De Tweede Ronde. Jaargang 27
(2006)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Zondagsgeld
| |
[pagina 21]
| |
ten die door zo'n zelfde werveling zouden worden beheerst, door een razendsnelle beweging die, net als de haastig overvliegende damprafels, zich onttrok aan de verstilling die het huisje leek op te leggen. Dat die vijf minuten zouden komen, wist ik na al die jaren zeker. Ik trok door, wrikte plank en deur open en keerde terug naar de stoel met hoge, dikke kussens waarin ik elke week mijn zondagsgeldvisites doorbracht.
In mijn familie op het Bickerseiland had elk gezin wel een zondagsgeldkind. Meestal ging het om een neefje of nichtje dat al kort na de geboorte was aangenomen als te vertroetelen bloedverwante naast het eigen kroost. Hoe kinderen en gezinnen gekoppeld werden in deze oeroude adoptieregeling, heb ik nooit goed geweten. Ik vermoed dat er een ongeschreven wachdijst bestond en het er alleen om ging welk gezin van een tante of oom aan de beurt was, als er een nieuw Bickerseilandertje bijkwam. Als bezegeling van zo'n verbond voor het leven kreeg de pasgeborene van zijn tweede ouderpaar zo snel mogelijk een merkteken ten geschenke, een gouden ringetje, armbandje of halskettinkje. Deze sieraden werden in de jaren daarna steeds aangepast aan de groei van het kind, want het te allen tijde dragen ervan was heilig. ‘Heppie van ze tante...’ zeiden onze moeders, terwijl ze onze kinnetjes omhoog krikten of onze knuistjes voor de bril van een buurvrouw trokken. Als mijn ouders een avondje op visite gingen bij een tante en oom in de Grote Bickersstraat, werd ik met zuigfles en teddybeer afgeleverd aan de andere kant van het huizenblok, bij tante Trudie en oom Ben aan de Bickersgracht. Zo'n zelfde vast oppas- en speeladres, binnen dezelfde straal van vijfhonderd meter, hadden mijn neefjes Robbie en Fokkie en mijn nichtje Truus. En de eigen kinderen van onze tweede ouders hadden stuk voor stuk óók weer een tante en oom van wie ze een sieraadje droegen en het troetelkind waren. Zo haakten de gezinnen zich in vele richtingen aan elkaar vast. Bij onze geboorte verwierven wij niet alleen een plaats in ons eigen gezin, maar gingen wij ook deel uitmaken van dit gestaag groeiende vlechtwerk van bloedbanden en generaties dat het Bickerseiland onzichtbaar overdekte en de bewoners op hun plaats hield. | |
[pagina 22]
| |
Vanaf een jaar of zes, gingen wij bij ons tweede gezin zondagsgeld halen. Om half elf was er in alle huizen afgestoft en gestofzuigd. Dan mochten wij op weg naar onze adressen, om een uur op visite te zitten en daarna de ‘knaak’ te incasseren waarmee we 's middags naar de Hollandia op de Haarlemmerdijk konden. Als ik, onderweg naar mijn tante en oom, neefjes tegenkwam die op weg waren naar hún zondagsgeldverschaffers, grijnsden wij gegeneerd om onze stijfgestreken kleren en de spierwitte scheidingen in onze natte haren. ‘Zondagsgeld halen zeker, hè...?’
Mijn tante Trudie en oom Ben woonden halverwege de Bickersgracht. Ik moest vanaf de straat een houten trapje op en kwam dan bij hun buitendeur. Ook die winterochtend was het, zoals altijd, mijn tante geweest die me had binnengelaten. ‘Effe je schoenen uit, muis...’ Iedere bezoeker moest van mijn extreem propere tante (‘helder’, heette die kwaliteit, waarin de vrouwen van het Bickerseiland elkaar probeerden naar de kroon te steken) op de drempel zijn schoenen uittrekken. Als ik het me goed herinner gold die regel zelfs voor de deftige bode van het ‘dooienfonds’, die eens per maand de premie kwam innen. Mijn oom had ik zoals altijd aangetroffen in zijn vaste hoekje van de enorme bank. Wat haar meubilering betreft, weigerde mijn tante concessies te doen aan de geringe oppervlakte van haar huisje. En dus stond ook in haar kamertje een compleet en imposant bankstel. Een bank en twee fauteuils met kussens zo dik, dat ik, met mijn lichte kinderlijf, na een tijdje hoog zitten steeds langzaam opzij gleed en in de spleten wegzakte. In de ruimte die tussen bank en stoelen overbleef, paste net de lage salontafel met brokken namaakmarmer onder het doorzichtige blad.
