De Tweede Ronde. Jaargang 27
(2006)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
Stuurloze revolutieGa naar voetnoot*
| |
[pagina 87]
| |
er een zwak lichtje brandde in de koepelzaal. Het kon zijn dat ze ons toch hoorden, en er goed aan dachten te doen het volk zijn zin te geven. Maar wat er uit ging was de complete straatverlichting op het enorme plein, en niet de ster. De menigte begon te koken van woede, het leek niet ondenkbaar dat ze het gebouw zouden bestormen om het met blote handen af te breken. Meteen ontstonden er vuurtjes: mensen staken kranten en pamfletten aan en hielden die brandend omhoog. De snel weer dovende flakkeringen golfden als een lopend vuur over de hoofden. Er viel een plechtige stilte, een ogenblik lang was iedereen betoverd door het schitterende schouwspel van het rondgolvende vuur. Waarschijnlijk heb ik toen mijn tekenplank en lineaal verloren. Vervolgens doofde daarboven het robijnrode licht van de ster - een verkleinde kopie van de beroemde ster op het Kremlin. De duisternis op het plein was compleet. Op deze warme, luwe avond hing de herfst al wrang en mistig in de lucht; de rivier verspreidde een metalige geur. Van een massaal zwijgen gaat altijd een zware beklemming uit, en het plein durfde nog met meteen te geloven dat zijn eis was ingewilligd - tot de straatverlichting onder triomfantelijk gejuich om die eerste sensationele overwinning weer aanfloepte.
Op het linkerbalkon was iemand naar buiten gekomen. Daar konden we natuurlijk niets van zien, maar het bericht deed de ronde, dat er op het balkon iemand naar buiten was gekomen. Hij stond voor niets te praten, want niemand kon hem horen. De menigte brulde naar boven dat niemand hem kon horen. Ondertussen ging het nieuws rond dat Imre Nagy al onderweg was. Dat had die iemand op het balkon gezegd, dat Imre Nagy al onderweg was. En warempel, daar begonnen ze een microfoon aan de balustrade van het balkon te bevestigen, en een paar grote, trechtervormige versterkers aan de gevel van het gebouw; ze testten en tikten en zeiden ‘test één twee drie’, wat weerkaatst werd door de gebouwen rond het plein. De menigte werd nu nog joliger en schaterde het uit. Maar even later leek het weer of ze tot in de eeuwigheid zouden blijven aankloten met die apparatuur, of ze tijd moesten rekken. Uit de menigte klonk een ontevreden gemurmel op, een onrustig geschuifel, geklap en gemor, de menigte verloor haar geduld, er ontstonden haarden, groepen, ongeduldige sprekers gaven luidkeels | |
[pagina 88]
| |
hun mening. Wat ook weer een nieuwe ervaring was voor de stad, gelijktijdigheid en veelstemmigheid van nog onbekende aard. Er viel niet te voorspellen hoe zaken zich zouden ontwikkelen, welke eisen het plein zou ovememen, wat er van zou komen, alles gebeurde gewoon.
Aan kleine voorvallen werd door de menigte een groot belang toegekend. Of geen enkel belang. Sommige leuzen werden massaal opgepikt, andere stierven weg als eenzame kreten. Uit de Szalaystraat kwam een vrachtauto vol mensen aangereden, die voor het Hooggerechtshof vastliep. Vanuit de open laadruimte eisten de passagiers de troonopvolger terug, ze wilden Otto op de troon, de monarchie herstellen, de Habsburgers terug. De opeengepakte massa aan het begin van de Alkotmánystraat liet ze er vreemd genoeg door. Ze hadden spandoeken bij zich en een reusachtige foto van Otto. Er doken onbekenden op. Wie al een tijdje op het plein stond beschouwde de mensen om zich heen immers al als kennissen, dat was een kwestie van een paar minuten. Dan wist je wie waar vandaan kwam, want om een of andere reden was iedereen daar heel benieuwd naar, waar je vandaan kwam. En je wist hoe de mensen in je buurt over de verschillende kwesties dachten. Bijna iedereen sprak zich uit. Daardoor werd het zwijgen van anderen ook heel veelzeggend. De onbekenden deden denken aan agitators, ze lieten niets los over zichzelf maar probeerden anderen ervan te overtuigen dat het door al die joden kwam. Ook op mij werd fanatiek ingepraat door een jonge man, even verderop zag ik een tweede bezig en een derde. Geen joden meer aan de leiding, dat was hun devies. Waar ik stond reageerde niemand. Er kwam er weer een, die niet wist dat ze hier al geweest waren. Ik zei niks terug. Ook de anderen deden of hij lucht was en of ze niets hoorden.
