| |
| |
| |
Cleopatra Selene
Monse Weijers
1
‘Eens zal ik je de geschiedenis van mijn leven vertellen,’ zei Fatou een keer tegen hem. Maar toen Govert haar daar later aan herinnerde, wist ze er niets meer van en begreep ze ook niet wat hij bedoelde met l'histoire de ta vie.
Alles wat hij van haar wist was het volgende.
Ze was tweeëntwintig jaar geleden geboren in Rabat. Haar moeder was een berbervrouw en haar vader een neger van de Bambarastam, die verspreid was over Senegal en Mali. Van die vader wist ze niets, niet eens of hij nog leefde. Ze had een oudere broer en zus. Naar school was ze nooit gegaan en hoewel ze redelijk Frans sprak, kon ze het lezen noch schrijven. Toen hij haar eens vroeg of ze het Arabische schrift wel beheerste, had ze geantwoord: ‘Un peu.’ Maar Govert kwam er al snel achter dat ze alleen haar naam kon schrijven. Met die naam was trouwens iets aan de hand. Na een paar bezoeken aan Marokko had Govert genoeg van het Arabisch schrift opgestoken om te kunnen zien dat er niet Fatou stond toen ze haar naam opschreef. Er stond Naïma.
De enige opleiding die ze had genoten, was die tot kapster, maar ze had de cursus niet afgemaakt en het beroep nooit uitgeoefend Een paar jaar geleden was ze uit Rabat naar Casablanca verhuisd om er als animeermeisje te gaan werken in een bar, l'Oriental geheten, waar veel buitenlanders kwamen. Daar had ze waarschijnlijk de naam Fatou gekregen. Na enige tijd was ze er weggegaan en voor zichzelf begonnen, was gaan tippelen en had Govert ontmoet.
Hij zag op straat een tamelijk lange, volslanke zwarte vrouw slenteren, die zijn zinnen sterk prikkelde, bijzonder sterk zelfs. Ze droeg een spijkerbroek en een trui met één witte en één blauwe horizontale baan. Toen hij haar aangaapte, had ze vriendelijk teruggekeken, zó vriendelijk dat hij op haar was toegestapt en had gevraagd of ze iets met hem wilde gaan drinken. Dat wilde ze wel en ze gin- | |
| |
gen in een cafeetje zitten. Terwijl ze wat gegevens uitwisselden, was ze zo uitnodigend blijven kijken dat hij het waagde om meteen ter zake komen: ‘Tu veux faire l'amour avec moi?’
‘Oui,’ had ze tot zijn grote vreugde geantwoord. Maar helemaal gek was hij niet, daarom luidde zijn volgende vraag: ‘Il faut te payer pour ça?’
‘Oui,’ had ze weer geantwoord, nog steeds even vriendelijk glimlachend.
In Nederland was Govert Crispijn nog nooit naar een hoer geweest. Dat soort vrouwen wekten zijn weerzin op. Maar betalen om met zo'n mooie vrouw de liefde te bedrijven, dat wilde hij wel. Het bleek echter niet eens zo simpel te zijn. Fatou deelde een kamer in de oude medina met anderen, dus daar konden ze niet terecht. Hij zou twee kamers in een hotel kunnen nemen, een voor haar en een voor hem, maar dat ging niet omdat ze geen legitimatie had. Het enige wat er overbleef, was een kamer nemen in een van de hotels die er speciaal waren voor ongehuwde paren. Fatou kende ze wel. Maar ze waren behoorlijk prijzig, en daarna moest hij haar nog betalen. Enfin, door al die problemen had hij in de vijf dagen die hij nu in Casablanca was nog maar één nacht het bed met haar gedeeld.
Voor Fatou was Govert een rijke westerling, maar in feite was hij arm. Dat hij met het vliegtuig naar Casablanca kon, dankte hij aan zijn jongere broer, die piloot was bij de KLM en hem voor een kwart van de officiële prijs standby-tickets bezorgde. Om zo weinig mogelijk vakantiedagen op te nemen, ging hij altijd tijdens feestdagen naar Marokko, meestal rond de jaarwisseling.
