| |
| |
| |
Brief uit Beijing
Victor Wesseling
Vandaag ben ik zes weken van huis. Het krankzinnige idee om twee maanden alleen in Beijing te gaan zitten, heeft gestalte gekregen. De gewoontes die in je leven kruipen, heb ik achtergelaten voor een volkomen onbekende omgeving. Geen hotels dit keer en eigenlijk geen enkel programma. Het komt allemaal voort uit de Chinese lessen waaraan ik acht jaar geleden begon. Beetje bij beetje heb ik zo'n duizend karakters geleerd en eenvoudige teksten kan ik met enige moeite vertalen maar het ‘gehoor’ ontbreekt. Daarom kon ik het aanbod om via-via een appartement in Beijing te huren niet laten lopen. Zou ik ze nu kunnen verstaan, zou men mijn ‘Chinees’ begrijpen? Daarom zit ik hier.
Waar dit appartement ligt en hoe ik er nu zit? Dat is niet eenvoudig uit te leggen. Beijing is met ongeveer even veel inwoners als Nederland, zo'n zestien miljoen, erg uitgestrekt. Bij mijn eerste bezoek in '96 leek het nog een kolossale pannekoek, maar sindsdien is de hoogbouw met duizelingwekkende vaart uit de grond geschoten. Daarbij is een gigantisch laagbouwoppervlak uit de vorige eeuw (woonerven, de schilderachtige ‘hutongs’, verkrot en zonder veel sanitair) onder bulldozers verpletterd. Een rooster van snelwegen noord-zuid, oost-west, sommige achtbaans met fly-overs, andere van A10-formaat, verdeelt de ruimte in heel grote, vaak ongelijkzijdige rechthoeken. Ik zit ten westen van het centraal gelegen Plein van de Hemelse Vrede (Tiananmen), een half uur met de metro, op een strook land van een halve bij anderhalve kilometer. Dit stadsdeel omvat een verkrotte rest laagbouw, een wijkje met blokken flats van zes hoog, een park met vijf woontorens van zesentwintig verdiepingen en een kaal stuk braakland. Daartussen zijn vrij smalle asfaltwegen met boompjes erlangs, waar vrijwel geen verkeer komt, al zijn er parkeerplaatsen voor de bewoners. Elke wooncluster is omheind met een muur of hek of afrastering met twee of drie poorten waar, vanuit wachthuisjes, lieden in uniform (geen politie) ontspannen toezien op wie in- en uitgaat. Het eerste dat je opvalt als je gaat lopen, zijn die hekken en muren om deze woon- | |
| |
erven, waartussen kleine markten en winkelcentra zijn gevestigd. Er is, als in heel China, een macro- en een microstructuur die soms vreemd in elkaar zijn geschoven. Neem mijn erf. Aan de grote weg is een toegangspoort met in gouden karakters Zhao Feng Yuan wat zoiets betekent als ‘Tuin van onbegrensde luxe’. Na een paar minuten lopen, zie ik rechts betonnen stinkhuisjes met golfijzeren dak en links braakland met zwerfvuil achter vervallen hekken; dan komt het wijkje met de blokken flats, goedkope volkswoningbouw,
maar netjes, met weer een hoog hek er omheen en bewaking bij de poort. Iets verder is de toegangspoort naar de tuin met de hoogbouwflats, dag en nacht bewaakt. Is China zo onveilig dat er overal bewaking is? Nee, het lijkt hier volkomen veilig, juist omdat er bewaking is? Kip of ei, in ieder geval werkverschaffing. In een van deze torens woon ik nu, twaalfhoog, met een riant uitzicht vanaf het inpandige balkon over de sloppen beneden en naar verder gelegen megabouw. Het appartement is ruim, drie kamers, badkamer, keuken. Er zijn tien appartementen per woonlaag, de achthoekig gekartelde vorm van de toren (een soort boekenmolen met inspringende ruimtes) geeft naar alle kanten uitzicht. Dat zijn tweehonderdzestig huishoudens per toren. Het is er stil. Maar nu het wonder, het fluiten van vogels, spelende kinderen en 's morgens de roep van een venter, doen je vergeten hoe hoog je zit en brengen een stemming teweeg van Parijs in de jaren vijftig! In de tuin veel kinderen en 's avonds volwassenen. Aan de andere kant van het hek ligt de straat met een overdekte markt, restaurants en winkeltjes, een microgebeuren aan de voet van die macrotorenflats, bouwjaar 2002. Overal ter wereld lijkt deze vorm van hoogbouw te leiden tot verloedering, maar hier is alles netjes en opgeruimd. Komt het omdat gemeenschapsgevoel en sociale controle al eeuwenlang zijn ingebakken of door de bewaking dag en nacht en de huismeesters die, gewaarschuwd over mijn komst, een en al glimlach zijn? In het straatje beneden mij eet ik in het restaurant met de bestofte lampionnen op de voorgalerij en wat ik ook bestel, steeds is het met inbegrip van een halve liter bier en thee niet meer dan 10 à 12 yuan (ca. anderhalve euro).