Zo vol was het kamertje dat ik zijdelings lopend van het wc-tje naar mijn stoel moest terugkeren. Ik klom weer op mijn kussen en probeerde de houding terug te vinden waarmee ik elke zondag de schijn ophield te genieten van het zitcomfort en camoufleerde dat ik voortdurend moest voorkomen naar links of rechts weg te glijden. | |
[pagina 23]
| |
De zondagsgeldvisites bij mijn tante en oom verliepen langs een vastliggende opeenvolging van momenten. Als ik het kamertje binnenkwam, verwelkomde mijn oom mij door zachtaardig plagend niet te begrijpen wat ik kwam doen. Waarom ik kwam binnenvallen, zo vroeg op zijn vrije ochtend. Hoezo, zondagsgeld? Hij was gesjochten deze week. Ik moest hém maar zondagsgeld geven, deze keer. Mijn tante nam mij dan voor de vorm in bescherming. ‘Ach god, laat die jongen nou...’ Vervolgens ging mijn tante naar het keukentje, om terug te komen met twee goudgerande rococo-kopjes gevuld met bleke koffie en een bierglas Riedel. Na het neerzetten van de consumpties op drie onderzettertjes, ging ze weer in de stoel tegenover mij zitten. Zo zaten we daar te drinken, mijn oom in het hoekje van de bank, mijn tante en ik in onze fauteuils aan de korte kanten van de salontafel. Gesproken werd er niet veel, voor zover ik mij herinner. Hoogstens vroeg mijn oom eens of ik weer naar een film van ‘Rooie Rochus’ (Roy Rodgers) ging 's middags. Maar anders dan in mijn eigen huis, voelde ik me bij mijn tante en oom niet ongemakkelijk bij lange stiltes. Ik ging er juist volledig ontspannen in onder, starend en wegdromend, zonder de angst betrapt en gehoond te worden. Van mijn tante en oom hoefde ik niet te vrezen dat ze me uit zo'n trance-achtige moment zouden doen opschrikken met een onverhoedse luide grap. (‘Zie je sterretjes, jongen...?’) De beschaving waarmee hun kinderliefde ze had bezield, verhief ze boven de meeste andere volwassenen van het Bickerseiland. Als ik na het legen van mijn glas naar het wc-tje was geweest, volgde het moment waarop ik ook nu, balancerend op mijn hoge kussen, gespannen zat te wachten. Al meteen bij mijn binnenkomst had ik snel vastgesteld dat, zoals iedere zondag, ook deze morgen op de salontafel de nieuwe, bol staande leesportefeuille lag uitgestald. Waarschijnlijk omdat ik deze keer in ongeduld verkeerde om mijn plan uit te proberen, leek de wekelijkse vraag van mijn tante langer op zich te laten wachten dan gewoonlijk. Maar daar was dan toch haar uitnodigende knikje naar de bruine map vol tijdschriften. En ik merkte dat de woorden waarnaar ik had verlangd, en die ik in mijn hoofd nu één voor één tegelijk met haar uitsprak, een vlaag van nerveuze, bijna angstige opwinding door mij heen joegen. | |
[pagina 24]
| |
‘Wil je een boekie lezen, jongen?’