Govert had een paar jaar klassieke talen gestudeerd, maar voelde er niets voor om leraar te worden. Toen duidelijk werd dat hij niet goed genoeg was om een betrekking aan de universiteit te krijgen, had hij er de brui aan gegeven. Vervolgens had hij afwisselend baantjes gehad en van de bijstand geleefd tot hij een jaar of vijf geleden via een sociale regeling werk kreeg op het Amsterdams gemeentearchief. Daar was het zijn taak om zeventiende-eeuwse notariële akten samen te vatten. Het salaris was geen vetpot, maar meer dan een bijstandsuitkering. Bovendien beviel het werk hem en kon hij goed met zijn collega's opschieten. Niettemin was hij nu
| |
| |
al zesendertig en besefte hij dat hij naar iets anders moest uitkijken als hij niet zijn hele leven op het archief wilde blijven.
Casablanca is niet rijk aan bezienswaardigheden: er is een aquarium en er zijn een paar Jugendstilgebouwen; verder kun je er langs het strand en door de straatjes van de oude medina wandelen, maar daarmee heb je het wel gehad.
In de jaren voordat hij Fatou had ontmoet, was Govert in het zuiden geweest, in Marrakesj en Agadir. Maar tijdens de drie bezoeken sinds hij haar had leren kennen, was hij niet buiten Casablanca geweest. Hij wilde graag meer van het land zien en had al een paar keer geprobeerd Fatou over te halen om samen met hem een uitstapje te maken, bijvoorbeeld naar Rabat, de hoofdstad van het land. Rabat lag maar negentig kilometer van Casablanca en er was veel meer te zien: er was een kasba, een archeologisch museum, een koninklijk paleis, en het mausoleum van Mohammed V, de vader van Hassan II. Maar Fatou was moeilijk in beweging te krijgen; het enige waar hij haar toe had kunnen overhalen was om vandaag naar de even buiten de stad gelegen dierentuin te gaan.
Die middag droeg ze een blauwe djellaba die zich bevallig om haar lange lijf plooide. Een spijkerbroek stond haar ook uitstekend, maar die had ze altijd aan als ze ging tippelen. Als ze samen uitgingen, droeg ze tegenwoordig meestal een djellaba en Govert vleide zich met de gedachte dat dit was omdat ze hem meer zag als vriend dan als klant. Ze hadden om half vier afgesproken op een terras aan het grote place Mohammed V in het centrum van Casablanca. Govert kwam er graag, omdat het er een en al bedrijvigheid was en de oude medina eraan grensde met zijn wirwar van marktstraten en steegjes. Ze bleven nog een kwartier zitten om een glas muntthee te drinken en uit te kijken over het plein.
Om vier uur stonden ze voor de dierentuin, die om vijf uur zou sluiten. Het resterende uur bleek echter ruimschoots voldoende om de schamele verzameling dieren te bezichtigen. De diergaarde maakte een haveloze en slecht onderhouden indruk. Maar wat kon je anders verwachten in Casablanca?
‘Ik wil wat eten,’ zei Fatou toen ze terugliepen naar de bushalte.
Om de hoek was een café met een paar tafeltjes ervoor. Govert
| |
| |
ging naar binnen en bestelde twee kopjes thee en een sandwich.
Omdat ze elkaar meestal weinig te vertellen hadden, probeerde Govert af en toe de tijd nuttig te besteden door Fatou wat algemene ontwikkeling bij te brengen. Hij vroeg haar bijvoorbeeld wat de hoofdsteden waren van de belangrijkste Europese landen. Maar iedere keer dat hij haar overhoorde, bleek ze alles weer vergeten te zijn. Ze onthield wel dat Parijs de hoofdstad was van Frankrijk, maar noemde steevast Torremolinos als hoofdstad van Spanje. Ook nu weer. Hierna haalde Govert een schrift uit zijn tas, schreef wat eenvoudige Franse woorden op en vroeg haar die hardop te lezen, maar dat lukte niet erg. Vervolgens schreef hij afzonderlijke letters op en vroeg haar die na te tekenen en de klank te onthouden, maar ook dat ging haar niet goed af. Ze deed het kennelijk alleen omdat hij het graag wilde. Toen ze bij de ‘f’ waren, stond ze op om naar het toilet te gaan. Het duurde nogal lang voor ze terug kwam. Daarom pakte hij het schrift om er nog wat woorden bij te schrijven. Terwijl hij hiermee bezig was, voelde hij iets kriebelen in zijn nek. In de veronderstelling dat het een insect was, sloeg hij er met zijn hand naar om het te verjagen. Het kriebelen hield even op, maar begon opnieuw. Weer sloeg hij ernaar - met hetzelfde resultaat. Nu draaide hij zich om en zag een lachende Fatou met in haar hand het takje waarmee ze in zijn nek had gekriebeld.
