De Tweede Ronde. Jaargang 27
(2006)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 176]
| |
De nieuwe kleren van de keizer
| |
[pagina 177]
| |
maal te lachen en te roepen: ‘Haha! De keizer heeft inderdaad niks aan!’ Toen werd de keizer alles duidelijk en hij besefte dat hij voor de gek was gehouden. Het was als een koude douche voor hem, maar het was te laat om nog terug te keren en kleren aan te trekken, dus vermande hij zich en liep onverstoorbaar verder. Hoe is het sprookje verder verlopen? Dat heeft Andersen nooit verteld. Toch is er daarna nog heel wat gebeurd. De keizer liep gewoon verder, onverstoorbaar en ogenschijnlijk in zijn nopjes. Hij hield zich zelfs zo kaarsrecht, dat hij kramp kreeg in zijn rug en schouders. De dienaars die achter hem liepen en de sleep van zijn onzichtbare mantel vasthielden, beseften maar al te goed dat wat ze deden onwaarschijnlijk belachelijk was en begonnen te grinniken, maar ze durfden niet te lachen en beten op hun lippen om niet te gaan schateren. De lijfwachten hielden hun blik strak op de grond gericht en durfden zelfs niet zijdelings naar elkaar te loeren, want ze vreesden dat ze zich dan niet zouden kunnen inhouden en meteen in lachen zouden uitbarsten. Het volk was niet zo beheerst en welopgevoed als de dienaren en lijfwachten. Het kwam niet bij hen op hun lachen te verbijten of naar de grond te staren, en zo gauw het nieuws de ronde had gedaan begonnen ze uitgelaten te lachen. ‘Haha! Kijk, de keizer in zijn blootje!’ ‘Hihi! Ongelofelijk! Schaamt hij zich dan niet?’ ‘Wat een magere aap! Afschuwelijk!’ ‘Hee, kijk eens naar zijn armen en benen, net een gepluimde kip!’ Toen de keizer die opmerkingen hoorde, voelde hij zich vernederd en werd boos. En bij elke vernedering werd hij bozer en bozer. Hij bleef staan en beval zijn ministers: ‘Hebben jullie dan niet gehoord hoe die menigte trouwelozen daar staat te konkelen? Waarom grijpen jullie niet in? Mijn nieuwe kleren zijn onschatbaar mooi, en alleen ik kan ze dragen zoals het hoort. Ik zie er nu nóg waardiger uit, nóg hoogstaander, dat vonden jullie toch ook? Bende blinde rotzakken! Vanaf vandaag zal ik alleen nog dit pak dragen! En wie daarover een kwaad woord zegt, is een smeerlap, een verrader en moet ogenblikkelijk worden aangehouden en ter dood gebracht! Ja, zo zal het zijn, zo en niet anders. Haast jullie, kondig het af, dit zal de wet zijn, de allernieuwste wet.’ | |
[pagina 178]
| |
De ministers talmden geen moment en gaven de muzikanten van de optocht onmiddellijk de opdracht op hun hoorns te blazen om het volk bijeen te roepen. Met strenge stem proclameerde een van hen de nieuwe wet. Daarop verstomde het gelach. De keizer kwam tot bedaren en de stoet zette zich opnieuw in beweging. Ze waren nog maar een klein eindje verder gelopen, toen de mensen alweer begonnen te lachen, eerst zachtjes, maar al snel luid schaterend. ‘Haha, de keizer draagt geen...’ ‘Haha, wat een donkere huid...’ ‘Haha, je kunt zijn ribben tellen...’ ‘Verdomme! Hij heeft helemaal geen nieuwe...’ De keizer kon het niet langer aanhoren, zijn gezicht kleurde geel en paars van woede en hij brulde tegen zijn ministers: ‘Hebben jullie dat gehoord?’ ‘We hebben het gehoord,’ antwoordden de ministers bevend van angst. ‘Hebben jullie misschien de wet vergeten die ik net heb uitgevaardigd?’ ‘Nee, nee...’ Zonder verdere orders af te wachten gaven de ministers de soldaten meteen bevel al wie had gelachen te arresteren. In de straten ontstond grote chaos. De soldaten renden als een kudde wilde paarden heen en weer en hielden met hun speren de mensen tegen die wilden vluchten. Het volk stoof in alle richtingen weg, mensen vielen op de grond, sommigen probeerden te ontkomen door over anderen heen te kruipen. Overal weerklonk gehuil en geroep en heerste de grootste verwarring. Uiteindelijk werden er bijna vijftig personen gevangengenomen, waaronder ook vrouwen en kleine kinderen. De keizer gaf het bevel ze ter plekke terecht te stellen, opdat iedereen goed zou beseffen dat hij een man van zijn woord was en niemand het in de toekomst nog in zijn hoofd zou halen de nieuwe wet te overtreden. Na die dag kon de keizer natuurlijk geen andere kleren meer dragen. Of hij nu aan het hof verscheen, dan wel in zijn harem vertoefde, altijd was hij poedelnaakt. Vaak wreef hij eens hier en friemelde eens daar, als om de plooien in zijn kleren glad te strijken. Zijn concubines en dienaren moesten zich in het begin vaak inhouden om niet in lachen uit te barsten, maar naarmate de dagen ver- | |