Erotiek op het Bickerseiland. Dat was voor mij niet veel meer dan de schuine moppen die mijn ooms elkaar vertelden als ze in het zonnetje op de Hoek stonden. Of, met een hand boven hun ogen, aan de vrouwen die uit de ramen hingen. ‘Vuile viezerik!’ hoorde je zo'n tante dan opeens met een lange uithaal van plezier over de gracht schallen. Als we in de Kleine Bickersstraat aan het voetballen waren, vingen we er soms flarden van op. Die waren moeilijk te verstaan omdat de woorden grotendeels verdronken in de vette lach van de moppentapper. Wij jongens probeerden die moppen aan elkaar door te vertellen. Maar omdat ons slechts vervormde brokstukken hadden bereikt, waren verhaallijn en clou in onze versies volledig zoek. Dat weerhield ons er niet van steeds in schaterlachen uit te barsten en als mannen van de wereld elkaar veelbetekenende blikken en knipogen toe te zenden. Want niemand wilde het gevaar lopen uitgejouwd te worden omdat hij in zijn kinderlijke onnozelheid zo'n mop niet had begrepen. ‘Een man en een vrouw leggen samen lekker een potje te neuken, hè...’ Schuine moppen en gênante familieanekdotes, op mijn elfde was daaruit mijn beeld van het seksuele domein opgebouwd. Mijn eigen ouders figureerden in misschien wel de meest geliefde van die anekdotes. Die werd in het algemeen niet verteld in gezelschap van kinderen, maar de gebeurtenissen waren toch ooit tot mij gekomen, en wel uit de mond van mijn tante Greta, tijdens een van de nachtelijke drinkgelagen die regelmatig plaatsvonden in haar huis. (Ik heb het verhaal toen zeker niet begrepen, maar het zo cryptisch als het voor mij was ergens gestald, en het pas enige jaren later kunnen duiden.) Waarschijnlijk was ik te slapen gelegd, door het dronken lawaai wakker geworden en onopgemerkt de kamer ingelopen. Met van citroen-brandewijn dubbelslaande tong en begeleid door haar eigen rokershoest en ranzige lach, vermaakte tante Greta het gezelschap drinkers met een verhaal over een vrijpartij van mijn ouders in de open lucht. Toen ze nog maar kort verkering hadden, waren mijn ouders op een zondagmiddag de stad uitgereden op mijn vaders NSU-motor. | |
[pagina 25]
| |
Ze waren ergens neergestreken in een weiland met hoog opgeschoten gras, waartussen ze zich liggend konden verbergen. Toen de vrijerij eenmaal op gang was, werden ze plotseling opgeschrikt door een krachtig geloei vlakbij hun verhitte hoofden. Om hen heen stond een groepje onverstoorbaar grazende koeien, dat ongemerkt op hen was toegelopen. Mijn moeder wilde de zaak onmiddellijk afbreken en weggaan, maar mijn vader probeerde haar ertoe te verleiden zich voor de duur van de ophanden zijnde daad even niets aan te trekken van die koeien. Hij sprak daarbij de onbedoeld rijmende woorden die in de familie vele jaren zijn gebruikt om het gebeuren op te roepen, zonder in de details te hoeven treden die voor kinderoortjes ongeschikt werden geacht. ‘Laat die koeien maar loeien...!’ Op Bickerseilandfeestjes was er altijd wel een oom die mijn vader toeriep: ‘Hé Jopie, weet je nog, “Laat die koeien maar loeien!”’ Steevast volgde hierop algehele hilariteit en bulderend gelach. Mijn Groningse vader, ontheemder dan ooit op die momenten, probeerde dan onverstaanbaar mompelend en met zichtbare kramp in zijn kaken wat te grijnzen. Een kramp die ik, naast hem gezeten, in mijn hele lichaam voelde.