Govert kon er niet om lachen, hij was zelfs danig in zijn wiek geschoten en ging het café in om af te rekenen. Zonder nog iets tegen Fatou te zeggen liep hij naar de bushalte. Het duurde lang voordat de bus kwam. Fatou kwam bij hem staan, maar ze zeiden al die tijd geen woord tegen elkaar. Govert was niet in de stemming om wat dan ook te zeggen: hij was voor haar helemaal uit Nederland gekomen, hoewel ze hem een keer een druiper had bezorgd; hij sloofde zich uit om haar te leren lezen en schrijven - en zij dreef zo kinderachtig de spot met hem. Kennelijk had ze geen enkel respect voor hem, anders deed je zoiets niet. Toen de bus kwam, liet hij haar eerst instappen, ging toen zo ver mogelijk van haar af zitten en deed alsof ze niet voor hem bestond. Tijdens de busrit nam zijn voornemen vaste vorm aan: het was afgelopen, hij wilde haar niet meer zien.
Toen ze weer terug op het plein waren, stapte hij uit en mengde zich onder de menigte. Hij had ook honger gekregen en ging, toen
| |
| |
hij dacht dat hij Fatou kwijt was, een café binnen, waar hij ergens achterin ging zitten, zodat hij van buitenaf niet te zien was. Toch was ze hem gevolgd: ze kwam de bar binnen en ging aan zijn tafeltje zitten. Kennelijk had ze begrepen wat er zich in hem afspeelde, want haar gezicht stond schuldbewust. Maar dat zou haar niet baten, zijn besluit stond vast: het was uit. Ze had zeker gedacht aan de gederfde inkomsten als ze hem kwijt was. Hij keurde haar geen blik waardig en bood haar niets aan, maar bestudeerde de drie foto's die achter de bar hingen, zoals in ieder Marokkaans café: één van koning Hassan, één van Mohammed Ali en één van Oum Kalsoum, de beroemde Egyptische zangeres. Hassan II was aan het tennissen, Mohammed Ali aan het oefenen met een boksbal en Oum Kalsoum zong een lied.
Toen hij was uitgegeten, betaalde hij en verliet zonder een woord de snackbar. Deze keer kwam Fatou niet achter hem aan. Morgen was het zaterdag en ging er een vliegtuig naar Amsterdam. Als hij dat nam, zou hij geld uitsparen én vakantiedagen.
| |
2
Vier dagen later, het was Nieuwjaarsdag 1982, zat Govert samen met vier Marokkanen in een taxi die pendelde tussen Casablanca en Rabat. Het toestel waarmee hij terug had willen vliegen, bleek volgeboekt en daardoor was hij met zijn standby-ticket gedwongen geweest nog een week in Marokko te blijven. Eigenlijk kwam het hem niet slecht uit, want hij had spijt gekregen van zijn onvermurwbare houding tegenover Fatou: het was toch maar een onschuldig plagerijtje dat ze zich had veroorloofd. Wat had hem in godsnaam bezield om daar zo kwaad om te worden? Mooie vrouwen hebben nu eenmaal nukken en grillen. Als je met ze om wilde gaan, moest je dat voor lief nemen. Waarom moest hij haar het alfabet leren als ze daar zelf geen zin in had? Hij was toch geen ontwikkelingswerker! Dankzij haar had hij heel wat seksuele frustratie uit zijn verleden van zich af kunnen zetten, daar moest hij tevreden mee zijn.