Uit het gejuich dat ons vanaf de grote trappen tegemoet golfde, maakten we op dat Imre Nagy was gearriveerd. Het gonzende plein verstomde even om te horen of het zelf zo gonsde, en daarop zwol het gonzen weer aan. Via de luidsprekers werd aangekondigd dat hij inderdaad was gearriveerd. Over het verdere verloop van de gebeurtenissen wijkt mijn herinnering op enkele punten af van die van anderen. Toen hij het balkon betrad (in de herinnering van an- | |
[pagina 89]
| |
deren verscheen hij voor een raam) werd hij onhandig in het licht gezet met een of andere lamp. Hij struikelde. Misschien kwam het door de hoge drempel, of door zijn verlegenheid - voor zó veel mensen had hij immers nog nooit gesproken; wellicht was er sprake van een intrinsieke ongeschiktheid voor een dergelijke rol, of was er iets mis met de balkonvloer. Ik heb dat balkon altijd nog eens van dichtbij willen bekijken. Ik meen me in elk geval te herinneren, dat hij tijdens zijn toespraak in de deuropening van het balkon stond, ondersteund door twee mensen. Daarom stond de microfoon ook zover van hem af, en was hij zo slecht te verstaan. Anderen herinneren zich dat hij bij het raam werd ondersteund door twee mensen. Maar ik houd het op mijn eigen herinnering. In die onhandige lichtbundel was alleen te zien hoe iemand naar buiten stapte, struikelde, z'n hoed verloor en weer even verdween. Er schalde gelach over het plein, het was ook lachwekkend, maar niet het hele plein lachte, alleen de plekken van gelach, en het werd ook direct weer gesmoord in de stilte van de collectieve schaamte. In een revolutie wordt niets geënsceneerd. Al wacht de stad op je, al ben je Imre Nagy, je bent en blijft een mens als alle andere. Alle emoties waren collectief op die zachte herfstavond, dat wil zeggen, uitsluitend de collectiviteit kon de individuele emoties legitimeren of onderdrukken. Ik begrijp tot op de dag van vandaag niet hoe het kan dat ik van drie uur 's middags tot middernacht geen honger had, en geen dorst, en geen aandrang om te plassen.
Zijn eerste woord was ‘kameraden’. Die aanhef had wel nog een tijdje kunnen nagalmen als de menigte hem niet onmiddellijk had terechtgewezen met een fluitconcert. ‘Wij zijn geen kameraden!’ De massa dacht niet alleen hetzelfde, maar gebruikte ook dezelfde woorden en deed dat op hetzelfde moment. En al was de bolsjewistische conditionering van Imre Nagy sterk genoeg om het stug nogmaals te proberen met die belachelijke aanspreekvorm, ook hij moest constateren: dit ging niet.
Er was een revolutionaire taal uit de negentiende eeuw, daarin had hij moeten beginnen. ‘Jonge vrienden’, nu kwam hij met zoiets aanzetten, maar ook paternalisme werd niet geaccepteerd op het plein. ‘Medeburgers’. Hij werd beloond met triomfkreten, hoewel | |
[pagina 90]
| |
hij het woord amper over zijn lippen had kunnen krijgen. Kijk eens aan, het is eruit, we hebben hem zover gekregen, het is hem gelukt, en daarmee was ook deze wending bijgeschreven op de lijst van grootse overwinningen. We bekrachtigden het traditionele taalgebruik van burgerlijke revoluties. Van de toespraak kregen we verder weinig mee door alle weergalm en gekraak, de instemmende of juist protesterende reacties, het vele blije of juist vijandige gefluit. Wie op het plein stond had niet het gevoel dat de revolutie haar leider had gevonden.