Hoe gebrekkig en verwarrend mijn seksuele vorming op het Bickerseiland ook was geweest, sinds enige weken beleefde ik rond kwart voor elf op zondagochtend iets dat op erotische vervoering leek. En wel door de leesportefeuille van mijn tante Trudie en oom Ben. Daarin bevonden zich van oudsher vele vertrouwde weekbladen: Panorama, Revu, Denksport voor heldere koppen, Avondlectuur voor de vrouw, Donald Duck, Pep. Maar sinds kort was daar een blad aan toegevoegd: de Lach. In dit tijdschrift stonden veel cartoons en moppen, maar ook paginagrote foto's van breed lachende vrouwen in de vrije natuur. De wind in hun haren, hun gebruinde armen en benen bloot. En, had ik met wild kloppend hart vastgesteld toen ik het blad een paar weken daarvoor per ongeluk opensloeg, hun borsten ook! Ik had het tijdschrift toen onmiddellijk weer dichtgeslagen en snel tussen de andere teruggeschoven. Ook al voelde ik me bij mijn tante en oom beschermd en op mijn gemak, ik wilde hen en mezelf niet in pijnlijke verlegenheid brengen. Deze verboden foto's, die het bloed naar mijn hoofd had- | |
[pagina 26]
| |
den gejaagd, pasten niet bij de serene sfeer in het kamertje. Gelukkig was mijn consternatie na het openslaan van de Lach toen niet opgemerkt, ook al omdat alle bladen in de leesportefeuille als bescherming dezelfde bruine kaft om het eigenlijke omslag droegen. Je kon alleen zien welk blad iemand voor zijn ogen hield als je goed lette op het formaat, of de titel las die op de bruine kaft was afgedrukt. In de weken daarna had ik, als ik de leesportefeuille kreeg toegeschoven, de Lach niet meer durven openslaan. Maar het aanraken van het grauwe kaftpapier waar de wekelijkse nummers achter verscholen gingen, het zien van de daarop gestempelde letters ‘de lach nr 11’ en de verscheurende gedachte aan hoeveel blote borsten ik elke week niet zag, wonden mij dermate op dat niets tot mij doordrong van de lectuur waarin ik mij daarna voor de schijn verdiepte, de stripverhalen in Donald Duck en Pep. Maar vandaag ging het gebeuren, had ik me net op het wc-tje definitief voorgenomen. Ik zou vijf hele minuten met volle aandacht het nieuwe nummer van de Lach tot mij nemen. Alle borsten wilde ik in die vijf minuten zo intens bestuderen dat ik ze onuitwisbaar in mijn geheugen kon opslaan, om ze daaruit wanneer ik maar wilde in al hun overweldigende pracht tevoorschijn te kunnen roepen. Een mentaal borstenarchief wilde ik aanleggen in die vijf minuten. En als het deze week lukte, wist ik dat mijn systeem werkte en kon ik tijdens alle toekomstige zondagsgeldvisites mijn archief verder uitbreiden tot uiteindelijk machtige, onvoorstelbare proporties. Als mijn weloverwogen plan vandaag inderdaad een succes zou blijken, kon ik voortaan vijf minuten per week onbekommerd borsten verzamelen en catalogiseren. De afgelopen weken had ik de zondagsgeldvisites benut om het meest geschikte moment voor mijn waagstuk te bepalen. Als tante Trudie de opengeklapte leesportefeulle uitnodigend naar mij had toegeschoven, nam zij altijd eerst zelf een blad uit de stapel. Elke week hetzelfde: Avondlectuur voor de vrouw. Daarmee nestelde zij zich weer in haar stoel. Ze deed haar pantoffels dan uit, en trok haar in nylonkousen gestoken onderbenen voor zich op het zitkussen. In horizontale stand en, om ladders te voorkomen, zorgvuldig op elkaar gelegd, werden die onderbenen de steun voor de hand waarin ze haar tijdschrift vasthield. Met gefronste wenkbrauwen en | |
[pagina 27]
| |