Hij was eerst naar haar huis gegaan en had een van haar huisgenoten verzocht Fatou te vragen de volgende dag om acht uur naar café le Carrousel op de place Mohammed V te komen, waar ze wel va- | |
| |
ker afspraken. Hij had daar tot negen uur gezeten, maar ze kwam niet. Zijn teleurstelling hierover maakte hem duidelijk dat hij nog steeds stapelverliefd was. Hij was haar overal gaan zoeken, maar kon haar niet vinden. Ze leek van de aardbodem verdwenen. Ten slotte kwam hij toevallig de vriend van haar zusje Baadiah tegen, een zwarte Mauretaniër die in Casablanca op de zeevaartschool zat. Deze vertelde hem dat Fatou naar Rabat was vertrokken om haar moeder te bezoeken. Hij kende het precieze adres niet, maar wist wel dat haar moeder in de buitenwijk Yousoufiya, een soort bidonville, woonde. Govert wist genoeg. Hij had zijn spullen gepakt, zijn kamer opgezegd en was naar de taxistandplaats gegaan. Hij wilde sowieso al graag naar Rabat; als hij Fatou niet kon vinden, of als ze niets meer van hem wilde weten, had hij in ieder geval nog een paar dagen om de stad te bekijken.
In Rabat nam Govert in de Ville Nouvelle, het Europese gedeelte van de stad, een kamer met vaste wastafel maar zonder douche. Hij vond dat hij al te veel had uitgegeven op deze reis en wilde bovendien geld uitsparen om aan Fatou's grillen te kunnen voldoen. De volgende morgen verzilverde hij een betaalkaart in het postkantoor en ging in een aangrenzend café op het terras zitten om, zoals zijn gewoonte was in Marokko, uitvoerig le Monde te lezen. Het café heette la Chope. Het leek Govert een goede plek om met Fatou af te spreken: hij kon makkelijk uitleggen waar het lag, naast het hoofdpostkantoor. Toen hij naar binnen liep om aan de bar te betalen, inspecteerde hij meteen de foto's: Koning Hassan reed paard, Mohammed Ali had net iemand knock-out geslagen en Oum Kalsoum zong een lied.
Later op de dag liep Govert door de marktstraten van de medina en langs de baai met uitzicht op Salé, het vroegere zeeroversnest. Ondertussen keek hij goed of hij Fatou nergens zag. Een keer meende hij haar rijzige gestalte in de blauwe djellaba te zien. Zijn hart bonkte van vreugde, maar toen hij dichterbij kwam, bleek het toch een andere, veel minder aantrekkelijke vrouw te zijn.
‘Daarachter ligt Yousoufiya,’ zei de taxichauffeur, die hem diezelfde dag om twee uur na een rit van een minuut of twintig afzette en wees op een manshoge bakstenen muur. Govert betaalde, stapte
| |
| |
uit, volgde de muur tot het eind en zag dat er zich aan de andere kant een met gras begroeide helling bevond. Na een meter of vijftig ontwaarde hij het houten staketsel van een huis, waar een paar mannen aan het metselen waren. Hij durfde ze de foto van Fatou die hij bij zich had niet te laten zien, bang dat ze hem voor een sekstoerist zouden houden. Maar iets verderop zag hij twee meisjes van een jaar of twaalf, de een blank en de ander zwart, aan het badmintonnen. Hij wachtte tot de shuttle de grond raakte, stapte toen op het zwarte meisje af en vroeg of hij wat mocht vragen. Dat mocht. Hij haalde de foto van Fatou voor de dag en vroeg of ze haar kenden.
‘Ja, die ken ik wel, dat is Naïma,’ antwoordde het meisje. Govert sprong bijna een gat in de lucht: zo'n snel succes had hij niet verwacht.
‘Weet je misschien waar ze woont?’
‘Ja, daar,’ zei ze en wees naar links. Govert keek in de aangegeven richting en zag nu voor het eerst dat daar een aantal straatjes omhoog liep. Dat was dus Yousoufiya.
‘Alleen kan ik het nooit vinden,’ zei Govert, ‘kun je me erheen brengen?’ Dat wilde ze wel en ze liep voor hem uit naar een van de straatjes. Het blanke meisje ging mee en zo liep Govert gechaperonneerd door de twee meisjes over een smal pad tussen de huizen door omhoog. Zijn hart klopte vol verwachting: zou hij Fatou zo meteen terugzien?
Yousoufiya was beslist geen bidonville, zoals Baadiah's vriend had gezegd. Die kende hij wel van Casablanca, ze zagen er veel armoediger uit. De huizen hier waren wel allemaal zelfgebouwd, geen twee gelijk, maar ze waren merendeels van steen. Ze hadden zelfs nummers. Het nummer van de straat was op het eerste huis gekalkt en de nummers van de huizen op de deuren.
