De Tweede Ronde. Jaargang 27
(2006)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Madame,
| |
[pagina 10]
| |
naam zegt u niets. Toch schreef u in 1799 aan uw neefje Willem-René: Er bestaat geen echte gelijkheid, maar er is ook geen beklagenswaardige ongelijkheid, in zoverre dan dat elk geluk wordt gedwarsboomd hetzij door een te grote rijkdom die elke smaak afstompt, hetzij door een te grote armoede waardoor je het strikt noodzakelijke ontbeert. Woorden die, over twee eeuwen rode experimenten heen, nog zullen echoën in de uitspraak van een verre opvolger van George Washington: It's the economy, stupid. Pardonnez mon français. Maar u ziet het niet somber in. Waarom ook? Gekroonde hoofden vallen, adellijke privileges verdwijnen en de jacht is - net als de vrije markt - voor iedereen open. Uw tijd - onze tijd, Madame - is er een van verandering: machtsverhoudingen wijzigen zich, ideologieën belanden op de mestvaalt, oude vormen en gedachten sterven, begeerte heeft ons aangeraakt, de berooide emigranten die u als allochtoonse in Zwitserland opving, zijn onze asielzoekers, en wat het woord Terreur in de praktijk betekent, heeft ook u van nabij meegemaakt. Ja, men zou bijna van het eind der geschiedenis kunnen spreken. Een nieuwe eeuw. Op naar de moderniteit. Maar uw wereldbeeld is ongebroken, het onze is verbrokkeld. Wij zijn de moderniteit voorbij. Een echte revolutionaire bent u niet, Madame, wars van elke vorm van fanatisme, altijd kritisch, vaak sceptisch maar nooit cynisch. De eeuw die u heeft voortgebracht en gevormd was een gelukzalige: in uw jeugd werden hartstochten (ja, ook de uwe) nog getemperd door geest en verstand, en in uw latere jaren weer aangewakkerd door het Hart, het Gevoel, de Sturm und Drang die ook in u hebben gewoed. De revolutie is voorbij, Madame. De stellingen zijn ingenomen, de buit is verdeeld, en dat er uit dit alles een tirannieker imperium, grotere onderdrukking en ellendiger bloedvergieten zullen voortkomen: u zult het niet meer hoeven meemaken. Uw wereld is er een van hoop. Neef René-Willem, veilig op het voorvaderlijk slot, hebt u een mooi beeld voorgespiegeld in het jaar waarin het Directoire valt en de Eerste Consul zijn messen al slijpt. U schrijft: In elk geval hebben de revoluties die zoveel kwaad hebben gedaan misschien dit goede tot stand gebracht, dat het bezit min of meer gelijkelijk is verdeeld. Het goud van de miljonairs, vorsten en financiers van wie de brandkasten door oorlogen, plunderingen en belastingen zijn geleegd, is tenslotte toch onder de klasse der meest behoeftigen verdeeld. | |
[pagina 11]
| |
Madame, met alle respect: uw naïveteit siert u. Ik weet, de maatschappij gaat u aan het hart, de vrijheid, de gelijkheid, maar u hebt geen vermoeden van wat de Sociale Quaestie aan woelingen zal veroorzaken in de eeuw die nog zo open en veelbelovend voor u ligt. De derde stand, daar ging uw hart naar uit. De vierde beulde zich nog af op de akkers en in de werkhuizen, onwetend, afgestompt en zonder hoop. Had u het geweten, u zoudt ongetwijfeld ook voor hen aan volksverheffing hebben gedacht, en hun een plaats gegeven in uw romans en toneelstukken: Mensen uit de lagere klasse een nobele rol laten spelen - dat is mijn democratie. Dat zijn uw woorden. Maar uw lagere klasse, dat is de burgerij. Madame, ik moet mij intomen. U weet hoe ongebruikelijk het is om met een Vrouw, zelfs een Vrouw zo begiftigd met gaven van geest en verstand als u, over zaken van philosophie en politique te discussiëren, daar immers de ware gaven van de Vrouw in het Hart resideren. Verveel ik u