bewegende lippen begon ze dan te lezen. Ikzelf ging langzaam één voor één de vele bladen langs, vocht met al mijn wilskracht tegen de verleiding als de Lach voorbij kwam (waarbij ik elke week het bruine papier iets langer durfde te strelen) en nam dan als eerste een blad van klein formaat, de Donald Duck. Daarmee schoof ik weer naar achteren op mijn stoel, sloeg het open en bracht het voor mijn gezicht. Dit, had ik vastgesteld in de afgelopen weken, was zeker nog niet het goede moment om iets te wagen. Mijn oom zat nippend van zijn koffie nog op de bank voor zich uit te kijken en na een paar minuten keek mijn tante altijd een keer op van haar blad om met van genoeglijkheid dichtgeknepen oogjes over mijn kinderlectuur te vragen: ‘Vind je het leuk, jongen?’ Dan moest ik dus niet met rood hoofd en verwilderde blik met de Lach bezig zijn. Nee, ik had mijn zinnen gezet op de episode van de zondagsgeldvisite die we nu, op deze winterochtend, op het punt stonden binnen te treden met z'n drieën. De vijf minuten van oom Bens knie, was ik die gaan noemen voor mezelf. Hoog op mijn kussen, ook nu met de Donald Duck voor mijn ogen, zat ik te wachten. Zo verkrampt dat ik de bovenkant van mijn blad licht zag trillen. En dit keer was niet alleen de angst voor het van mijn kussen glijden daarvan de oorzaak. Schuin langs de Donald Duck kijkend zag ik dat nu het moment was aangebroken. Oom Ben boog zich naar voren over de salontafel en viste uit de leesportefeuille zijn vaste keuze: de Panorama. Ik legde mijn Donald Duck terug en pakte de Pep, een blad waarvan de bruine kaft ongeveer het formaat had van de Lach, zodat de heimelijke ruil straks niet in één oogopslag zichtbaar zou zijn. Vanachter mijn opengeslagen Pep volgde ik met één oog de handelingen van mijn oom die zich installeerde voor het lezen. Tot mijn jubelende vreugde toonden die ook deze morgen niet de geringste afwijking van de wekelijkse praktijk. Met de Panorama ging hij weer in zijn hoekje van de bank zitten. Nu leunde hij niet achterover, maar schoof naar voren en steunde zijn ellebogen op zijn knieën. Hij legde het tijdschrift vóór zich op de lage salontafel en begon langzaam te bladeren. Ik wist dat hij altijd een keer of drie vluchtig een artikel begon te lezen, dan zijn aandacht verloor en weer doorbladerde. Ook nu zag ik hem het bladeren soms even in- | |
[pagina 28]
| |
houden en zijn hoofd iets dichter bij de bladzijde brengen. Maar ik had geleerd dat hij uiteindelijk altijd een stuk vond dat zijn belangstelling wekte en waardoor hij zich dan een minuut of vijf zonder opkijken liet meevoeren. En ik wist hoe te zien was dat zo'n fase van diepe concentratie was ingetreden. Ook dit moment leek deze keer langer te worden uitgesteld dan normaal, maar daar was het dan wel degelijk. Van het plotselinge besef dat het nu echt ging gebeuren, gleed ik schuin op mijn kussen, maar herstelde mijn houding niet en bleef bewegingloos zitten loeren naar mijn lezende oom. Zijn rechterknie begon op en neer te bewegen. Eerst even langzaam, maar kort daarna in een hoog tempo. Zijn hiel was daarbij iets omhoog van de vloer, zodat zijn voorvoet de reflexmatige trilling op gang kon houden. Ik wist dat er nu vijf minuten lang niets anders zou bewegen in het kamertje dan die knie. In die vijf minuten zou ook mijn tante, misschien uit ontzag voor mijn ooms concentratie, zich niet verroeren en niet opkijken. Het was elke zondag of de wereld even geheel tot stilstand kwam rond die ene kern van razendsnelle beweging. Zolang die knie daar, los van mijn ooms wil, alle energie naar zich toe trok en vermaalde, leken wij drieën, verstard in onze leeshoudingen, ons vijf minuten buiten tijd en ruimte te bevinden. Mijn blik strak gericht op de knie van mijn oom, ruilde ik geruisloos, en met handbewegingen zo traag dat ik er al mijn zelfbeheersing voor moest inzetten, mijn Pep voor de Lach. Eerder, bij het zoeken in de stapel, had ik ervoor gezorgd dat een herkenbare hoek van mijn lustobject