Zijn gids bleef voor een van de huizen staan en klopte. Er werd opengedaan door een ander, iets jonger negerinnetje, een lief meisje in een blauwe jurk met een rode strik in het haar. Zijn gids zei iets tegen haar. Het meisje in de blauwe jurk keek hem vragend aan. ‘Ik kom voor Naïma,’ zei hij, maar ze verstond geen Frans. Ondertussen was ook Fatou's moeder in de deuropening verschenen. Hij had haar leren kennen toen ze een keer in Casablanca was om haar dochters te bezoeken. Ze knikte hem toe en nodigde hem
| |
| |
uit om verder te komen. De moeder was tamelijk fors gebouwd en had een lichtere huidskleur dan haar dochters.
Govert bedankte de twee meisjes voor hun hulp, ging naar binnen en bevond zich toen op een plaatsje, een patio zo men wil, met rondom kleine vertrekken, waarin bedden stonden. Ergens in een hoek was een peuter aan het spelen met een houten speelgoedautootje. Tot zijn teleurstelling zag hij Fatou nergens. Haar moeder nodigde hem uit op een bed te gaan zitten. Ze gaf het meisje, dat Meryem bleek te heten, een lege Fantafles en wat geld en deze ging daarmee op weg. Zelf kwam ze naast hem zitten. Ze sprak wel Frans, maar niet erg goed. Daardoor wilde de conversatie niet vlotten. De twee kinderen, zo vertelde hun grootmoeder, waren van Baadiah. Uit de woorden van de moeder maakte hij verder op dat Fatou inderdaad bij haar logeerde, maar dat ze een paar uur eerder naar de stad was gegaan.
Meryem kwam terug met een grote fles Fanta. De vrouw schonk een glaasje voor hem in. Ze waren uitgepraat, maar hij bleef nog wat, omdat hij zich op zijn gemak voelde en hoopte dat Fatou opeens binnen zou komen. Zijn gastvrouw stond af en toe op om wat in huis te doen en kwam dan weer bij hem zitten. Hij keek om zich heen. Hier was Fatou, toen nog Naïma, dus opgegroeid. Het was minder primitief dan hij gedacht had. Er was stromend water en een toilet. Een man kwam een kooitje brengen met twee kanariepietjes. Het kooitje werd opgehangen en de man vertrok weer.
Govert moest maar weer eens opstappen. Hij vroeg zijn gastvrouw of ze Naïma wilde vragen de volgende dag om acht uur 's avonds in café la Chope naast het hoofdpostkantoor te komen. Hij schreef de naam op een papiertje en gaf haar dat, hoewel ze evenmin kon lezen als haar dochter. Toen hij al was opgestaan, vroeg hij of ze wat geld wilde hebben. Ze knikte en hij overhandigde haar een biljet van vijftig dirham dat ze samen met het papiertje opborg in een zak van haar schort.
Bij het weggaan prentte Govert het straat- en huisnummer in zijn geheugen. Hij hoopte hier nog eens terug te komen.
| |
3
De volgende morgen bracht Govert bijna drie uur op de Romeinse
| |
| |
afdeling van het Musée archéologique door en hij verveelde zich geen moment. Bijna alles wat er tentoongesteld was, interesseerde hem. Er waren stèles met mysterieuze voorstellingen, sieraden, borstbeelden en een beeldengroep voorstellende de worsteling tussen Theseus en de Minotaurus. Het langst bleef hij staan voor een borstbeeld van Juba II, een berber die door de Romeinen was opgevoed en later op de troon van Marokko geplaatst. Hij was getrouwd met een dochter van Cleopatra en Marcus Antonius, Cleopatra Selene, die na de zelfmoord van haar ouders ook in Rome was opgevoed. Zijn weelderige lokken werden bijeengehouden door een haarband en zijn gezicht had een zachtmoedige bijna serene uitdrukking. Hij was een liefhebber van kunst en cultuur en schreef geografische en historische werken.
Tot zijn verbazing merkte Govert dat hij alles wilde weten van het Romeinse verleden van Marokko. Veel van de tentoongestelde zaken waren afkomstig uit Volubilis, de ruïnes van een Romeinse stad in de buurt van Meknès. Wat zou hij daar graag eens een kijkje nemen! Misschien kon hij Fatou vragen met hem mee te gaan.