Ik kan mijn plaats in de grote stad ook anders schetsen, aan de hand van het ringwegsysteem. Precies midden in de stad ligt het Paleismuseum, Gu Gong, beter bekend als ‘de verboden stad’, met
| |
| |
daarvóór het Plein van de Hemelse Vrede. Het is een van de grootste pleinen van de wereld, pas tien jaar na de machtsovername in 1949 tot zijn huidige reusachtige omvang opgerekt. Daarbij is een deel van de historische bebouwing vervangen door megalomane stalinistische nieuwbouw. Om het centrum, een grote rechthoek van ongeveer 8 bij 12 km, ligt de zo genoemde ‘Tweede ringweg’ (een eerste ringweg bestaat niet). De Derde ring, pas in 1990 gereedgekomen, loopt door wat nog steeds druk stadsgewoel is. De Vierde ring verbindt wat je de buitenwijken kunt noemen. Een flink stuk daarbuiten ligt de Vijfde ring die de voorsteden verbindt, ook wel de Olympische Avenue genoemd, omdat je er de terreinen mee bereikt waar de Olympische spelen van 2008 worden gehouden. Nog verder ligt de in 2000 gereedgekomen Zesde ringweg, totale lengte 130 km. Maar inmiddels zijn er plannen voor een Zevende, Achtste en Negende ringweg om alle aanslibsels van de agglomeratie te bedienen. En waar zit ik? Tussen de Vierde en de Vijfde ring, aan de westkant van de stad, een kwartier lopen van de oost-west metrolijn of twee minuten met de motor- of fietsriksja voor 3 eurodubbeltjes. Met die metro ben je in dertig minuten op het Plein van de Hemelse Vrede. Daar zit ik dus, wel in een buitenwijk maar bereikbaar. Bereikbaar? Voor wie? Toen het plan hierheen te gaan nog een lege doos was waarmee ik een beetje jongleerde in het café vroeg men mij vaak: ‘Wat ga je daar doen?’ Om er van af te zijn zei ik soms: ‘Het wiel uitvinden.’ Daar blijkt het eigenlijk wel op neer te komen hier in deze buitenwijk waar helemaal niemand ‘van over de grens praat’. De eerste dagen bleef ik binnen, om bij te komen. Maar je kunt niet alleen van koffie en kaas leven (inderdaad meegenomen, ik wist dat ze die hier niet hebben). Inkopen dus! Brood? Vergeet het maar, pas de derde dag in de supermarkt bij het metrostation vond ik iets dat
er een beetje op leek. Met behulp van woordenboeken ontcijferde ik teksten op verpakkingen en dat kost hopen tijd. Zelfs als je een taal goed beheerst zijn teksten op verpakkingen - ook in de eigen taal vaak onbegrijpelijk - het moeilijkste proza. Als je brood hebt, heb je nog geen boter, maar ik begreep dat ik me moest aanpassen. Dus fotografeerde ik de spijskaart van het restaurant, laadde de foto's over op de laptop, zoomde in en ging aan de slag, karakter voor karakter! De truc met foto en laptop werkte ook goed bij de bushalte waar ik
| |
| |
de dienstregeling fotografeerde, opblies op de laptop om vervolgens de karakters van de haltes op te zoeken op de gedetailleerde kaart van Beijing (die ook alleen karakters biedt).