Deze eerste toch wel zachtaardige en gemoedelijke fase van de revolutie - waarin volop ruimte was voor massale desertie van politie- en legereenheden, het openstellen van wapendepots, het ritueel neerhalen en in stukken zagen van Sándor Mikus' Stalinstandbeeld, het bestormen van de radiostudio in de Bródy Sándorstraat (ik stond nog op het plein toen we aan de kant van de Nádorstraat hoorden roepen: ‘er wordt geschoten bij de radio!’), en later zelfs voor de eerste serieuze vuurgevechten - eindigde in een bloedbad. Dat vond donderdag plaats. Een goede vriend van me stond voor Hotel Astoria, toen de menigte simpelweg op straat bleef staan. Ze blokkeerde een colonne Russische tanks. Dit bracht de bevelvoerende officier ertoe om tevoorschijn te komen. ‘Wat moeten jullie hier, wat doen jullie hier? Waarom gaan jullie niet naar huis?’ schreeuwden de mensen hem in het Hongaars en Russisch toe. De officier riep terug dat ze de stad moesten bevrijden van fascistische bandieten. Het was niet moeilijk hem ervan te overtuigen dat er hier noch fascisten, noch bandieten waren. Er waren wel studenten, en arbeiders, en ambtenaren en wetenschappers. ‘Je hoort toch dat we Russisch met je praten?’ Ter verdediging voerde de officier vertwijfeld aan dat ze kennelijk waren misleid. Daarop werden de Russen bejubeld door de menigte en aan hun tanks werden Hongaarse vlaggen bevestigd, wat de verwarde Russische dienstplichtigen toestonden ten bewijze van hun vreedzame bedoelingen. Op dat moment kwam er vanuit de Rákócziweg nog een sovjetcolonne aanrollen, en toen de menigte zag dat ook die tanks waren opgesierd met Hongaarse vlaggen, barstte er een gejuich los. ‘De revolutie heeft gewonnen! Op naar het Parlement!’ Het ging die donderdag echt als een lopend vuurtje door de stad, dat de Russen ook | |
[pagina 91]
| |
aan onze kant stonden, naar ons waren overgelopen. Tot op de dag van vandaag kan ik de gebeurtenissen van die dertien dagen in chronologische volgorde opdreunen. En nog altijd word ik, als ik eraan denk, onontkoombaar bevangen door die romantische euforie van toen, dat gevoel dat iedereen achter ons stond, echt de hele wereld. Je kon natuurlijk niet overal tegelijk aanwezig zijn, maar de nieuwtjes, de gebeurtenissen en de wonderbaarlijkste legenden bereikten iedereen. Wie ze hoorde doorleefde ze, met gebruikmaking van al zijn fantasie en empathisch vermogen, vandaar waarschijnlijk de vele variaties. Revoluties kennen een soort eerste persoon meervoud dat de eerste persoon enkelvoud niet uitsluit maar juist met al zijn eigenschappen in zich opneemt, absorbeert. Mijn vriend ging naar het Parlement waar hij opnieuw werd opgewacht door Russische gevechtsvoertuigen, ook hier beklom de menigte de koepels van de tanks om de soldaten en zichzelf te fêteren. Op dat moment barstten de geweersalvo's los. Vanaf de daken rond het plein werd er met machinegeweren op de menigte geschoten. De stad ging er voetstoots vanuit dat de gehate geheime dienst dit op zijn geweten had; volgens latere onderzoekers had Kgb-chef generaal Serov het bevel gegeven tot de beschietingen van boven. Beneden rende iedereen naar de arcades om te schuilen; op het uitgestrekte plein bleven slechts gewonden en doden achter.
De volgende middag, vrijdag, besprak minister van Buitenlandse Zaken Dulles de Hongaarse situatie met de ontwapeningsadviseur van de president. Stassen had al op de zitting van de Nationale Veiligheidsraad voorgesteld om de satellietstaten net als Oostenrijk neutraliteit toe te staan. Laten we niet vergeten dat de Hongaren in die periode hartgrondig wensten dat ze van de grootmachten dezelfde behandeling zouden krijgen als Oostenrijk. Benader ze via president Tito, raadde Stassen aan, of gebruik andere diplomatieke kanalen, maar laat de Russen in elk geval weten dat een neutrale status van de satellietstaten voor de Verenigde Staten niet onbespreekbaar is. Dulles twijfelde of ze wel zo ver moesten gaan. Hij wees het voorstel van Stassen af met het argument dat hij de Hongaarse opstandelingen niet de indruk wilde geven dat het State Department achter hun rug om met de Russen onderhandelde. Uit de toenmalige documenten komt echter het beeld naar voren van | |
[pagina 92]
| |
een minister van Buitenlandse Zaken die het liefst nog minder dan het diplomatieke minimum zou ondernemen. En toen hij een uur later door president Eisenhower werd gebeld, zei hij vermoedelijk vooral uit retorische overwegingen tegen de president dat het buitengewoon moeilijk was in deze kwestie een koers te bepalen. Terwijl hij het al wist, want de volgende dag, zaterdag, sprak hij in zijn toespraak in Dallas volstrekt klare taal over de te volgen koers.
