De Tweede Ronde. Jaargang 28
(2007)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
Twee essays
| |
[pagina 93]
| |
zijn priesterlijke hulp inroept. Je kunt hem elke middag kaarsrecht en met gekruiste benen zien zitten op de koele lemen vloer van zijn huis, waar hij verdiept is in een lijvig boek, geschreven in het Sanskriet, dat hij op een houten lessenaar heeft geplaatst, of je ziet hem staan in de deuropening waar hij een oud handschrift op palmblad in het zonlicht houdt. Als mensen een verhaal willen, na een dag werken op het veld, komen ze zwijgend samen voor zijn woning, vooral op avonden dat de maan door de kokospalmen schijnt. Bij dergelijke gelegenheden verkleedt de verhalenverteller zich voor zijn rol door heilige as op zijn voorhoofd te smeren en zich in een groene shawl te hullen, terwijl zijn assistenten een ingelijste, met jasmijnkransen versierde beeltenis van een god in de voorgalerij op een standaard zetten en er wierook bij aansteken. Als de verhalenverteller na deze voorbereidingen binnenkomt om zijn plaats voor de lampen in te nemen, heeft hij de situatie door zijn imposante verschijning geheel onder controle. Hij opent de bijeenkomst met een gebed dat hij laat duren tot meer mensen zich bij hen voegen en het dal weergalmt van de gescandeerde spreuken die het gehuil van jakhalzen overstemmen. Er was een tijd dat zijn verhalen werden begeleid door muziekinstrumenten, maar nu komt het op hem alleen aan. Alle vioolspelers en zangers van vroeger werken bij de film, die hebben tegenwoordig geen tijd meer om achter een oude verhalenverteller te gaan staan en zijn pauzes op te vullen met muziek,’ zegt hij dikwijls. Maar het ontbreken van een vervanger of begeleiders kan hem niet echt deren, omdat hij alle 24.000 regelparen van de Ramayana, de 100.000 regelparen van de Mahabharata en de 18.000 regelparen van de Bhagavata uit zijn hoofd kent. Hij heeft weliswaar een boek met de tekst in het Sanskriet voor zich liggen, maar dat is meer om zijn publiek te laten zien dat zijn vertelling op autoriteit berust. De pandit (zoals hij wordt genoemd) is een zeer oude man die in zijn gewoontes en gedrag een duizendjarige traditie voortzet en zich nooit kleedt in meer dan twee langwerpige katoenen lappen. (Maar soms geeft hij blijk van een verbluffende kennis van het moderne leven, dankzij het pak kranten dat de ‘wekelijkse’ postbode elke donderdagmiddag bij hem aflevert.) Als hij zijn hoofd scheert, alleen op dagen die de almanak voorschrijft, laat hij bovenop een klein toefje zitten, omdat de oude geschriften, de Shastra's, voorschrijven dat een man zijn haar niet voller mag dragen dan wat door de zilveren ring om zijn vinger past, en u kunt er zeker van zijn dat hij een zilveren | |
[pagina 94]
| |
ring om zijn vinger draagt, want ook dat wordt voorgeschreven door de Shastra's. Elk detail van zijn leven wordt voor hem bepaald door wat er in de Shastra's staat, zodat het voor hem niet mogelijk is om in een moderne stad te wonen en zijn huis te verlaten, waarin zijn voorvaderen zich streng hielden aan de wet die vastligt in de Shastra's. Hij baadt zich tweemaal daags bij de put en bidt driemaal daags, terwijl hij zijn gelaat, afhankelijk van het uur van de dag, naar het oosten of westen keert, hij kiest zijn voedsel volgens de voorschriften van de almanak, onthoudt zich om de twee weken een dag geheel van eten en drinken en beëindigt de vasten door in zout water gekookte groenten tot zich te nemen. De uren die hij niet besteedt aan meditatie of gebed worden alle gewijd aan studie. Zijn kinderen konden zijn levenswijze natuurlijk niet overnemen en gingen hun eigen weg om in een verre stad aan de kost te komen. Hijzelf leeft van de opbrengst van zijn bescheiden lapje grond en de kokostuin, en van de giften die hem worden gebracht voor zijn vertellingen - vooral na de gelukkige afloop van een lang vervolgverhaal, of als God zichzelf incarneert in een baby van deze wereld of in de loop van een vertelling huwt met een godin. Hij is volkomen in harmonie met zichzelf en zijn omgeving. Hij gelooft heilig in de geldigheid van de Veda's, die hij begon te leren toen hij zeven jaar oud was. Het kostte hem twaalf jaar om de kunst van het reciteren van de Veda's onder de knie te krijgen. Hij moest zich ook grondig verdiepen in de grammatica, de lettergreepverdeling en de woordbetekenissen van het Sanskriet. Zelfs zijn familieleven