Vraag niet hoeveel tijd dit allemaal kost, maar ik zit hier twee maanden en heb het plan buiten de stad te gaan kijken al snel opgegeven. Want het is een kosmos en zelfs voor Berlijn of Londen heb je twee maanden nodig. Langzaam raakte ik vertrouwder, ik waagde me in de lift, maakte wandelingen om het blok en penetreerde belendende blokken, maakte foto's, bezocht markten en winkels en toen gebeurde wat ik hoopte. Je ziet er hier als Europeaan behoorlijk anders uit, je wekt de nieuwsgierigheid op. In de lift werd ik aangesproken door een jonge man die een beetje Engels sprak. Ik vertelde dat ik hier was om de taal te leren. Volgt u dan een cursus? Kent u mensen? Nou, nee, dat niet. U zit alleen op een flat? Maar u moet oefenen! Met andere mensen praten! Hij wilde zelf graag de uitspraak van zijn Engels verbeteren en zo legde ik mijn eerste contact: Chang Xiong, mijn ‘buurman’ van de 22e verdieping, is tweeëndertig en als acupunctuurdokter verbonden aan het Algemene Ziekenhuis van het Volksbevrijdingsleger. Zijn vrouw zat in Australië voor een cursus management. Hij nam me de volgende morgen om half acht mee naar een klein parkje waar hij me aan allerlei lieve mensen voorstelde die daar samenkomen om met muziek in groepsverband (het is geen volk van individualisten) de nationale gymnastiek te bedrijven, Tai Ji Chuan. Ene mevrouw Zhu nam mij onder haar vleugels om ook mij het Tai Ji bij te brengen. Nog dezelfde dag trok ik de stad in om een boekje en een video te kopen, zodat ik op mijn notebook Tai Ji instructies kon bekijken. Wat een opgaaf! Ik raakte verschrikkelijk gefrustreerd. Begreep maar niet hoe je al die bewegingen met handen, voeten, armen en benen tegelijk moest maken, het oogde zo elegant en gemakkelijk maar Jezus, wat was het moeilijk. Ach, ik ben hier nog een hele tijd, dacht ik. Het is een prima manier om verder contact te leggen en wat mooi als ik deze Heilzame Bevrijding voor Lichaam en Geest straks
als een geschenk voor mijn oude dag mee naar huis kan nemen! Vanaf die dag was ik elke ochtend om zeven uur in het parkje. Om de dag belde Chang ‘om een uurtje te praten’. Elke fout in toonhoogte, accent of klank leidde tot onbegrip en misverstand en dat was wederzijds, want als hij ‘dens’ zei duurde
| |
| |
het een hele tijd voor ik begreep dan hij ‘dance’ bedoelde (can you dance?). Ook van Engels blijft weinig over als je accent en klank verhaspelt. Ik wierp me vol overgave op het repeteren van de vijfenvijftig lessen uit vijf jaar volksuniversiteit, nu voor het eerst met het doel om te luisteren en spreken. 's Avonds keek ik naar de televisie of las, om een beeld te krijgen van het recente China. Televisie was goed voor mijn Chinees. Er zijn vijfenvijftig kanalen, waarvan maar één Engelstalig, CCTV, een Chinese staatsvariant op CNC, met wereldnieuws door een Chinese bril en heel veel Chinese cultuur. Vijfenvijftig lijkt veel, maar zet het eens af tegen alle programma's van Duitsland, de Benelux, Engeland en Scandinavië, dan is het nog weinig en daarmee moet je dit stuk Noord-China natuurlijk wel vergelijken.