Hoe sterk de collectieve emoties die dagen ook waren, hoe krachtig de revolutionaire dadendrang daardoor ook opwelde in de grote steden van Europa en Amerika, de realiteitszin van minister Dulles was betrouwbaar als die van een slaapwandelaar. Ik ken verschillende mannen van mijn generatie, een Deen, een Nederlander, een Zwitser, een Fransman, die zich met vrienden begonnen te organiseren, wapens probeerden te bemachtigen en wilden vertrekken. Het ouderlijk gezag hield hen tegen, desnoods met klappen, hoewel de Nederlander met twee maten nog tot Wenen kwam. Tot op de dag van vandaag worstelen de Hongaren met Dulles' retorisch gemotiveerde besluiteloosheid en pragmatisme, maar tijdens die kritieke dagen was zijn instelling meer in overeenstemming met de heersende machtsverhouding tussen de grote mogendheden en met de geldende internationale verdragen, dan welke gevoelsmatig wenselijke actie dan ook. Op de donderdag van de week die volgde zwichtte Imre Nagy voor de dynamiek van de revolutie, plechtig en vertwijfeld kondigde hij aan dat Hongarije uit het Warschaupact stapte en zich neutraal verklaarde, waarmee hij zijn landgenoten voor een paar uur gelukkig maakte, hoewel de internationale realiteit noch voor de verklaring, noch voor het geluk ook maar enige aanleiding gaf. De stap bleef dan ook zonder gevolgen. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken had zich de zaterdag tevoren immers bijzonder helder en genuanceerd uitgedrukt. Dat kon hij doen, in Dallas sprak hij voor een professioneel publiek. In zijn toespraak stelde hij allereerst vast, dat het Atlantisch Handvest en de Verklaring van de Verenigde Naties alle geallieerde partijen verplichtten om de soevereiniteit en het zelfbeschikkingsrecht van elke natie te herstellen en te waarborgen, die daar eerder met geweld van was beroofd. Hij was duidelijk in zijn mening over Oost-Europa: daar was de ene soort bezetting eenvoudigweg door een | |
[pagina 93]
| |
andere vervangen; de Russische onderdrukking noemde hij imperialistisch. Hij liet er geen twijfel over bestaan dat de sympathie van de Verenigde Staten bij de patriotten lag, voor wie de vrijheid nog dierbaarder was dan hun leven. Maar hij liet er evenmin twijfel over bestaan waar in dit verband de grenzen van de Amerikaanse verantwoordelijkheid lagen. Deze naties, lees: de Hongaren en de Polen, werden door de Verenigde Staten niet als potentiële militaire bondgenoten beschouwd, en voor het aangaan van economische betrekkingen was geen specifiek maatschappelijk systeem vereist. De optie van neutraliteit noemde hij natuurlijk niet eens in het openbaar; wel maakte hij bekend dat de Verenigde Staten samen met enkele andere staten de Hongaarse kwestie hadden aangekaart bij de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.
Op retorisch niveau hebben de democratische landen nooit geweten - toen niet en nog steeds niet - hoe ze de Hongaarse revolutie moesten duiden en wat ze ermee aan moesten; op praktisch niveau was de keuze echter snel gemaakt. Op vrijdag en zaterdag sloeg Dulles hoe dan ook de spijker op z'n kop. Het was niet voor het eerst dat de realiteit van de machtsverhoudingen in conflict kwam met de realiteit van de gevoelens. En had die retorische besluiteloosheid de revolutionaire traditie van het verlichtingsdenken (dat ook doorklonk in de woorden van de minister) al op haar grondvesten doen schudden, zij werd definitief aan het wankelen gebracht door de confrontatie met de realiteit van heersende machtsverhoudingen en vrije handelsbelangen, want daarmee was ze slecht verenigbaar.