met mijn mannelijke pedanterieën? Of, ernstiger nog, beledig ik u door verveling te veronderstellen? Ik ken u, schreef ik - maar dat is een aanmatiging. Ik meen u te kennen, omdat u mij onomwonden schrijft, terwijl u tegelijk zoveel consideratie hebt met iedereen die u niet kan bijbenen. Ik ken u niet zozeer uit uw maatschappelijke opvattingen, maar vooral uit het levensgevoel dat in u is ontwaakt en dat nergens, zoals bij heren als Goethe en Rousseau, tranenrijk en theatraal is, maar altijd gekruid met zelfinzicht en ironie. En het meest laat u zich kennen wanneer u zich begeeft tussen de strikken en valkuilen der liefde. Iedere man, Madame, en misschien zelfs iedere vrouw die u leest en een hart bezit, wordt verliefd op u. Twintig jaar na Julie verzucht uw Mrs Henley: Ik ben alleen, want niemand voelt zoals ik. Zo spreekt een meisje. Want met u doet het meisje haar intrede in de wereld. U bent geboren als meisje en het altijd gebleven. Anderhalve eeuw lang, van Jane Austen tot Cissy van Marxveldt en lang daarna, zal de literatuur verlucht worden door dat grillige, onuitstaanbare en aanbiddelijke droomwezen, en worden jeugdige heethoofden, duistere dichters en in tennisflannel gehulde losbollen met plakhaar, door haar verleid tot roekeloze daden en bespottelijke aanstellerij. Een meisje is een vriendin onder vriendinnen. ‘Vrijmoedig’ heette ze aanvankelijk, ‘onafhankelijk’, en dat was al erg | |
[pagina 12]
| |
genoeg. Het echte hoofdschudden kwam met de ‘wildebras’ - al bevalt het oude woord ‘wildzang’ mij beter. Ze eindigde als ‘bakvisch’, heette inmiddels Dolly of Kitty, mikte haar boekentasch in een hoek, schudde haar warrige krullenbosch en is daarna zelden meer gezien. U bent het oer-meisje. Hebt u ooit de brave patriciërsdochter Sara Burgerhart ontmoet? Vermoedelijk niet, zij frequenteerde soirées in andere cercles. Helaas hebt u ook geen kennis kunnen maken met de zusjes Bennett, of met Elinor en Marianne Dashwood, Jane Austens kwetsbare dochters, die dankzij nieuwmodische lichtbeelden nog steeds een ongekende, zij het onverklaarbare populariteit genieten: schrikachtige jongedames, verstrikt en verstikt in een wereld van conventies, waarvan geld en eer de vanzelfsprekende, mannelijke basis vormden. Zij twijfelen niet aan de eeuwige geldigheid van die onzin, hun opstandigheid blijft binnen de grenzen van de goede smaak en hoe verward ook hun emoties: emoties onderdrukken ze zelf wel. En ach, hoezeer zouden de gedempte hartstochten van de zusjes Brontë u aan het hart zijn gegaan. Hun gekweldheid is verwant aan de uwe, maar houdt u me ten goede: uw wereld is, door uw achtergrond en opvoeding, toch zoveel ruimer en vrijer, hoezeer u soms ook klaagt. Want soms klaagt u, Madame. Nee, klagen is het woord niet, u schurkt zich geïrriteerd in uw knellend keursje en schampert op de beperkingen die u zijn opgelegd - beperkingen die u even verfoeilijk als onontkoombaar acht. In feite is u, binnen de conventies, verrassend weinig in de weg gelegd, al werd er soms schande gesproken van uw gedrag. Maar uw milieu is werelds, en u hebt nooit de benepen somberheid hoeven meemaken die het leven tekende van die hunkerende harten, tegen de verdrukking in schrijvend onder de zware luchten boven een dorpspastorie op de grens van het door u zo verafschuwde Schotland. Meisjes waren het, die negentiende-eeuwse vrouwen. Onder hun ingetogen japonnetjes bonsde een wild hart dat naar buiten moest. Emily Dickinson was er zo een, en Sylvia Plath was misschien het laatste. Want wij hebben geen meisjes meer. Wij hebben nu meiden. Ook leuk, maar toch anders. Zo kennen wij elkaar, Madame. Zo bent u gekend. Als de twintigjarige Agnès, door de man, zeventien jaar ouder dan u, op wie u tijdens dat geruchtmakende Haagse bal sans-gêne afstapte en aan | |