Ik las ‘The Search for Modern China’ van Spence, een pil van 700 pagina's. Wat een doorwrocht maar vooral meeslepend en spannend verhaal! Het leest als een Heldenepos. Hoe het oudste en grootste keizerrijk van de wereld in verval geraakte en verbrokkelde, werd vernederd, bezet, geknecht, verviel tot de bitterste armoede en belaagd werd door roofzuchtige Engelsen, Fransen Duitsers, Amerikanen en tenslotte door Japan. Na de val van het keizerrijk in 1911 raakte het land intern tot op het bot verdeeld waarna, met behulp van een van buiten geïmporteerde maar snel gesiniseerde ideologie, alle buitenlandse invloed werd verdreven en de eenheid hersteld. Het communisme - in China heet het socialisme - werd gesiniseerd, versmolten met oudere Chinese normen en waarden in de traditie van de bevrijdings- en hervormingsbewegingen die het rijk de afgelopen tweeduizend jaar regenereerden. Met de Russische ‘medestanders’ was het nooit koek en ei, dat is in het westen pas laat begrepen. De eenheid van het kolossale gebied waarover de laatste Qing-dynastie heerste en waar ook Tibet en Taiwan deel van uitmaakten, werd een historische opdracht voor het nieuwe bewind. Maar wat een verschrikkingen! Allerlei tegenstellingen binnen het zegevierende regiem moesten worden uitgevochten, een strijd die na 1949 nog miljoenen slachtoffers maakte. Welke plaats moest China innemen in een wereld die verscheurd werd door grootmachten met scherp verdeelde ideologieën? Pas na 1980 komt er een relatieve rust waarin de deuren naar de wereld weer opengaan en de modernisering na honderd jaar oponthoud met onge- | |
| |
kende kracht van start gaat. Waar Japan dertig jaar over deed, dat wordt in tien jaar gerealiseerd, het lijkt wel een fata morgana. Hopelijk is het dat niet.
De eerste weken ging ik nog nauwelijks de stad in, wel maakte ik dagelijks een wandeling. Een blokje om, steeds de eerste straat rechtsaf, en dat was al een dik uur lopen. Alles heeft hier een andere maat, een andere schaal, dat is een wezenlijk aspect van dit land. Geleidelijk vond ik een nieuw ritme. Om half tien naar bed, na zeven uur is het donker, de verlichting is slecht en overal zijn kuilen en obstakels waar je in of tegenop loopt. Om zes uur op, dan stijgt de zon juist boven de horizon als het niet betrokken is. De eerste weken was het prachtig weer maar soms hing er een dichte mist. Toen het daar 's morgens vroeg uit begon te druppelen, nam ik de paraplu mee naar het parkje. Inderdaad, behalve de twee voetballende vrienden Xu en Zhu en een ouder echtpaar dat onverstoorbaar een soort tango danste in de regen was er niemand. Met regen gaat het dus niet door. Als ik anders om zeven uur arriveer, is het een drukte van belang! Hier doet een groep vrouwen Waaier Tai Ji met grote, rode, hard open- en dichtklappende waaiers, daar doet een groepje buig- en strekoefeningen, elders wordt onder de bomen wat frivoler, maar serieus en toegewijd aan ballroomdancing gedaan. Allemaal eigen muziekjes klinken daarbij, en tussendoor gaat men aan de ‘apparaten’ of doet individueel weer andere oefeningen. Er zijn ook krukjes en tafeltjes, toeschouwers, oude mensen die toekijken, kortom het is een ontspannen sociaal gebeuren. Voor mij is dit een alternatief voor het Amsterdams café. Door eindeloos veel oefenen begin ik de basisfiguren van Tai Ji in de botten te krijgen, dat is van groot belang want mijn vorderingen kweken goodwill. Aan hulp ontbreekt het daarbij niet, een paar nieuwe vriendinnen hebben eindeloos veel geduld. Als je zo de dag begint, begrijp je waarom iedereen buitengewoon kwiek uit de ogen kijkt en zin heeft om er weer tegen aan te gaan. Ik ook. Veel tijd gaat zitten in het oefenen van de Tai Ji figuren. Zodra het lijf het snapt, krijgt
de beweging metrum en rijm als een gedicht, het is gewoon mooi en daarom de moeite waard. Maar aardser zaken eisen ook tijd, de plavuizen moeten worden geveegd, een wasje gedaan in de maar half automatische wasmachine-tobbe, een apparaat uit vervlogen tijd, zoals ook buiten in het straatbeeld sterk uiteenlopende ver- | |
| |
voersmiddelen en bouwvormen de eerste, tweede en derde wereld in elkaar doen schuiven. Dat maakt elke wandeling, door nu eens gribus dan weer strak modernisme, verrassend en avontuurlijk. Dat hier verschillende werelden in elkaar geschoven zijn, komt ook tot uitdrukking in het prijspeil. Of beter gezegd, het naast elkaar bestaan van verschillende prijspeilen, verschillende levensstandaarden. Het maakt een enorm verschil naar welke markt, winkel of warenhuis je gaat. Ik eet in deze buitenwijk voor twee euro in een restaurant en dan zegt Chang, die toch als arts werkt (misschien betaalt dat slecht), dat zelf koken veel goedkoper is. Maar in de binnenstad geef ik in één dag evenveel uit als in deze wijk in een week, een fles van 630 cl voortreffelijk bier in het restaurant beneden kost 20 eurocent, voor een cappuccino in het centrum betaalde ik vier euro.