Wat in de oostelijke contreien van Europa onvermijdelijk was, namelijk het fatsoenlijk afronden van de meermaals halfvolvoerde burgerlijke revolutie, was in het westen en noorden van Europa niet meer actueel, het was een afgehandelde zaak; ook in Amerika stond het niet meer op het programma. Hoewel haar morele en emotionele traditie in al die contreien nog werd gekoesterd en ook op dat moment niet werd verloochend, was het onmogelijk de daaruit voortvloeiende verplichtingen na te komen zonder de belangen van de vrije handel en het machtsevenwicht tussen de grote mogendheden, met andere woorden: de burgerlijke orde zelf, in ge- | |
[pagina 94]
| |
vaar te brengen door een derde wereldoorlog te riskeren. Wat in de politieke praktijk in eerste instantie slechts een consolidatie van de wereldpolitieke status-quo betekende, leidde in tweede instantie tot de definitieve separatie van het westelijk deel van Europa en de definitieve isolatie van het oostelijk deel van Europa. Op de korte termijn had het democratische Europa duidelijk baat bij die separatie, en op zijn eigen kortzichtige manier profiteert het daar tot op de dag van vandaag van. Het had zich weten te ontdoen van zijn economisch minder ontwikkelde regio's en kon het verdrag van Jalta over de invloedssferen voortaan ook op cultureel of zelfs geografisch niveau naleven. De economische mobiliteit van het democratische Europa nam door deze afscheidingsdaad niet af, maar juist toe.
Op die vroege zondagmorgen, toen het sovjetleger met inderhaast ververste tankdivisies opnieuw het inmiddels winters mistige Boedapest binnentrok om de wereld te laten zien hoe je een stad die nog niet hersteld was van de verwoestingen uit de Tweede Wereldoorlog met de grond gelijk kon maken, was de opdeling van Europa, het werk van de koude oorlog, volbracht. En na vijftig jaar van emotionele en morele afzijdigheid is het geen wonder dat de terminologische discussie over de Hongaarse revolutie nog nergens is afgerond. Was het een revolutie of een volksopstand, een vrijheidsstrijd of rebellie, misschien toch een contrarevolutie of wellicht een hongeroproer - die vragen worden met recht gesteld. Mijn loopbaan en mijn levenslot zijn bepaald door die twee weken, en toch heb ik oprecht begrip voor het onbegrip, de vertwijfeling en de reserves waarmee ze zijn omgeven. Die houding wordt niet zozeer veroorzaakt door onverschilligheid, of door een pijnlijk hiaat in het historisch bewustzijn, maar meer door het soort omzichtigheid waarmee men emotioneel ongerijmde of moreel twijfelachtige zaken pleegt te benaderen.
Het buitenland bewaart een collectieve maar onduidelijke herinnering aan de Hongaarse revolutie - in Hongarije is het beeld echter nauwelijks scherper.
Revoluties worden meestal niet gekenmerkt door hun intelligentie, | |
[pagina 95]
| |
ze hebben meer weg van een natuurverschijnsel. Aan een aardbeving of blikseminslag vraag je ook niet of ze wel weten wat ze doen. Ook met deze restrictie kan nog steeds niet gezegd worden dat de Hongaarse revolutie nu zo'n bijzonder beschouwelijke, welbespraakte of intelligente massabeweging was. Wat verder geen positieve of negatieve implicaties heeft, het gaat gewoon om een intrinsieke eigenschap. De revolutie moeten we accepteren en analyseren zoals ze is, haar structurele botheid en wezenloosheid incluis. Ze wist niet wat ze deed, en heeft later ook niet opgehelderd wat ze wanneer deed en waarom. Haar onbespraaktheid, botheid en incidentele autisme werden door de jaren van repressie nooit afdoende verklaard. De buitenwereld was er ook niet meer nieuwsgierig naar, en zodoende zijn de analytische hiaten ook nooit door waarnemers van buitenaf verholpen. Niet dat de Hongaarse revolutie niet aan bepaalde criteria voldeed die theoretici van de revolutieleer hadden geïdentificeerd als onmisbare ingrediënten voor intelligent functionerende revoluties. Ik meen in elk geval graag, dat ze aan enkele van die criteria voldeed. Aan de revolutie ging een relatief lange, bijna anderhalf jaar durende, theoretisch en politiek-in-houdelijk behoorlijk substantiële voorbereidingsfase vooraf, uitgevoerd door goed opgeleide intellectuelen. Voornamelijk jonge intellectuelen, zou ik daar aan toe willen voegen, en bijna uitsluitend communistische intellectuelen. Volgens latere sociologische onderzoeken was de gemiddelde leeftijd van de actieve deelnemers 36 jaar en was 80% van hen lid van de communistische partij. Bijna een derde was lid geweest van het antifascistische verzet, en een even groot deel had tijdens de dictatuur in de gevangenis of in een interneringskamp gezeten. Uit de losjes georganiseerde groepen intellectuelen, die uit dezelfde politieke kringen voortkwamen en dezelfde opleiding hadden genoten, ontstonden spontaan groeperingen rond een discussiekring die eerst naar Bessenyei, later naar Petöfi werd vernoemd. Of ze nu wilden of niet, als vanzelfsprekend voelden ze zich verbonden met de grote hervormingsgeneratie van de verlichting, die de weg had gebaand voor de Hongaarse revolutie van 1848. De geestelijke parallel, de emotionele en historische traditie stond hun duidelijk voor ogen. Hun werkwijze werd niet bepaald door de noodzaak een revolutie voor te bereiden, maar door de noodzaak de Hongaarse maatschappij te hervormen, maar | |
[pagina 96]
| |
dat in elk geval binnen de kaders van de socialistische orde. Ze analyseerden, kritiseerden, legden bloot en stelden voor. Ze wisten dat ze met een programma moesten komen om het bestaande systeem radicaal te veranderen.