Tot nu toe had Govert zijn geliefde Fatou genoemd. Naïma vond hij ook een mooie naam, maar het was Arabisch, terwijl hij Fatou associeerde met Afrika, zwart Afrika. In zijn fantasie vormde de kut van Fatou de toegang tot Afrika. Nu hij echter haar geboortehuis had bezocht en met haar moeder had gesproken, leek het hem beter om haar voortaan Naïma te noemen. Misschien zou hun relatie zich erdoor verdiepen.
Wat was hij blij toen Naïma alias Fatou om kwart over acht verscheen. Deze keer had ze een spijkerbroek aan en een beige mouwloos hesje. De spijkerbroek zat haar als gegoten. Het verblijf in Rabat had haar goed gedaan. Haar gezicht straalde en haar grote bruine ogen glansden. Hij zoende haar hartstochtelijk. Zij daarentegen begroette hem tamelijk afstandelijk en wekte niet de indruk erg verheugd te zijn over het weerzien. De vertrouwelijkheid die hij had gehoopt te creëren door haar Naïma te noemen ontstond niet, ze reageerde er nauwelijks op.
Hij vertelde haar over zijn bezoek aan het museum en vroeg haar of ze zin had om met hem naar Volubilis te gaan. Ze had nog nooit van die plaats gehoord en toonde geen enkele animo om er
| |
| |
heen te gaan, ook niet toen hij voorstelde dat zij in Meknès zou blijven terwijl hij Volubilis bezocht. Toen het gesprek kwam op haar vriendinnen in Casablanca, de animeermeisjes uit l'Oriental, vroeg ze of Samira de mooiste van het stel, niet geprobeerd had hem te verleiden.
‘Samira,’ antwoordde hij, ‘heeft me honderd dirham geboden, als ik met haar naar bed zou gaan, maar ik heb gezegd: “Nee, ik ga alleen met Fatou naar bed.”’
Ze moest er zowaar om lachen.
Govert had met opzet nog niet gegeten om dat samen met haar te kunnen doen. Gelukkig bleek ook Naïma nog niet gegeten te hebben. Ze liepen naar een restaurant even verderop in dezelfde straat. Het was al donker geworden. Hij nam een tajineschotel en zij een brochette met lamsvlees. Samen namen ze een karaf rode wijn. Ze aten zonder veel te zeggen. Toen ze waren uitgegeten was het tien uur. Wat Govert betrof een goede tijd om een hotel te zoeken. Maar Naïma wilde nog ergens anders heen. Ze wist een heel speciale gelegenheid, zei ze, waar het goed toeven was, niet ver van de plek waar zij nu zaten. Ze gingen naar buiten en liepen wat dieper de Ville Nouvelle in.
In een zijstraat bleef Naïma staan voor een zwarte deur naast een apotheek. Shelter stond er met witte letters op. Je moest er aanbellen. De deur ging open en ze liepen een trap op naar de eerste verdieping. Op de overloop zat een man achter een tafel. Naïma wisselde een paar woorden in het Arabisch met hem en hij gaf met een hoofdbeweging te kennen dat ze naar binnen mochten. Ze betraden een groot vertrek. Langs de muur tegenover de ingang bevond zich een bar in de vorm van een halve cirkel. Op dit moment waren alle krukken bezet. Er stond een bandje op van Bob Dylan: Desire. Aan de zijwanden hingen posters van Amerikaanse films, verschillende met Marilyn Monroe, onder andere de bekende waar ze op een luchtrooster van de metro staat. Er stond een televisietoestel op een tafeltje, waarop zonder geluid een film vertoond werd waar niemand naar keek. Govert herkende de film vrijwel onmiddellijk: Some like it hot.
Tegen de wanden stonden banken zonder rug of leuning waar nog niemand op zat. Op een daarvan namen ze plaats. Govert ging naar de bar om twee glazen wijn te bestellen. Hij moest meteen af- | |
| |
rekenen. Het bleek, zoals hij al had vermoed, een tamelijk dure affaire te zijn: vijftien dirham. Toen hij terugkwam met de wijn was er iemand anders naast Naïma gaan zitten, een Marokkaan van ongeveer haar leeftijd. Hij was een buurjongen van vroeger, liet Naïma hem weten. Al snel waren ze in een druk gesprek gewikkeld - in het Arabisch. De man had een zwarte krullenbol en droeg een haarband, net zoals Juba II. Ook zijn gezicht leek wel wat op dat van de berberkoning, al was het niet erg zachtmoedig. Verder droeg hij een wijnrode broek met een onberispelijke vouw en een blauw colbertje.