Op 1 oktober was het Guoqingjie, de Nationale Dag. Zesenvijftig jaar geleden werd het ‘Nieuwe China’ gesticht, de Volksrepubliek. Er was een week lang nationale vakantie en Beijing is een geliefd doel om heen te trekken. Vorig jaar kwamen er in de hoofdstad drie miljoen buitenlandse toeristen tegen honderdtwintig miljoen uit eigen land. Wat direct opvalt, zijn de honderdduizenden potplanten met gele en rode bloemen. Je ziet ze overal langs de trottoirs en voor de ingang van gebouwen, ook op de trappen naar de ingang van mijn appartemententoren. Hoe mooi het Tiananmenplein is versierd zag ik afgelopen week al, ik ben op 1 oktober thuis gebleven omdat het somber, bewolkt en mistig was, geen weer voor foto's. De feestelijkheden volgde ik op de TV, ontroerd door de grootse manifestaties die in onze ogen natuurlijk propaganda zijn voor het regiem. Ja, dat de Chinezen ooit het papier, het buskruit, het kompas en ga zo maar door hebben uitgevonden, word je tegenwoordig overal ingewreven, maar laten we niet de drie bijzondere geschenken van China aan de mensheid vergeten: porselein, zijde en thee, eeuwenlang de belangrijkste exportproducten. Ik ben nooit een theedrinker geweest, maar vraag me nu af waarom niet. De enige thee hier is groene Chinese thee. Zwarte thee heet Hong, wat rood betekent, maar die is voor buitenlanders. Lezend over thee wordt mij duidelijk dat alle kennis - de soorten, het proeven, heel de cultuur rond de thee - minstens zo uitgebreid is als bij wijn, maar allemaal nog veel ouder. Welke wijndruif groeit aan stokken
| |
| |
die, zoals sommige theeplanten, meer dan duizend jaar oud zijn? Er zijn planten van meer dan twintig meter hoog, bomen dus, oeroude theebomen (in Yunnan). En er zijn honderden soorten, waar te beginnen? In het oudste winkeldistrict vind ik de oudste theewinkel. Ik had de tien beroemdste theesoorten in mijn zakboekje gekalligrafeerd. Wat zijn die theejongens en theemeisjes aardig en behulpzaam! Alles gaat in kartonnen kokers en ik keer na een geslaagde missie terug naar mijn buitenwijk. Mijn thee-vademecum heet All the Tea in China, een Engelse wending die zoiets als ‘al het geld van de wereld’ betekent. Thee, ik drink het nu vrijwel de hele dag.