De ingrijpende hervormingen moesten worden georganiseerd in weerwil van de stalinistische dictatuur, haar partijelite en haar geheime dienst. De argumentatie van de intellectuelen bleef hangen op het niveau van de communistische oppositie tegen de partijlijn, om nog maar te zwijgen van hun eigen stalinisme en communistisch dogmatisme, waarvan ze zich nog niet hadden bevrijd. Naarmate hun invloed toenam, werd hun binding met de arbeidersbeweging minder en kreeg de beweging steeds meer een nationaal karakter. Er werden discussies georganiseerd voor economen, historici, pedagogen en filosofen, er werden discussies georganiseerd over literatuur, landbouw en technische ontwikkeling. De discussies met een interdisciplinair karakter hadden vooral een mentaal, emotioneel en retorisch rendement, van een intellectueel rendement was eigenlijk geen sprake. Dat kwam waarschijnlijk omdat de deelnemers niet goed overzagen hoe de hervormingsplannen zich verhielden tot de Hongaarse geschiedenis, en wat voor sociale bewegingen er in de buitenwereld bestonden waarbij ze zich konden aansluiten, of waarvan ze zich juist zouden moeten distantiëren. Maar wat steeds meer mensen wel inzagen, vanuit het perspectief van de meest uiteenlopende beroepen, was dat het land uit naam van het socialisme en het communisme door politieke dilettanten en ordinaire criminelen werd geregeerd. En ze zagen ook in dat er niets kon veranderen zonder persvrijheid, en dat persvrijheid geen partijbelang of partijcontrole kende. De bittere beker van hun gebondenheid aan de partij of de arbeidersbeweging moest tot op de bodem worden leeggedronken. In juni was er een discussie over de pers georganiseerd in het Officiershuis; het afgeladen gebouw werd om veiligheidsredenen op slot gedaan, maar de menigte op straat forceerde de poorten om er tenminste in het trappenhuis en voorportaal bij aanwezig te kunnen zijn. De zucht naar verandering nam hen steeds hoger mee op zijn vlucht, maar het grootse program kwam toch niet van de grond, wat waarschijnlijk niet aan tijdsgebrek te wijten was. Inmiddels weten we dat juist de knapste | |
[pagina 97]
| |
koppen niet in staat waren om onderscheid te maken tussen de geschiedenis van de arbeidersbeweging en de wereldgeschiedenis, en zodoende konden ze ook de elementaire en in de gegeven situatie allerminst ongevaarlijke realiteit van een beweging voor nationale onafhankelijkheid niet goed duiden.
De massabeweging die die dinsdag zijn entree maakte in de straten van Boedapest, had de beweging van communistische intellectuelen bijna volledig geabsorbeerd. Hun geluidswagen raakte regelmatig zoek in de menigte, en dit feit mogen we symbolische waarde toekennen. Ze hadden niet alleen geen goed programma, er verscheen gewoon een totaal ander soort volksbeweging op straat dan zij hadden bedoeld, hoewel het ook weer te ver gaat om te stellen dat die volksbeweging niet sterk gelieerd was aan de arbeidersbeweging. De beweging van intellectuelen had wel achtenswaardige leidersfiguren, maar ze beschikte niet over grote persoonlijkheden die uitmuntend genoeg waren om oorzaak en gevolg in een massabeweging te kunnen overzien. De revolutie had wel een genius, maar geen mens die daar stem aan kon geven, hoewel de genius, in overeenstemming met de verdeeldheid van de Hongaarse maatschappij, juist behoefte had aan verschillende gezaghebbende stemmen en verschillende gezaghebbende persoonlijkheden. De intellectuele beweging en de revolutionaire volksbeweging bleken gewoon niet compatibel.