is gebaseerd op het gezag van de Veda's, die behalve gebeden en poëzie ook richtlijnen voor minder belangrijke zaken bevatten. Als hij bijvoorbeeld vindt dat zijn gehoor te lang en te luid lacht, citeert hij onmiddellijk een puntdicht dat aangeeft dat lachen waardig en verkwikkend moet zijn, nooit demonstratief. Hij zal lieden die hij aan hun hoofd ziet krabben openlijk berispen en een autoriteit citeren die zegt dat je het jeuken van je huid moet verdragen tot je je kan terugtrekken en in afzondering kan krabben met de punt van een hertshoorn in plaats van je nagels. Het lijdt voor hem geen enkele twijfel dat de Veda's zijn geschapen uit de adem van God en alles bevatten wat een mens nodig heeft om op ieder niveau zijn zaligheid te bereiken. Zelfs de legenden en mythen vervat in de Parana's, waaronder achttien zeer omvangrijke, zijn louter illustraties van de in de Veda's | |
[pagina 95]
| |
verkondigde morele en spirituele waarheden. ‘Niemand kan de betekenis van onverschillig welk verhaal in onze mythologie begrijpen, als hij niet zelf doordrenkt is van de Veda's,’ zegt de verhalenverteller vaak. Alles staat in verband met elkaar. Verhalen, heilige teksten, ethiek, filosofie, grammatica, astrologie, astronomie, semantiek, mystiek en morele voorschriften - elk op zich is essentieel voor een compleet leven en onontbeerlijk voor het verkrijgen van een solide begrip van het bestaan. Literatuur is geen op zichzelf staande tak van studie, slechts bedoeld voor de morele verheffing van geleerden, maar een alomvattend en kunstzinnig medium ten bate van geletterden zowel als ongeletterden. Een echt literair werk zou mensen op oneindig veel manieren moeten aanspreken; elke reeks verzen uit de Ramayana zou op muziek gezet en gezongen kunnen worden, of worden verteld, waarbij dialogen en handeling het beste soort drama bieden, of analytisch bestudeerd worden voor een juist begrip van de subtiliteiten van taal en grammatica, of ontleed om esoterische waarheden aan het licht te brengen. De karakters in de heldendichten zijn prototypen of modellen waarnaar de mensheid is gevormd en die te allen tijde geldig blijven. Elk verhaal heeft een impliciete filosofische of morele betekenis en onderstreept het verschil tussen goed en kwaad. Voor de verhalenverteller en zijn gehoor zijn de vertellingen evenzovele kronieken van personen die deze wereld in een ver verleden hebben bewoond en wier leven het waard is door ons te worden begrepen, zodat ze deel uitmaken van de geschiedenis van de mensheid en niet tot de fictie behoren. In elk verhaal is, aangezien het goede aan het eind triomfeert, geen sprake van een tragedie in de Griekse zin van het woord, het doek valt niet definitief voor een met lijken bezaaid toneel. Het lijden van de zachtmoedigen en de rechtvaardigen is tijdelijk, net als de triomf van de demon, dat weet iedereen. Alles zal tenslotte goed aflopen, zo niet direct, dan tenminste over duizend of tienduizend jaar, en zo niet in deze, dan tenminste in een andere wereld. Gezien vanuit een enorme afstand van tijd en plaats verkrijgen de gebeurtenissen het juiste perspectief. Het lijden is noodzakelijk om bepaalde consequenties van iemands daden in een reeks door de wet van karma bepaalde geboorten af te wikkelen. De verstokte boosdoener volhardt in zijn roekeloos gedrag totdat hij door de vaart van zijn eigen wandaden wordt ingehaald en vernietigd. Het kwaad draagt, subtiel toegedekt, steevast de zaden van eigen destructie in zich. En | |
[pagina 96]
| |
hoe angstaanjagend een demon ook mag schijnen, zijn doem is inherent aan zijn eigen kwalijke neigingen - een door en door blijmoedige en troostende filosofie die ons volk steeds weer aanspreekt, omdat het zich nooit afvraagt: ‘Hoe lang, oh, hoe lang moeten we nog wachten op de definitieve ondergang van het kwaad?’ Het verloop van de Indiase mythen voltrekt zich volgens een geheel eigen kalender die in eenheden van duizenden en tienduizenden jaren rekent en waarvan de handeling zich uitstrekt over verscheidene werelden, zichtbare en onzichtbare. Toch valt deze enorme tijdrekening in het niet bij de oneindig grotere van schepping en ontbinding. Brahma, de god met de vier gezichten die in een staat van contemplatie rust op een bed van lotusblaadjes, de Schepper van het Universum die louter door zijn wil alles creëert, heeft zijn eigen dagen-nachtritme. In de halve dag die hij wakend doorbrengt, schept hij het Universum dat vier strak afgebakende tijdperken omvat, Yuga's genaamd. Dan valt Brahma in slaap en vindt er een totale ontbinding plaats. Brahma slaapt twaalf uur, ontwaakt en de schepping begint van voren af aan gedurende een nieuwe cyclus van vier tijdperken. Brahma's eigen leven omspant honderd hemeljaren, waarna hij zelf oplost en er niets van de schepping of de schepper overblijft. De zon en de sterren doven uit, de oceanen verheffen zich in gigantische golven en sluiten zich over de aarde. Uiteindelijk verdampen zelfs de wateren van deze zondvloed en zijn ze verdwenen. Wat overblijft is een ontzagwekkende stilte, duisternis en leegte. Buiten deze kosmische omwenteling bestaat er een Opperste God, onaantastbaar voor tijd en verandering. Schepping en ontbinding spelen zich volgens zijn tijdrekening af in een oogwenk. Hij is de Ultieme Godheid, Narayana, Iswara, of Mahashakati genaamd. Uit dit Tijdloze Wezen komen alle handelingen, filosofieën, geschriften, verhalen, goden en demonen, helden en tijdperken voort, en in Hem komt alles ten einde. | |
[pagina 97]
| |
Theater in IndiaHet hele dorp staat op zijn kop. Het normale werk blijft liggen. In de maidan is het een activiteit van jewelste. Het krioelt van de opgeschoten jongeren. Kinderen rollen schreeuwend van plezier over de grond. Mannen zijn keihard aan het werk. Ze bouwen aan een podium. Houten planken, bamboematten en kokos-thaties worden met ladingen tegelijk of in kleine hoeveelheden aangevoerd. Iedereen draagt bij wat hij kan; zo komt de dhobi van het dorp aanzetten met een stapel lakens en kleurige lappen stof die over het podium worden gedrapeerd. De kostuums worden geleverd door de dorpelingen zelf en iedereen is blij dat hij iets kan afstaan dat bruikbaar is voor het stuk. De dorpstimmerman heeft op zich genomen om alle benodigde planken en palen te leveren. De goudsmid blijkt de producent van de show te zijn. Hij heeft klatergoud en brokaat meegebracht en is verantwoordelijk voor de kostuums en de versieringen. Dan is er nog de dorpsonderwijzer die in het dagelijks leven jongetjes op de pyol van zijn huis leert lezen en schrijven. Vandaag is hij de regisseur. Hij schrijft de dialogen en de liedjes en studeert ze in met de artiesten. Het stuk wordt niet helemaal uitgeschreven, maar tijdens een of twee repetities geïmproviseerd. De dorpsbarbier, die traditioneel als nevenactiviteit de doedelzak, de fluit en de trommels bespeelt, is verantwoordelijk voor de muziek. Hij verzorgt, samen met de man die over de dorps-tamtam gaat, alle voor het stuk verlangde geluids- en muziekeffecten. De barbier speelt als de muziek zacht en teder moet zijn, zoals bij de opkomst van de held en de heldin, en de andere muzikant gaat tekeer op de tamtam als een rakshasa of een luidruchtig extravert karakter als Bhima ten tonele verschijnt. Tegen de avond is het podium klaar. Kokosbladeren en bananenstengels worden als gelukbrengende versiering aan de omlijsting bevestigd. Het podium wordt verlicht door toortsen en in olie gedrenkte fakkels, afkomstig van de olieman, het terrein wordt schoongeveegd en met water besprenkeld. Het stuk begint om ongeveer tien uur of zelfs later. Eerder op de avond lopen de organisatoren met de fluitist en de trommelaar een rondje door het dorp om alle vooraanstaande inwoners te inviteren. Dit is een beleefdheidsritueel waarbij de ongeschreven wetten van de hiërarchie strikt in acht moeten worden genomen en speciale tapijten, verstrekt door een van de geachte notabelen zelf, worden neergelegd voor de uitverkoren genodigden op de eerste rij. De overige toeschouwers gaan zitten waar het hun belieft. | |
[pagina 98]
| |
Ook de opvoering van het toneelstuk is aan strikte regels gebonden: de sutradhara, meestal de onderwijzer zelf, komt binnen met een beschilderd gezicht, gehuld in een wijde mantel en met een tulband op zijn hoofd. Na het hooggeëerd publiek te hebben begroet, zegt hij welke legende ze aanstonds zullen gaan zien en wat de strekking ervan is. Het betreft gewoonlijk een bekende episode uit de Ramayana, de Mahabharata of de Bhagavata, de voorraadschuren van dramatisch materiaal. Zijn toespraak heeft een vast ritme, is bloemrijk van tekst en muzikaal van toon, en u kunt gevoegelijk aannemen dat de begeleidende trommel in de maat blijft. Het verhaal begint. Er is niet zoiets als een gordijn dat wordt opgehaald. Daar doen ze niet