In het parkje hebben de habitués nu de kat wel uit de boom gekeken. In het begin vond iedereen alles wat ik deed prachtig, maar na enige tijd deugde er ineens niet veel meer van wat ik deed, ik werd serieus genomen! Het meest sarcastische commentaar was dat ik Tai Ji deed zoals ze dat ‘in het westen’ doen. Als ik Chinese Tai Ji wilde leren, had ik nog een lange weg te gaan. Toch pluk ik de vruchten van mijn oefeningen, want ik val niet meer zo snel om in de bus, loop minder vaak tegen mensen op en kan enige tijd zonder omvallen op één been staan. Toen kwam er een tweede doorbraak. Ik had mijn visitekaartje met ronkende titulatuur discreet aan deze en gene uitgereikt en op een dag stelde de man waarmee ik een speciale verstandhouding had opgebouwd (omdat hij in twintig talen ‘Goede Morgen’ kon zeggen, maar verder geen woord) mij voor aan een nichtje. Zij studeerde in Zhenghou internationale handel en was deze maand bij haar ouders op bezoek. Ja, zij wilde ook dolgraag haar Engels oefenen en ik mijn Chinees. We babbelden honderduit, niet over internationale handel maar over, bijvoorbeeld, de één-kind-politiek. Zij was zelf het product daarvan en betreurde dat. Maar, legde ze uit, als ze met een ander enig kind zou trouwen, mocht ze er zelf nu twee hebben. Een leuke en intelligente meid. We zijn de stad in geweest om DVD's te kopen, haar voorkeur lag bij films over oorlog en liefde. Er zijn veel films over de Grote Oorlog van het Verzet tegen Japan (de Tweede Wereldoorlog in China) waar de inheemse filmindustrie de schappen flink mee vult. Xia Yan had uitgesproken ideeën over wat ik moest kopen. Natuurlijk ook boeken. Allemachtig, wat wordt hier gelezen, er zijn enorme boekwinkels en overal tussen de schappen zit de jeugd te lezen. Ik kocht de beroemdste roman uit de Chinese litera- | |
| |
tuur, The Dream of Red Mansions, uit het begin van de achttiende eeuw. Een
uitgebreide familiekroniek, heel naturalistisch, die mij deed denken aan de Rougon-Macquart cyclus van Zola. De drukte en dynamiek van het Beijing van nu herinneren trouwens aan het Parijs van de tweede helft negentiende eeuw. Dezelfde bouwdrift waarmee een hele metropool op de schop gaat en moderniseert, dezelfde onstuitbare groei, hetzelfde wilde kapitalisme, inclusief speculatie en ongetwijfeld corruptie, alles in een keurslijf van dirigisme en autocratie. De autocratie van Napoleon III en Haussmann toen, de autocratie van het Centraal Comité van de cpc nu.
Na anderhalve maand heb ik een aantal indrukken bij mezelf moeten bijstellen. Zo zijn Chinese toeristen op plaatsen die ik wil zien eigenlijk even hinderlijk als Europese toeristen in Venetië. Ja, ze hebben natuurlijk in hun Culturele Revolutie een en ander kort en klein geslagen, zodat de plaatsen die daaraan zijn ontkomen - zoals de mooie tuin en het huis van Prins Gong - nu extra belegerd worden door de horden tot inkeer en welstand gekomen vijftigers die de nieuwe middenklasse vormen. Xia, die van 1983 is en niet veel blijkt te weten van culturele revolutie, Mao en dergelijke stelt voor dat ik haar 's morgens om half zeven bij de bushalte tref om het huis te gaan bezoeken. Ze is er zelf nog nooit geweest. Als ik ‘wel erg vroeg’ pruttel, zegt ze samenzweerderig: ‘We moeten er toch eerder dan de toeristen zijn?’ Dat lukt niet. Al om acht uur rollen de bussen met bejaarden, uit alle delen van het Hemelse Rijk, bij de ingang van de voormalige vorstelijke residentie voor. Deze oude ‘tongzi’ mogen erin vóór de reguliere bezoekers. Xia zegt dat ze hun talen niet verstaat. Op de oude prachtkoppen staat een leven van landarbeid en ontbering gebeiteld. Het is volkomen terecht dat zij er eerder in mogen, met het zweet en bloed van hun voorouders is dit alles ten slotte ooit betaald, maar het veroorzaakt een drukte die alle plezier in rustig genieten vergalt. ‘Ik houd niet van groepen,’ beslist Xia. Een wel heel opmerkelijke uitspraak voor een Chinees, maar hier spreekt een nieuwe generatie.
En het Chinees, hoe gaat het daar nu mee? Niet zo goed. Maar soms, als ik er helemaal niet op verdacht ben, versta ik ineens wat iemand in de metro tegen zijn buurman zegt. Dan ga ik aandachtig luisteren en begrijp er vervolgens weer niets van. Het menselijk brein zit toch wonderlijk in elkaar. Dan houd ik mezelf voor: wie
| |
| |
had tien jaar geleden, toen je hier voor het eerst kwam, kunnen denken dat je het nog zover zou brengen?