[pagina 179]
| |
streken werden ze er erg bedreven in. Wanneer ze zijn donkere magere lijf zagen en zijn protserige gedrag gadesloegen, deden ze alsof er niets aan de hand was, hoe lachwekkend ze het ook vonden. Ze bleven niet alleen bloedserieus, het leek zelfs alsof ze ervan overtuigd waren dat hij inderdaad kleren droeg. Een dergelijk gedrag was absoluut noodzakelijk, anders konden ze hun werk verliezen en er misschien zelfs het leven bij laten. Maar in de wereld zijn er altijd uitzonderingen die de regel bevestigen en soms kan zelfs de kleinste onoplettendheid al een ware ramp ontketenen. Zo was er bijvoorbeeld de favoriete concubine van de keizer. Op een dag hield ze hem gezelschap, terwijl hij wijn aan het drinken was. Om hem te plezieren had ze een beker rode wijn geschonken en bracht die naar zijn lippen. Een en al charme zei ze: ‘Drink deze beker in één teug leeg, dan zult u even lang leven als hemel en aarde.’ De keizer glunderde, opende zijn mond en dronk de beker in één teug leeg. Waarschijnlijk was hij te gulzig, want hij begon te hoesten en de wijn gutste uit zijn mond en over zijn borst. ‘Oei! Nu is uw borst helemaal besmeurd!’ ‘Wat? Mijn borst?’ De concubine zag onmiddellijk haar fout in en haar roze gezichtje trok helemaal grauw weg. Bevend zei ze: ‘Nee, nee, nu zijn uw kleren helemaal besmeurd...’ ‘Het heeft geen zin je woorden nu te verdraaien. Je bedoelde wel degelijk dat ik geen kleren draag. Je bent dom en ontrouw, en je hebt de wet overtreden!’ De keizer kookte van woede en beval zijn dienaren: ‘Breng haar naar de beul!’ Een ander voorbeeld is wat er gebeurde met een geleerd minister. Hij had zijn uiterste best gedaan om dezelfde houding als de anderen aan te nemen, maar telkens als hij de keizer poedelnaakt op zijn troon zag zitten, moest hij aan een kale aap denken. Hij was als de dood dat hij in een moment van onoplettendheid zou gaan lachen of iets verkeerds zou zeggen en daarvoor terechtgesteld zou worden. Daarom verzon hij als excuus dat hij naar huis wenste terug te keren om voor zijn oude moeder te zorgen en ontslag wilde nemen. De keizer zei: ‘Zo hoort een goede zoon te handelen. Akkoord, | |
[pagina 180]
| |
je krijgt je ontslag.’ De minister bedankte de keizer en stond op het punt het paleis te verlaten. Het was alsof er een loden last van zijn schouders was gevallen en hij voelde zich ontzettend opgelucht. Zonder het te beseffen mompelde hij bij zichzelf: ‘Eindelijk! Nu hoef ik niet langer naar een keizer zonder kleren te kijken!’ De keizer hoorde vaag de twee woorden ‘zonder kleren’ en vroeg meteen aan zijn dienaars: ‘Wat heeft hij daarnet precies gezegd?’ Toen de dienaars zagen hoe streng de keizer keek, durfden ze niet te liegen, en de waarheid kwam aan het licht. De keizer stond in vuur en vlam: ‘Goed! Eigenlijk wilde je me gewoonweg niet meer zien en heb je daarom gevraagd naar huis te mogen terugkeren. Wel, je kunt je terugkeer voor eeuwig en altijd vergeten!’ Onmiddellijk beval hij zijn dienaars: ‘Breng hem naar de beul!’ Na die twee voorvallen was iedereen aan het hof en in de harem nog meer op zijn hoede. Het gewone volk was echter niet zo beheerst en welopgevoed als de concubines en de hovelingen. Telkens wanneer de keizer naar buiten kwam en ze zijn houterige lichaam en potsierlijke gedrag zagen, begonnen ze spontaan naar hem te wijzen, gaven luid commentaar en barstten in lachen uit. En elke keer opnieuw gaf dat aanleiding tot wrede slachtpartijen. Toen de keizer zijn jaarlijkse offer aan de hemel ging brengen, werden meer dan driehonderd mensen omgebracht, en toen hij zijn troepen ging inspecteren, werden meer dan vijfhonderd mensen geëxecuteerd. Bij een parade door de hoofdstad liep de stoet door straten waar iedereen stond te lachen en werden er wel duizend mensen terechtgesteld. Er waren al te veel mensen gestorven, dit was te wreed voor woorden. Een goedaardige oude minister kon het niet langer aanzien en wilde een manier bedenken om alles te doen ophouden. Hij wist dat de keizer nooit zou toegeven dat hij fout zat en bij elke opmerking nog hardnekkiger zijn gelijk zou verdedigen. Dan werd je gewoon een volgend slachtoffer. De enige oplossing was dat de keizer uit eigen beweging weer kleren zou gaan dragen. Dan zou er niet langer om hem worden gelachen en zouden ook de terechtstellingen ophouden. De minister lag enkele nachten te piekeren om te | |