Dat de Hongaarse revolutie als beeld zonder scherpe contouren is opgeslagen in het collectieve geheugen, komt ook doordat ze zowel een overwinning als een nederlaag heeft geoogst, en een dergelijke dubbelzinnigheid laat het verstand niet graag toe. De glansrijke overwinning van de genius van de res publica op de dictatuur versus de dodelijke nederlaag van de democratieën tegenover het brute machtsapparaat van de totalitaire systemen. Ook nu nog kunnen de Hongaren zich niet verheugen over die overwinning zonder zich rekenschap te geven van alle destructieve en zelfdestructieve gevolgen van hun nederlaag. Ook die laat het verstand niet graag toe. En er zijn mensen die geen wroeging kunnen voelen over de nederlaag van de Hongaarse republikeinen en democraten zonder zich te bezinnen op de oorzaken van de intrinsieke zwakheid van demo- | |
[pagina 98]
| |
cratieën, die tegenover totalitaire systemen altijd machteloos staan. Maar op zoiets bezint het verstand zich niet graag.
Een dergelijke inventarisatie, die wederkerigheid en gemeenschappelijkheid vereist, staat nu niet op het programma, en daar komt het waarschijnlijk ook niet van. Vandaag de dag meent de democratische wereld zich op een totaal andere plek te bevinden dan waar de revoluties haar naartoe hebben geleid, haar prioriteiten zijn overigens ook niet zozeer geestelijk als meer economisch en financieel van aard; ze houdt zich niet met vrijheid bezig maar met gelijke kansen, niet met broederschap maar met het recht op geluk en het blijheidsbeginsel, hoewel de kwetsbaarheid van de democratieën er vandaag de dag alleen maar groter op is geworden.
In de Europese revolutionaire geschiedenis neemt de Hongaarse revolutie een voorbeeldige plaats in tussen de opeenvolgende, steeds verfijndere oproeren, opstanden en massabewegingen, waarmee de geknechte Europese volkeren trachtten los te breken uit hun isolement als gevolg van het verdrag van Jalta en proberen terug te keren naar een staat van grondwettelijkheid en autonomie. Haar betekenis valt niet te loochenen. Desondanks is het de afgelopen vijftig jaar onduidelijk gebleven waaruit die grote betekenis dan zou bestaan.
Volgens mij kunnen en moeten we die verklaren vanuit haar voorgeschiedenis, als product van de goeddeels volstrekt onbegrijpelijke en heilloze koudeoorlogspolitiek van de grootmachten, als product van de geschiedenis van geplande separatie en ongeplande isolatie. Of we verklaren haar vanuit het perspectief van wat volgde, als gebeurtenis die weliswaar geen nieuwe situatie tot stand heeft gebracht, maar sindsdien wel als breuklijn is blijven fungeren. De Hongaarse revolutie heeft een kwalitatieve verandering afgedwongen in de relatie tussen de grootmachten. Ze heeft een einde gemaakt aan de situatie waarin de koude oorlog steeds verder op de spits werd gedreven, ze heeft de dreiging van een atoomoorlog doen afnemen, en ze heeft de twee tegenover elkaar staande partijen gedwongen het maximaal haalbare te realiseren: een tijdperk van vreedzame co-existentie. Dit heeft ze echter niet met de over- | |
[pagina 99]
| |
winning van de res publica en de democratie, maar met haar nederlaag weten te bewerkstelligen. De Hongaarse revolutie is een memento gebleven, een negatieve ervaring, deel van de Europese realiteit, maar juist de realiteitszin heeft die ervaring niet wensen op te slaan in het oppervlaktebewustzijn of in het collectieve geheugen, juist de realiteitszin heeft haar verbannen en onbespreekbaar gemaakt.
De betekenis van de Hongaarse revolutie kan en moet mijns inziens juist daarom worden geduid in samenhang met de Europese en Noord-Amerikaanse revoluties en sociale bewegingen. Wat tot nog pijnlijker conclusies leidt. We moeten stellen dat de Hongaarse revolutie de laatste Europese revolutie is geweest. De romantische en idealistische geschiedenis van het revolutionaire tijdperk dat enkele eeuwen duurde, eindigde in een bloedig en voor iedereen pijnlijk slotakkoord. Einde verhaal, de Hongaarse revolutie is dood. De Hongaren kunnen zoveel monumenten oprichten als ze willen, ze blijft dood. De jaren van vergelding heeft ze kunnen overleven, maar de valse idylle van de vreedzame co-existentie niet. In die zin vormt ze niet alleen een belangrijke breuklijn, maar ook een belangrijke nederlaag voor het Europese politieke denken. Want met de revolutie is ook de tegenpool en eeuwige discussiepartner van het pragmatisch denken doodgebloed. De Europese traditie van conformisme en opportunisme, hoofse poëzie en maniërisme moet het voortaan stellen zonder de traditie van revolutionaire verandering; in het schelle licht van een zo jammerlijk verarmde traditie kan een mens zich niet bezinnen op de kwetsbaarheid van de res publica of de democratie. Hofdichters van verschillende opportunistische ideologieën en conformistische ideeën verklanken de heersende frasen, ook in de politieke filosofie.