Govert herinnerde zich opeens dat haarbanden in de oudheid alleen door overwinnaars werden gedragen en hij vroeg zich af of het iets betekende.
De twee glazen zette hij op het tafeltje dat voor de bank stond en ging toen aan de andere kant naast Naïma zitten. Maar dat had hij net zo goed niet kunnen doen, want zolang de twee anderen Arabisch bleven spreken zat hij er voor Piet Snot bij. Daarom ging hij maar naar de muziek luisteren en tikte met zijn voorvoet het ritme op de vloer in een onbeholpen poging de anderen duidelijk te maken dat hij zich in zijn eentje best amuseerde. Uit verveling had hij zijn wijn al na een paar minuten opgedronken. Het glas van Naïma was nog voor driekwart gevuld, maar Juba II had nog niets te drinken. Daarom vroeg hij hem in het Frans of hij hem iets kon aanbieden. ‘Een glas whisky graag,’ zei hij - in het Frans, dus het was uit onwil en niet uit onkunde dat hij geen Frans sprak met Naïma.
Govert liep weer naar de bar en bestelde een glas wijn en een whisky. Hij hoopte eigenlijk dat ze geen whisky zouden hebben, ze waren tenslotte in een islamitisch land, waar het officieel niet was toegestaan om alcohol te verkopen, laat staan zulke sterke (en dure). Maar de barman schonk hem wel degelijk een glas Jack Daniels in. Misschien had het etablissement daarom wel de schijn van een besloten club. Hij schrok toch nog toen hij de prijs van de whisky hoorde: 30 dirham. Maar hij schrok nog meer toen hij weer terug liep en zag dat Juba II zijn hand om Naïma heen had geslagen. En zij liet het toe, deed of hij lucht voor haar was.
Wat moest hij doen?
De hand van Juba II pakken en die weghalen...? Dan riskeerde
| |
| |
hij een vechtpartij en Juba II was vast sterker dan hij. Zonder nog iets te zeggen weggaan? Dan liet hij zich wel erg kennen en was hij Naïma waarschijnlijk voorgoed kwijt. Hij nam nog een slok van zijn wijn en bedacht toen dat hij Naïma eigenlijk moeilijk kwalijk kon nemen dat ze zich aangetrokken voelde tot iemand van haar eigen leeftijd die bovendien aantrekkelijker was dan hijzelf. Maar aan de andere kant: ze was met hem uit en hij betaalde alles, eerst de maaltijd en nu de drank, daarom mocht hij verwachten dat ze ook deed alsof hij haar partner was. Hij hoorde nu ook dat Juba II haar Fatou noemde, dat maakte het onwaarschijnlijk dat hij een buurjongen van haar was geweest.
Aan de bar was een kruk vrijgekomen. Om te demonstreren dat hij het niet eens was met de gang van zaken ging Govert daar zitten. Nu kon hij Naïma en Juba II in het oog houden, maar voorlopig richtte hij zijn blik op de foto's die aan de muur achter de bar hingen: Hassan II schudde de hand van president Giscard d'Estaing, Cassius Clay (zijn oude naam weer terug) deelde een rechtse hoek uit aan Joe Frazier, en Oum Kalsoum zong een lied.
Naast hem zat een man van een jaar of vijfenvijftig met grijs krullend haar en een montuurloze bril in spijkerbroek en een wit T-shirt. Hij leek Govert een schuinsmarcheerder op zijn retour, maar wel een intelligente schuinsmarcheerder. Af en toe wisselde de man een paar woorden in het Arabisch met de barman. Govert voelde er wel voor om een gesprek met hem aan te knopen. Toen het glas van zijn buurman leeg was, dronk hij snel zijn eigen glas leeg, bestelde een nieuw en vroeg de man of hij voor hem ook iets mocht bestellen. Toen de glazen gebracht waren, toastten ze - en waren al snel in een druk gesprek gewikkeld. Zijn buurman heette Ibrahim, had een enigszins hees stemgeluid en was leraar Frans op een middelbare school. Dat herinnerde Govert eraan dat hij ooit van plan was geweest om in Marokko leraar Engels te worden op een middelbare school, zodat hij voorgoed bij Naïma zou kunnen blijven.