uit de stapel stak, zodat ik nu niet kon mispakken. Nog steeds ongemakkelijk scheef hangend op mijn kussen, bracht ik het blad voor mijn gezicht en deed het open. De eerste twee glanzende borsten verwelkomden mij juichend en deden diepe dankbaarheid en geluk in mij oplaaien. In het traanvocht van mijn linkerooghoek was mijn ooms knie, deze geluidloze motor van ons gezamenlijke moment van onthechting, een continu bevende lichtvlek. Zo ging ik langzaam het blad door, foto na foto, de moppen en cartoons geen blik waardig keurend. Op mijn gevoel probeerde ik de beschikbare borsten zo precies mogelijk over de vijf minuten te verdelen. Ik wilde niet, als straks mijn ooms knie dreigde te gaan | |
[pagina 29]
| |
stoppen, mezelf hoeven verwijten dat ik te veel was blijven hangen bij één bepaald borstenpaar, waardoor ik een ander dat even mooi was te weinig aandacht had kunnen geven. Gulzig dronk ik in wat ik zag en probeerde het voor de eeuwigheid in mijn geheugen vast te leggen. Mijn lichaam en hoofd gloeiden. Natuurlijk van opwinding door het volle zicht op die weelde aan borsten, eindelijk bevrijd uit de tergende leesportefeuillekaft. Maar niet minder door de koortsachtige, bezeten archiveringsarbeid die mijn hersens aan het verrichten waren. Hoeveel te laat ik merkte dat er in mijn ooghoek geen beweging meer was, weet ik niet. Maar de pijnlijke kramp van schrik die bij die vaststelling door mij heen schoot, bleek ongegrond. Mijn ooms knie wipte inderdaad niet meer, maar hijzelf, zag ik, had zijn blik nog gericht op de Panorama. Hij bladerde weer. Mijn tantes hoofd was zover voorovergebogen dat ik haar gezicht niet meer kon zien. Haar Avondlectuur was scheef gezakt op de lessenaar van haar onderbenen. In één vloeiende beweging deed ik de Lach dicht, schoof die terug op zijn plek in de leesportefeuille en trok de Pep weer naar mij toe. Pas toen leek mijn tante iets te voelen van de veranderde atmosfeer in haar kamertje. Ze keek verward op, zag mij tegenover zich en sprak met een vertederde glimlach de woorden waarmee ze elke week duidelijk maakte dat mijn beleefdheid lang genoeg had geduurd. ‘Je mag weg hoor, jongen.’
Aan het eind van iedere zondagsgeldvisite volgden nog twee laatste momenten: het overhandigen van het zondagsgeld en het uitzwaaien bij de deur. Ook deze morgen volgde mijn oom de vertrouwde ceremonie vóór hij mij de rijksdaalder in mijn hand stopte. Ik was uit mijn stoel opgestaan en stond nu op mijn sokken te dralen voor de salontafel. ‘Tante Trudie, weet jij waar die jongen nog op wacht...?’ vroeg mijn oom, met plaaglichtjes in zijn ogen. Weer schoot mijn tante me te hulp. ‘Schei nou uit met 'm, Ben. Echt je ome weer hè, jongen...?’ Daarna tastte mijn oom in zijn achterzak, trok zijn portemonnee, tuurde daar even in en keek mij bezorgd aan. Pas toen haalde hij het muntstuk tevoorschijn en stak het me grijnzend toe. Ik be- | |
[pagina 30]
| |
dankte binnensmonds, liet het geld in de zak van mijn zondagse broek glijden en nam met een steelse blik afscheid van de opengeslagen leesportefeuille. Daarna liep ik naar het gangetje waar mijn schoenen stonden. Mijn tante en oom kwamen achter mij aan. Terwijl ik mijn veters dichtknoopte, drukte mijn tante me op het hart mijn zondagsgeld diep in mijn zak te steken en het niet te verliezen. Ze hielp me in mijn jas en deed de scheve buitendeur open. Ik liep het houten trapje af en stond weer op de kinderhoofdjes van de Bickersgracht. Na een meter of twintig in de richting van mijn huis te zijn gelopen, draaide ik me nog even om. En zoals elke zondag overwoog ik ook nu, terwijl ik naar mijn zwaaiende oom en tante keek, hoe het toch mogelijk was dat twee volwassen mensen samen in zo'n smalle deuropening pasten. |
|