Met enige overdrijving zou men kunnen stellen dat de volken en legitieme regeringen van Europa en Noord-Amerika in oktober 1956 hebben besloten dat het tijdperk van revolutionaire veranderingen voor eens en altijd afgelopen moest zijn. Waarin ze gelijk hadden. Teneinde een wereldoorlog te vermijden moesten de afzonderlijke systemen de sociale en de politieke ontevredenheid op een of andere manier zien te integreren, zo luidde voortaan het devies. Onder | |
[pagina 100]
| |
het uiten van zeer nadrukkelijke spijtbetuigingen, met bloedend hart, in het volle besef van hun morele verantwoordelijkheid, steunden de Westerse landen de stuurloze en bijna anderhalve eeuw verlate revolutie van de Hongaarse democratie noch met diplomatieke middelen, noch met vrijwilligers, noch met wapens. De Suez-crisis had hier niets, maar dan ook niets mee te maken. Alleen behoorlijk onnozele Hongaren kunnen troost putten uit de gedachte dat de Verenigde Staten en het democratische Europa geen aandacht meer voor hen hadden vanwege een paar boten. Afgezien van de dreiging van een wereldoorlog hadden ze nog een goede reden om niets te doen. Als ze de Hongaarse revolutie zouden steunen, zou tijdens de volgende fase blijken, dat de dichotomie van kapitalisme en socialisme zou blijven bestaan, onafhankelijk van de ideologische hysterie van het (eveneens ernstig verlate) Russische imperialisme. De Hongaarse revolutie was namelijk ondanks alle tegenstrijdige geruchten niet antisocialistisch, en ondanks alle anticommunistische excessen, in eerste instantie ook niet anticommunistisch. Het was een antistalinistische revolutie, dat is duidelijk, plebejisch van karakter, dat is ook duidelijk, ze wilde onafhankelijkheid en beliefde geen Russisch imperium. Het was een democratische revolutie, die geen buitenlandse overheersing verdroeg, geen alleenheerschappij en evenmin een dictatuur van de massa. Maar we mogen geen moment vergeten dat de arbeidersklasse met al haar christensocialistische en sociaaldemocratische tradities in dat gedenkwaardige jaar nog intact was, en dat geldt ook voor het landbouwproletariaat met zijn eigen, zeer hechte sociale structuren. In elk geval in eerste instantie zouden haar hervormingen dus op collectief bezit en arbeiderszelfbestuur zijn gebaseerd. Ze zou de werkplaatsen hebben teruggegeven, maar de fabrieken niet. Kleine boeren zouden hun land direct hebben teruggekregen volgens de laatste landverdeling, maar grootgrondbezitters en de kerk niet. Antikapitalisme en antifeodalisme zouden althans in eerste instantie op het repertoire zijn blijven staan. Dat was en bleef het origineelste en sterkste intellectuele product, dat ze zonder tussenkomst van grote theoretici, in enkele dagen tijd, in al haar stuurloosheid had weten voort te brengen. Ondanks de vergeldingsmaatregelen bleef ze, nog in januari tijdens de grote landelijke stakingen, strijden voor arbeiderszelfbestuur. De beperking van het privébezit | |
[pagina 101]
| |
heeft op de westerse democratieën waarschijnlijk bijzonder vervreemdend gewerkt. Alleen al vanwege hun onbegrip moesten ze laten gebeuren wat er gebeurde, haar desnoods laten doodbloeden, maar het probleem drong waarschijnlijk niet eens echt tot hun bewustzijn door.
Ik kan zonder pathetische bijklank of droefheid stellen dat mijn hele leven in het teken van dit dubbele doodbloeden heeft gestaan. Sindsdien haat ik niet alleen de dictatuur, maar kan ik ook bij het zien van de zwakheden, de goedkope spelletjes, de riskante vooringenomenheid en de weerloosheid van de res publica en de democratie mijn blik niet zwijgend afwenden. |
|