‘Heb je hier een diploma nodig om leraar te worden?’ vroeg hij.
‘Nee, iedereen kan het worden, als hij het vak beheerst.’
‘En is het moeilijk om les te geven?’
‘Het gaat wel, al doende leert men (on devient forgeron en forgeant). Maar waarom zou je hier leraar worden, bij jullie verdien je toch
| |
| |
veel meer?’ stelde Ibrahim een wedervraag.
‘Ja, maar ik heb hier een vriendin en die heeft geen zin om te emigreren, en als ze het al zou willen, zou het nog moeilijk gaan, want ze is nooit ingeschreven bij de burgerlijke stand en kan daarom geen paspoort krijgen.’
‘Waar is je vriendin dan nu?’ vroeg Ibrahim.
‘Daar,’ zei Govert en wees over de bar heen op Naïma.
Ibrahim wierp even een kennersblik op haar en zei toen: ‘Ze schijnt iemand anders gevonden te hebben.’
Ibrahim boezemde Govert vertrouwen in. Daarom vertelde hij hem wat er allemaal gebeurd was: dat Naïma hem gekrenkt had, dat ze zich weer met hem had willen verzoenen, dat hij haar had verstoten, daar spijt van had gekregen en naar Rabat was gekomen om het weer goed te maken; dat ze tegen zijn zin naar deze kroeg waren gegaan en dat ze nu in gesprek was met een vriend, een vroegere buurjongen, naar ze, waarschijnlijk ten onrechte, beweerde.
Ibrahim wierp nog een blik op Naïma en Juba II, en zei toen: ‘Ik vrees dat je te laat bent. Toen in Casablanca had je moeten toegeven, maar nu is de situatie niet meer dezelfde, ze heeft al weer andere dingen meegemaakt, is vergeten wat ze toen voelde. Ik zou maar nergens meer op rekenen als ik jou was. Misschien levert ze je nog wel een gemene streek, louter om zich te wreken. Het beste kun je hem nu smeren.’
Dat ging Govert te ver, maar hij nam zich wel voor op zijn hoede te zijn. Hij babbelde nog wat met Ibrahim en ging toen terug naar de plek waar Naïma en Juba II zaten. Ze schenen het normaal te vinden dat hij hen voor een poosje had verlaten en nu weer terugkwam. Juba II had zijn hand niet langer om Naïma's middel, maar de twee hadden nog steeds weinig aandacht voor hem. Pas toen hun glazen leeg waren, richtte Naïma zich tot hem om te vragen om een nieuw rondje.
Govert maakte even een snelle berekening en zei toen: ‘Dan heb ik geen geld meer voor het hotel.’
‘Ik ben ongesteld (j'ai la règle), dus ik kan sowieso niet met je naar bed,’ zei Naïma. Govert had willen antwoorden dat hij wel met haar naar bed wilde zonder te neuken, maar de aanwezigheid van Juba II weerhield hem ervan. Hij zei dat Juba II nu maar eens een
| |
| |
rondje moest betalen. ‘Hij is werkeloos, hij heeft geen geld,’ zei Naïma.
Het leek Govert onwaarschijnlijk dat iemand die zo goed in het pak zat en whisky dronk, geen geld zou hebben, dus hij bleef bij zijn weigering.
‘Goed, laten we dan maar gaan,’ zei Naïma.
Gedrieën daalden ze de trap af. Toen ze op de stoep stonden, nam Naïma met een zoen afscheid van Juba II, die zijn hand ophief naar Govert en wegliep. Daarop vroeg ze hem om geld voor een taxi. Hij gaf haar dertig dirham. Ze stopte die weg en hield een taxi aan. Zonder hem nog een zoen te geven, stapte ze in. De taxi reed weg, maar stopte na een meter of vijftig om een man die langs de weg stond in te laten stappen. Het was Juba II.
De enige troost die hem nog restte was dat het nu tenminste voorgoed uit was.
Hij wenste Juba II het beste toe met zijn Naïma, zijn Fatou, zijn Cleopatra Selene.
|
|