[pagina 13]
| |
wie u, onder de ontzette blikken der beau-monde vroeg: ‘Vous ne dansez pas, monsieur?’ U durfde. Een man van de Verlichting, een libertijn, een leidsman, man van de wereld en de man van uw leven. En u: een meisje, een wildzang, wonend op dat wat bonkige Hollandse kasteel tussen de bonkige adel van dit adelarme land. Dat werd natuurlijk niks. En u bent gekend als Zélide, door die jonge man die dacht u te kennen, dat Schotse haantje vol ambitie dat de wereld in zijn zak had en u gelijk maar even mee wilde pikken. Pochend dat u vast wel verliefd op hem zou zijn - al wist hij zich uw mindere, kreunend van eenzaamheid in zijn kamer bij het Domplein, gekweld door de treurige psalmen van de Domtoren. En u vond hem wel amusant - maar in Schotland wonen? En bovendien: u had hem door, toen u schreef: Een vrouw die weet wat liefhebben betekent zal niet slechts uit medelijden bereid zijn tot de hoogste gave waartoe de liefde in staat is. Een aanbidder die alleen beklaagd wordt, kan zeker niet verwachten wat een aanbidder die werkelijk bemind wordt, al ternauwernood krijgt. 24 jaar was u, Madame, en zo was u niet getrouwd. En dat gebeurde ook niet. Werd u wel gekend door die derde man in uw leven, die egocentrische, briljante bewonderaar, zo vol Sturm und Drang maar zo tekortschietend in tact en inlevingsvermogen? Zag u in hem niet vooral het spiegelbeeld van uzelf, dertig jaar jonger, bedwelmd door de bewondering van een zoveel oudere gelijkgestemde - een leidsman, zoals u de leidsvrouw werd van die onstuimige, maar grillige aanbidder? Een ontrouwe aanbidder, Madame. U wist het, en u hebt het hem vergeven. Want dat is een van de dingen die u me hebt geleerd: vrouwen willen mannen redden, genezen en tot betere mensen maken, hoezeer ze ook zelf gekend willen worden - ja, juist doordat ze zich laten kennen. En sommige vrouwen houden die behoefte levenslang, en vergeven alles. Vergeeft u mij, Madame, als ik te vrijpostig ben, maar mag ik in de geest mijn nieuwe roman aan u opdragen - al was het alleen maar omdat mijn heldin niet geheel toevallig Julie heet? Laten we afspreken dat het 1799 is, en dat het dat blijft. Wij zijn even oud en leven in de verwachting van de nieuwe eeuw, waarin alle beloften worden ingelost. De wereld is jong en fris, de gloednieuwe stoommachines blinken, geen roet daalt nog neer op grau- | |
[pagina 14]
| |
we krottenwijken, en de democratie zal allen vrij en gelijk maken. Wilt u mij dan ontvangen op Le Pontet, waardig en wijs en ongebroken, rimpelspinnenwebbetjes over uw rozige teint, dezelfde glans in uw ogen: een ouder meisje. Ik zal geen toespelingen maken op wat de wereld voor uw nageslacht in petto heeft, hoe gretig u ook zult zijn om de toekomst te omhelzen. Ik wil u niet teleurstellen. Wij zullen converseren: beschaafd en kritisch, ironisch en nooit fanatiek. Ik ben de burger aan wie u de toekomst hebt toebedeeld. U bent de vrouw van adel die haar voorrechten afzwoer. Laat mij desondanks voor even afscheid van u nemen op de wijze die die overleefde conventie voorschrijft - en de glimlach die die woorden u mogelijk ontlokken, zal mij voldoende bevrediging zijn: Wees, Madame, overtuigd van mijn meest oprechte, tedere en zuivere gevoelens, en laat mij blijven uw toegenegen, dienstwillige en bewonderende dienaar, zich het liefst noemende
Constant James Benjamin van Nimwegen |
|