Uitweg
Monika Sauwer
‘What's your name?’
‘Karen.’ Ze vroeg niet naar zijn naam, maar keek naar haar schoenpunten.
‘Ka-ren. Beautiful name... Ka-ren, why do you look so sad?’
‘Because my father is ill. I went to the hospital with him.’
‘You're a sad little lady and I want to protect you.’
Ver buiten de overkapping van een klein station stonden ze in de koude januari-avond te roken om neus en handen warm te houden. Karen genoot met volle teugen. De tabak en het onwennige flirten wonden haar tot duizelens toe op. Het was een pikant genoegen om over golven van misselijkheid heen te scheren en toch door te roken, neusholte en haarwortels te voelen tintelen.
Een felle noordwester woei door haar haren en blies haar bedenkingen weg. Opnieuw beginnen, dacht ze, alles achterlaten. Waarom niet? Ze was nog niet oud want de man naast haar vond haar de moeite waard. Zelfbedrog maakt gelukkig.
Alles lag open, het vergeten spel was begonnen, de strijd nog onbeslist. De man legde een arm om haar heen en ze schokschouderde maar heel even, in een halfhartige poging het juk te ontduiken. Toen liet ze zich tegen hem aanzakken alsof ze dronken was. Hij stond pal in de wind, stevig verankerd op het perron als een visser op een pier. De rookzuil was een meerpaal in een zee van glimmende rails; de wereld hing die maanloze januariavond licht uit het lood, tenminste, zo wilde ze het zien, want zij, Karen van Mesdag, tandarts, al een kwart eeuw getrouwd, moeder van twee jongvolwassen kinderen stond op het punt zich te laten versieren door een donkere man in een kort leren jek.
Karen was redelijk gelukkig, vond ze zelf. Dat hoorde ze althans te vinden, anders was het de Here verzoeken. Haar man werkte op een notariskantoor, zij hield praktijk in de Amsterdamse Concertgebouwbuurt waar ze een ruime woning met tuin bezaten. Hun zoon studeerde in Delft, hun dochter zat in 5-vwo en haalde mooie cijfers.