De Tweede Ronde. Jaargang 28
(2007)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
De volle maan
| |
[pagina 115]
| |
gesproken nu ze terugging naar haar eigen wereld. Mina was mijn beste vriendin geweest. We waren samen opgegroeid. Twee jaar geleden was ze gestorven, maar mijn ouders zeiden dat haar ziel ontevreden was en in mijn lichaam was gaan wonen. Als een natte doek werd ik neergesmeten op de cementen vloer rond de vijver. Half verdoofd hoorde ik gegil om me heen. Nog meer mensen zoals ik werden in het water geduwd. Ik kon voelen dat er meer vrouwen dan mannen waren. Ik kon geen adem krijgen en wilde dat ze me met rust zouden laten. Maar ze waren nog niet met me klaar. Ze trokken aan mijn kleren en aan mijn sieraden. Het was een ritueel dat op het verdrinken volgde. Ik kon niets doen. Mijn moeder verborg haar gezicht in het uiteinde van haar sari, zag ik. Toen voelde ik hoe een van de mannen probeerde mijn teenring te bemachtigen, eentje in de vorm van een schorpioen die ik van Mina had gekregen. De ring leek de man te steken, maar hij zei niets. Even was ik doodsbang dat hij mijn teen er af zou snijden om de ring te kunnen inpikken. Na de ceremoniële roof vertrokken ze met mijn sari, halsketting, ringen en enkelbanden. De witharige sadhoe had heel voorzichtig mijn gouden neusring losgeschroefd en meegenomen. Het voelde alsof ik moest overgeven toen hij in mijn gezicht ademde. Ik had graag gezien dat Mina haar nagels in zijn gezicht had gezet, maar ze hadden haar uitgedreven. Mijn moeder veegde me schoon met het uiteinde van haar sari en dankte godin Ganga dat zij me verlost had van Mina's geest. Moeder droeg een wit met rood gebatikte sari. De rode plekken deden me denken aan het bloed op Mina's dode lichaam toen ze haar terugbrachten naar haar moeders huis. Ik wilde omkijken naar de vijver vol gillende mensen, maar mijn moeder hield mijn armen vast en mijn vader mijn nek, om het te verhinderen. Ze zeiden dat als ik om zou kijken, Mina me weer achterna zou komen. In het busstation kwam ik tot mezelf met een kopje thee. Mijn ogen brandden toen ik opkeek naar de volle oranje maan. Het was dezelfde maan die had geschenen op Mina's trouwdag. Maar de nacht dat ze haar lijk thuis hadden gebracht was maanloos geweest. Er liep toen een straaltje bloed langs haar gezicht, net als het bloed dat nu van het mijne druppelde. Ik voelde het op mijn handen en wilde schreeuwen op de manier waarop ik de afgelopen twee jaar had geschreeuwd. Tot | |
[pagina 116]
| |
ik de versteende gezichten van mijn ouders zag en besloot het niet te doen. De beproeving was teveel geweest voor ze. Ik was bang om te schreeuwen, omdat we nog steeds in Pushkar waren. Ze zouden denken dat de geest van Mina nog steeds niet was geweken en me opnieuw aan het verdrinkingsritueel onderwerpen. Ik voelde een traan langs mijn gezicht glijden toen ik bedacht dat ik Mina voor altijd kwijt was. Mijn moeder huilde in haar thee, terwijl ze Mina vervloekte omdat die ons verderf was geweest. Daarna scheurde ze een stuk van haar sari af en verbond mijn voorhoofd ermee. Voor mij is het niet makkelijk om Mina te vergeten. We woonden in dezelfde straat. We gingen naar dezelfde school in de buurt van Bhadra Fort. We woonden in kleine houten huizen, allemaal op elkaar gepakt, in een piepklein beschaduwd straatje. De straat was ons universum, met de koeien, de fietsers en de groepen oude vrouwtjes op weg naar de tempel. Soms speelden we binnenshuis en lazen we elkaar verhalen voor. Maar het leukst vonden we het om vadertje en moedertje te spelen met de kleine koperen keukenspulletjes. We kookten en aten denkbeeldige gerechten met groene mango's en niem-blaadjes. We speelden om de beurt man en vrouw, terwijl we moeders sari's en vaders kurta's droegen. In zekere zin geloofden we ook echt dat we getrouwd waren met elkaar. We vierden zelfs onze trouwdag door bloemenkransen uit te wisselen die we zelf hadden gemaakt van jasmijnbloemen en met ons zakgeld kochten we een reep chocola. Onze gezichten zaten onder de gesmolten chocola, maar vertelden per se niet aan onze moeders dat we de reep zelf hadden gekocht om een speciale gelegenheid mee te vieren. Ondanks het pak slaag onthulden we ons geheim niet. Ons leven was als een droom, tot we vijftien werden en onze moeders zeiden dat ze op zoek waren naar een huwelijkskandidaat. Mina mocht van haar vader niet meer naar school. Al snel was ze verloofd met een jongen die ze maar één keer had gezien. Ik had meer geluk, omdat ik donker was en niet zo mooi als Mina. Het was moeilijk een goede partij voor me te vinden. Dus zei mijn vader dat ik beter mijn school af kon maken, en dan met mijn opleiding een bruidegom kon zien te interesseren. Toen ik voor mijn examens studeerde zat Mina naast me en las mijn studieboeken. Ze droeg een halve sari over een lange rok en zei dat ze liever mijn vrouw wilde zijn dan te trouwen met een man die ze niet kende. Ze vond hem niet aardig want hij leek niet op haar favoriete filmster. | |