Het is nu midden oktober. In de herfst is het prachtig in Beijing. 's Zomers is het te heet, 's winters te koud, in de lente zijn er stofstormen uit de Gobi - eigenlijk kan je hier alleen in de herfst goed toeven. De temperatuur daalt nu snel. Vanmorgen vergezelde ik mijn buurman naar de markt voor de dagelijkse boodschappen en ik keek weer mijn ogen uit vanwege het onwaarschijnlijk gevarieerde en overvloedige aanbod van groenten, fruit, vlees en vis, maar vooral groenten. Zoveel soorten groenten van een zo prachtige kwaliteit heb ik zelden gezien en ik heb toch op mijn reizen nogal wat markten bezocht. De buurman van tweeëndertig vertelt, alsof het een ver verleden betreft, dat er in zijn jeugd alleen maar kool en aardappelen waren, de hele winter at hij aardappelen en kool (begin jaren tachtig dus). Als je dan nagaat wat mensen van mijn eigen leeftijd aan veranderingen hebben meegemaakt en aan herinneringen meeslepen, gaat het je duizelen. ‘Kook je niet zelf?’ vroeg hij een keer verwonderd. Nee, ik eet hier alleen in restaurants. Er zijn zo veel restaurants, in elke straat, rijen achter elkaar, dat men zich afvraagt hoe ze allemaal kunnen bestaan. Het Chinese restaurant in China lijkt voor geen meter op dat bij ons. Tegelvloeren, formica tafelbladen, TL-buizen en verder kaal, geen versiering of ‘chinoiserie’, niets dat kan afleiden van waar het om gaat - Eten! Iets dat men altijd samen doet, dus daar begint het probleem al. De schotels vlees, vis of groenten zijn doorgaans teveel voor één persoon. Men bestelt samen diverse schotels en zorgt zo voor variatie. Menukaarten van eethuizen waar buitenlandse toeristen komen, zijn in het Engels, wat het niet altijd duidelijker maakt. Chinese menukaarten zijn zelfs voor Chinezen niet altijd begrijpelijk. Er zijn zoveel gewassen die ook in China niet overal groeien, er is zo'n algemene neiging om de gerechten poëtische namen te geven dat je naar de samenstelling
moet raden. Zo bevatten de ‘drie schatten van de aarde’ aardappels, in reepjes gesneden en onherkenbaar gekruid, naast twee andere ‘aardgroenten’. En er zijn zoveel regionale keukens, varianten en combinaties dat in mijn uit Beijing afkomstige Chinese lesboek iemand zegt: ‘Als ik een menukaart zie krijg ik al hoofdpijn.’
| |
| |
Chinezen zijn behalve met eten ook erg met hun gezondheid bezig, met sport, gymnastiek, beweging en allerlei receptuur natuurlijk. Er zijn eeuwenoude apotheken. Een zwak besef van een mogelijk hiernamaals gaat gepaard met een eeuwenoude zoektocht naar elixers voor ‘het eeuwige leven’. Voor hoge ouderdom is veel respect. Het valt op dat de meeste mensen goed gehumeurd zijn en goedlachs, je ziet weinig zure koppen in de bus. Het is een pragmatisch volk dat leeft volgens de stelregel ‘Als jij mijn rug krabt, krab ik de jouwe.’ Maar ook berekenend gedrag lijkt verpakt in een grote mate van vriendelijkheid.
Ik begin aan de terugreis te denken. Het is alweer zowat volle maan en in combinatie met het biertje aan tafel slaat de nostalgie een beetje toe. Ik denk weer aan de Volksuniversiteit. Er is een nieuwe vervolgcursus begonnen waarvoor ik me heb ingeschreven. Terug naar de Volksuniversiteit waar het allemaal begonnen is. Ik begin er naar uit te kijken, terwijl ik tevens broed op nieuwe reisplannen, op terugkeer naar hier. Het was een adembenemende ervaring om er getuige van te zijn hoe deze nieuwe wereldmacht zich ontwikkelt!
|
|