[pagina 181]
| |
bedenken hoe hij de keizer moest overhalen weer kleren aan te trekken. Nadat hij zijn plan had beraamd, begaf de minister zich naar het hof en zei tegen de keizer: ‘Ik ben een trouw onderdaan en wens Uwe Majesteit een goede raad te geven. U heeft altijd een grote voorliefde gekoesterd voor nieuwe kleren, en dat is meer dan terecht. Wanneer u nieuwe kleren draagt, geeft dat u een bijzondere luister en waardigheid en ziet u er nog voornamer uit. Maar de laatste tijd hebt u geen nieuwe kleren meer gedragen, misschien was u wel te druk met staatszaken en bent u uw kleren uit het oog verloren? De kleren die u nu draagt, worden wat oud en versleten en zijn aan herstelling toe. Laat toch een nieuwe kleermaker komen om een nieuw pak voor u te maken!’ ‘Versleten?’ De keizer keek naar zijn borst en benen en streek erover met zijn hand. ‘Niks daarvan! Dit is een magisch pak, dat nooit kan verslijten! Ik wil het voor eeuwig en altijd dragen. Heb je dat goed begrepen? Als je me in andere kleren wil steken, houdt dat in dat je me lelijk wil zien en me een figuur wil laten slaan. Wel, omdat je nog nooit iets verkeerds hebt gedaan en al zo oud bent, zal ik je niet laten terechtstellen, maar in de gevangenis laten gooien!’ De oude minister had al die moeite voor niets gedaan en de executies bleven maar voortduren. En omdat de keizer het lachen maar niet kon stoppen, voelde hij zich nog meer aangevallen en besloot hij de wet nog strenger te maken. Wanneer de keizer ergens voorbijkwam, moesten de mensen voortaan volledige stilte in acht nemen. Als er ook maar een woord werd gezegd, zouden ze meteen gearresteerd en terechtgesteld worden. Nadat de wet was uitgevaardigd, vonden zelfs de deugdzame mensen dat de keizer dit keer te ver was gegaan. Natuurlijk was de spot drijven met de heerser verkeerd, maar wat was er fout aan het praten over andere dingen, de gewone dingen van alledag? Moesten ze daar dan ook al voor terechtgesteld worden? Ze verzamelden zich en stelden zich op voor het keizerlijk paleis. Ze knielden neer en verzochten de keizer om een audiëntie. Een beetje overstuur kwam de keizer naar buiten en probeerde zijn kalmte te bewaren. Hij riep luid: ‘Waarom zijn jullie hier? Willen jullie soms in opstand komen?’ | |
[pagina 182]
| |
De goede mensen durfden niet op te kijken en zeiden meermaals: ‘Dat zouden we niet durven, dat zouden we nooit doen. Zelfs in onze stoutste dromen zouden we niet durven wat u daarnet dacht.’ De keizer voelde zich opgelucht en nam een waardiger en deftiger houding aan. Hij streek zijn onbestaande kleren glad en vroeg: ‘Wel, waarom zijn jullie dan hier?’ ‘Wij zijn gekomen om Uwe Majesteit te smeken ons onze vrijheid van spreken terug te geven, en het recht om te lachen en plezier te maken. Zij die het aandurven om over Uwe Majesteit te roddelen en met Uwe Majesteit te lachen, zijn natuurlijk booswichten die het verdienen ter dood te worden gebracht. Hun dood is zeker gerechtvaardigd. Maar wij zijn helemaal niet zo. Wij wensen alleen maar vrijheid van spreken en het recht om te lachen en plezier te maken. Wij smeken Uwe Majesteit, alstublieft, schaf die nieuwe wet af!’ De keizer lachte en zei: ‘Hoe kunnen jullie nu vrijheid verlangen? Als jullie vrijheid willen, kunnen jullie niet langer mijn onderdanen zijn. Als jullie mijn onderdanen zijn, dienen jullie mijn wetten te gehoorzamen. Mijn wetten zijn van ijzer. Ze afschaffen? Geen denken aan!’ Toen hij dat had gezegd, draaide hij zich om en ging terug zijn paleis in. Daar durfden die brave mensen niets tegen in te brengen. Wat later hieven een paar van hen weer het hoofd en keken om zich heen. De keizer was al weg, er zat niets anders op dan naar huis terug te keren. Daarna pakten ze het anders aan: telkens als de keizer naar buiten kwam, bleven ze achter gesloten deuren in hun huizen en kwam niemand nog de straat op. Op een dag vertrok de keizer met een groot gevolg van ministers en soldaten naar zijn tweede paleis. Overal waar ze voorbijkwamen waren de straten leeg en verlaten en was er geen mens te zien. Alle deuren waren gesloten. Buiten was alleen het geluid van hun dreunende stappen te horen, als een leger dat heimelijk marcheerde in de nacht. De keizer bleef echter achterdochtig, plotseling bleef hij staan en hield zijn hoofd schuin om beter te kunnen horen. Hij had achter de muur van een huis een geluid gehoord en snauwde zijn ministers toe: ‘Hebben jullie dat gehoord?’ | |
[pagina 183]
| |
Meteen hielden ook de ministers hun hoofd schuin om beter te horen en sidderend antwoordden ze: ‘Ik heb het gehoord. Er was een kindje aan het huilen.’ ‘En er was ook een vrouw aan het zingen.’ ‘En iemand was aan het lachen. Hij had vast gedronken.’ De woede van de keizer laaide weer hoog op en hij brulde tegen zijn ministers: ‘Dat doet allemaal niet ter zake! Zijn jullie misschien mijn wet vergeten?’ ‘Het komt in orde, het komt in orde,’ zeiden de ministers de een na de ander en bevalen de soldaten alle huizen binnen te dringen waar ze iets hadden gehoord en alle mannen en vrouwen, oud en jong, naar buiten te sleuren en om te brengen. Wat er toen gebeurde had niemand zich durven voorstellen. Toen de soldaten de deuren openbraken en de huizen binnendrongen om de mensen te arresteren, stormden die allemaal naar buiten, mannen en vrouwen, oud en jong. Ze probeerden niet langer te vluchten, maar vlogen allemaal op de keizer af. Ze zetten hun nagels in zijn vel en riepen luid: ‘Weg met die onzichtbare kleren! Weg met die onzichtbare kleren!’ Er heerste een nooit geziene chaos en eigenlijk was de hele scène nogal komisch: sterke mannenarmen hielden de spichtige armen van de keizer in bedwang, delicate blanke vrouwenhanden klauwden in zijn donkere borst. Twee kinderen baanden zich een weg door de menigte en trokken aan de zwarte haartjes onder zijn oksels. Omringd door een zee van mensen probeerde de keizer nog weg te glippen, maar overal werd hem de pas afgesneden. Toen dook hij naar beneden en rolde zich op als een egel, maar het haalde allemaal niets uit. Het ergste vond hij het gekriebel onder zijn oksels, dus drukte hij zijn beide armen stevig tegen zijn lichaam, maar dat hielp al evenmin. Hij lag daar helemaal verkrampt van de schrik, met gefronste wenkbrauwen, briesend door zijn neus en zijn gezicht verwrongen door de grimassen die hij trok, hij zag er gewoonweg afschuwelijk uit. En de mensen bleven maar lachen en joelen. Ook de soldaten kwamen de huizen uitgelopen. Toen ze de keizer daar als een hoopje ellende zagen liggen, hulpeloos als een aap die door een zwerm horzels was aangevallen, vergaten ze hun normale eerbied en respect en lachten met de anderen mee. | |
[pagina 184]
| |
En de ministers? Eerst schrokken ze even toen ze de soldaten hoorden lachen, maar toen durfden ze ook naar de keizer te kijken en konden hun lachen al evenmin bedwingen. Tussen al die lachbuien door zagen de ministers en soldaten in dat zij net als het volk de wet aan het overtreden waren. Toen de mensen eerder om de keizer hadden gelachen, hadden zij hem geholpen om ze daarvoor te straffen, maar nu stonden zij aan de kant van het volk. De keizer zat onder de rode en blauwe plekken en lag helemaal in elkaar gekruld op de grond, net een verzopen kip. Hij zag er echt lachwekkend uit - en als iets grappig is, is het toch niet meer dan normaal dat je lacht! Maar de keizer had het lachen verboden, zo'n wet was toch te gek voor woorden! Toen ze zich dat realiseerden, riepen ze met de mensen mee: ‘Weg met die onzichtbare kleren! Weg met die onzichtbare kleren!’ En wat gebeurde er toen met de keizer? Raad eens. Toen hij zag dat zijn ministers en soldaten partij hadden gekozen voor het volk en niet langer bang van hem waren, was het alsof er een groot rotsblok uit de hemel op zijn hoofd was gevallen en bleef hij als versteend op de grond liggen. |
|