Bhargavi kreeg haar oude baantje terug en het gezin at één maaltijd per dag. Maar Nayar hongerde voort. Elke dag aten moeder en kinderen het eten dat zij meebracht uit het brahmaanse huis - Nayar kreeg maar af en toe iets. Hij vroeg nooit om voedsel en at wat hem gegeven werd. Raman ging niet meer naar school. Bhargavi had besloten dat ze het niet kon betalen en Pappu Nayar gaf toe dat ze gelijk had. Toch zouden zijn kinderen moeten leren lezen en schrijven. Maar de jongen was pas zes en ze konden nog wel een jaartje wachten, zei Nayar. En de kinderen? Die noemden hem nooit ‘vader’ en lachten hardop als ze hem op de tast zagen rondscharrelen. Als hij zei: ‘Dochter, kom bij me,’ en zijn armen uitstrekte, bleef ze op een afstandje staan en trok gezichten tegen hem. Een keer vroeg hij Raman hem wat paan en betelnoten te brengen. De jongen smeerde rijkelijk limoenpasta uit maar legde er in plaats van betelnoten hete kiezels in. Pappu Nayar brandde zijn mond. Raman klapte in zijn handen en lachte. Nayar lachte ook om de kwajongensstreek. Op een dag stapte hij met behulp van zijn stok de veranda af naar het voorplaatsje. Raman sloeg de stok onder hem uit en de arme Nayar viel plat voorover. Tegen voorbijgangers verklaarde hij het gebeurde uit jeugdige uitgelatenheid. Twee jaren gingen voorbij en nog altijd ging Raman niet naar | |
[pagina 152]
| |
school. Als Pappu Nayar daarover begon tegen Bhargavi, zei ze: ‘Jij kunt zeggen wat je wilt met je gladde tong.’ Wanneer hij haar vroeg of er niet iets waar was van wat hij zei, zei ze niets terug. Raman maakte zich soms schuldig aan kruimeldiefstal. Daar was hij een jongen voor, dacht Nayar om zichzelf te troosten. Toen besloot Bhargavi Raman uit werken te sturen als hulp in de huishouding. Nayar beklaagde zich hierover bij Kuttiyamma. Zij was al dikwijls ooggetuige geweest van Bhargavi's doen en laten. Het had haar verdriet gedaan zoals Pappu Nayar werd misdeeld terwijl Bhargavi zich te goed deed aan rijst en curry. Er werd gepraat, maar uit medelijden met Nayar praatte niemand met hem zelf, en zo bleef de kwade kant van het leven voor hem verborgen. De mensen waren bang dat hij het besef van de hel waarin hij leefde niet zou kunnen dragen. Zij bewonderden zijn grenzeloze trouw aan Bhargavi en verbaasden zich over zijn onwankelbare optimisme. Hoe kon je zo iemand confronteren met de naakte werkelijkheid? Kuttiyamma kon zich er niet toe brengen hem de waarheid voor te kauwen, maar toen Pappu Nayar zei: ‘Mijn zoon heeft een kop. Hij gaat leren lezen en schrijven,’ zei ze: ‘Hij is je zoon niet.’ ‘Nee, hij is een kind van God. Is deze hele wereld niet één grote illusie die God geschapen heeft?’ Hier zei ze niets op terug. Ze kon het niet opbrengen. Bhargavi beviel van een jongen. Nayar was opgetogen over de nieuwe gezinsuitbreiding. Hij zei dat het kind hem gezelschap zou houden. Kuttiyamma zei: ‘Wees blij dat je blind bent. Jij hoeft de ellende en het kwaad in deze wereld niet te zien.’ ‘Er is geen kwaad in deze wereld. Zeker, er is armoe, maar daar komt een einde aan. Er is verdriet, maar er is ook geluk, zuster. Ik ben niet ongelukkig. God heeft me geen lijden op mijn weg gezonden. Natuurlijk maak ik me wel wat ongerust over mijn kinderen. Raman heeft me niet eens een brief geschreven.’ ‘Je zou wel anders denken als je die kinderen had gezien.’ ‘Ik zie mijn kinderen.’ ‘O ja, en ben je daarom hun vader?’ Kuttiyamma's hart sloeg over. Ze had de waarheid eruit geflapt voor ze er erg in had. Pappu Nayar tastte aarzelend naar een antwoord. ‘Het zijn kinderen.’ ‘Hoeveel weet je, Pappu Nayar?’ ‘Ik ben niet gek, zuster. Blinden hebben een overschot aan intelli- | |
[pagina 153]
| |
gentie. Ik weet veel. Op een nacht hoorde ik gerinkel van munten uit het huis.’ ‘Ze is doortrapt!’ Hij antwoordde niet dadelijk. ‘Nu ja. In elk geval zal de wereld niet zeggen dat de kinderen geen vader hebben.’ ‘Noemen ze jou vader?’ ‘Nee, maar ik houd wel van ze. Kijk, daar staan mijn Raman en Devaki voor me. Wat zijn ze mooi! De schatjes!’ ‘Ze heeft je altijd bedrogen.’ ‘Ze is te beklagen. Wat heeft ze niet moeten doorstaan! Misschien is het haar enige manier om zich staande te houden. Ze moet de wereld een echtgenoot kunnen tonen en ik heb haar daarbij geholpen.’ Kuttiyamma zweeg en vertrok. Hij was niet iemand die in het donker rondtastte. Zijn geest was een kristal dat straalde van een eeuwig innerlijk licht. Ontelbare werelden scheerden dartel dooreen in dat fonkelende prisma. |
|