aan in het dorp. Geen doek De spelers komen op en gaan weer af in het volle zicht van het publiek en geen mens stoort zich eraan. De ‘kleedkamer’ bevindt zich niet ver van het podium, zodat de spelers passend gekleed en geschminkt op het juiste moment kunnen opkomen. Het geroffel van de tamtam bereikt een climax wanneer een woesteling met een maximum aan herrie en misbaar het toneel opstuift. Elke speler moet dansen. Een voorstelling zonder muziek of dans bestaat gewoonweg niet. Alle spelers moeten hun rol niet alleen uitbeelden met gebruikmaking van hun mimiek en hun tekst, maar ook door middel van verschillende dansen - al naargelang de muziek lieflijk of heftig is. Er zijn zelfs bepaalde conventies op het gebied van lichaamsbeschildering en make-up: donkere tinten en felle kleuren zijn voorbehouden aan degenen van wie wordt verwacht dat ze de toeschouwers met afkeer en schrik zullen vervullen. Lichte tinten zijn bestemd voor goede en aangename karakters. En vrouwenrollen worden altijd gespeeld door mannen in travestie. Bij het ochtendgloren, als het licht in het oosten zichtbaar wordt, zingen ze de magalam en besluiten ze het stuk. Hoewel de voorstelling zes uur lang is doorgegaan, heeft niemand zich verveeld. De flakkerende toortsen, de schitterende gewaden, het getrommel en de muziek hebben het publiek in de ban gehouden en het spijt ze oprecht dat de betovering is verbroken. De half miljoen dorpen van India zijn voor hun theatervoorstellingen aangewezen op de hierboven beschreven ‘toneelverenigingen’, die je zoal niet in elk dorp, dan tenminste in een op de zoveel dorpen kunt vinden. Daar komen dan nog de rondtrekkende marionettenspelers en ‘schaduw’-spelers bij. Bij dit schimmenspel zijn de acteurs in felle kleuren beschilderde, uit halfdoorzichtig leer gesneden figuren; een dun wit gordijn hangt voor het publiek. De poppen worden | |
[pagina 99]
| |
voor petroleumlampen gehouden, de dialogen of liedjes worden ‘verwoord’ door de mensen achter het gordijn die de schaduwen laten bewegen. Ze beelden over het algemeen mythologische verhalen uit en weten met hun spel dikwijls hoogst dramatische effecten te bereiken. Voor de rondreizende troep volstaat een enkele mand om alle requisieten mee te kunnen nemen op hun zoektocht naar drukbezochte jaarmarkten en festiviteiten. Kathakali, een specialiteit van Malabar, is een wereldberoemde theatervorm die dramatische effecten bereikt door middel van dans, gebaren en mimiek. Yakshagana, een zeer populaire specialiteit van Konkan, beeldt verhalen uit met dialogen die door de ene groep personages worden gezegd, terwijl alle handeling wordt verricht door een andere groep, waarbij beide volmaakt op elkander zijn afgestemd. Hoewel Harikatha-voorstellingen strikt genomen niet binnen deze categorie vallen, zijn ze uitermate theatraal. Er verschijnt één man op het toneel die een verhaal vertelt dat hij af en toe onderbreekt om een instrument te bespelen. Het optreden is karakteristiek is voor dit gebied en kan worden omschreven als een one-manshow met muzikale begeleiding. De enscenering is minder belangrijk dan het muzikale en declamatorische talent van één individu. In de theatertraditie van dit land heeft een simpele mise-en-scène en een onopvallend kostuum dan ook de voorkeur. In lang vervlogen tijden bestond het decor bij de klassieke, in het Sanskriet uitgevoerde drama's alleen uit een achterdoek en werd de illusie louter door de poëtische zeggingskracht van de tekst opgeroepen. Ingewikkelde changementen om de realiteit na te bootsen waren overbodig. Als Koning Dusyanta op zoek is naar een gazelle hoefde er geen levend dier over de planken te worden gejaagd. De acteur bereikte met zijn mimiek en bewegingen het gewenste effect, bijgestaan door de sutradhara die de hiaten en over-gangen van het verhaal mondeling opvulde. De sutradhara speelt nog altijd een niet weg te denken rol in elk toneelstuk, evenals de vidushaka, of clown, die met zijn opmerkingen en bedekte toespelingen voortdurend voor komische momenten zorgt. Als toeschouwer heb je daardoor het gevoel dat een eeuwenoude traditie nog altijd, zij het in afgezwakte vorm, levend wordt gehouden. Ooit vreesde men dat de opkomst van de film nadelige gevolgen zou hebben voor het theater en dat was ook zo, tot op zekere hoogte, maar de laatste tijd is er in India sprake van een ware revival op het gebied van de dramatische kunst. |
|