[pagina 117]
| |
Naarmate de trouwdag naderde werd ik steeds verdrietiger dat ik Mina niet meer elke dag zou zien, omdat het huis van haar verloofde aan de overkant van de rivier lag. Geleidelijk aan zag ik haar steeds minder, want haar moeder hield haar bezig met allerlei voorbereidingen voor het huwelijk. Op een avond kwam ze langs. Ze fluisterde dat ze me een geheim wilde vertellen, en dus gingen we op het muurtje bij mijn huis zitten, zoals we altijd hadden gedaan voordat ze verloofd was. Ze leek erg in de war. Haar verloofde had haar meegenomen naar een film en toen het donker was had hij geprobeerd haar borsten aan te raken. Ze huilde in mijn armen en ik maakte me zorgen om Mina. We waren nog tieners, ergens tussen kindertijd en een verre volwassenheid waar we bang voor waren in. De dag dat Mina trouwde was ik volkomen gehypnotiseerd door het ritme van de drums en Mina's tranen. Ik dacht dat ze nooit op zou houden met huilen. De vrouwen zeiden dat het heel gewoon was dat een meisje huilde op haar trouwdag. Toen zag ik Mina een heel jaar niet. Mijn moeder vertelde dat ze af en toe weleens bij haar familie langs kwam als ik op school was, maar altijd samen met haar schoonzuster. Bij een van die visites had ik vrij van school en dus kwam Mina's moeder vragen of ik haar niet even wilde zien. Mina zag er mager en treurig uit en lachte niet meer zoals vroeger. Ik dacht dat dat kwam omdat haar schoonzuster er bij was. Mina zat erbij als een gast in haar moeders huis. We konden niet met elkaar praten, maar toen ze wegging omhelsden we elkaar en stopte ze snel een briefje in mijn hand. Daar stond op dat ik tegen haar ouders moest zeggen dat als ze niet zo snel mogelijk de rest van de bruidsschat betaalden, haar schoonfamilie haar zou vermoorden. Toen ik de boodschap overbracht aan haar moeder, bleek zij alles al te weten over Mina's toestand. Ik was geschokt. Haar ouders konden niets beginnen; ze konden helemaal niet voldoen aan de eis van de schoonfamilie en konden haar ook niet weer in huis nemen, want het huis van haar man is de enige juiste plek voor een getrouwd meisje. Toen kwam, zes maanden later, Mina's dode lichaam terug in de straat waar we vroeger gespeeld hadden. Ze zeiden dat ze zelfmoord had gepleegd. Wij wisten dat ze vermoord was en het briefje dat ze mij had geschreven was niets waard. De vrouwen zeiden dat ze geluk had gehad dat ze als getrouwde vrouw was gestorven. | |
[pagina 118]
| |
Als Mina niet was getrouwd, dan hadden we ons samen voorbereid op ons eindexamen, bleef ik maar denken. Toen we Mina voor de uitvaart haar mooie bruidsjurk aantrokken zag ik alleen maar de sari met bloedvlekken voor me en de tekenen van geweld op haar lichaam. Vanaf die dag zag ik mezelf ook steeds voor me op mijn uitvaart, gekleed als bruid, tot ik het uitschreeuwde en begon te roepen om Mina. Dit gebeurde vaak. Mina's dode lichaam kreeg ik niet uit mijn gedachten en soms voelde het alsof ik zelf Mina was. Vaak moesten ze me vastbinden aan mijn bed, want anders rende ik de straat op, omdat ik dacht dat ze ergens op me wachtte. Geleidelijk aan raakten onze buren ervan overtuigd dat Mina's gekwelde geest in mijn lichaam huisde. Intussen was ik gegrepen door een angst voor het huwelijk. Gelukkig wilde niemand een gekke schoondochter. Zo ontkwam ik aan Mina's lot. Mijn moeder probeerde alles om me te genezen - talismannen, heilig water, limoenen die ze bij een kruising weg moest gooien. De huisarts stelde voor me naar een psychiater te sturen, maar mijn vader weigerde. Volgens hem was ik niet gek en moesten ze op een of andere manier een methode vinden om mijn lichaam te bevrijden van Mina. Een vriend adviseerde mijn vader om me mee te nemen naar Pushkar in Rajasthan. Zo zijn we daar terecht gekomen. Uit angst om weer verdronken te worden besloot ik het niet meer over Mina te hebben. Ik ging studeren voor onderwijzeres. Ik was moe van Mina en moe van mezelf. Maar de vrede duurde niet lang. Op een avond was ik op het dakterras, keek naar de maan die opkwam vanachter de daken en dacht aan Mina. Mijn moeder kwam naar boven en ging naast me zitten. Ze praatte over van alles en nog wat, nam toen mijn hand in de hare en vertelde me met een stem vol overtuiging dat ik een huwelijksaanzoek had gehad van de man van Mina. Ineens kon ik Mina binnenin me horen lachen. Ik voelde hoe ik weggleed van het terras en tegen de grond sloeg, op dezelfde plek waar we altijd hadden gespeeld. Om me heen was de vreemde geur van bloed, chocola en jasmijnbloesem. |
|