De Tweede Ronde. Jaargang 27
(2006)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
De legende van de ‘Zonnebrigade’
| |
[pagina 121]
| |
- 2 -Bei Dao zei eenvoudigweg: ‘Denk eens terug en schrijf het op.’ Maar wat kan ik me nou herinneren? Een ‘Zonnebrigade’ die nooit van de grond is gekomen, een groepje dichters waarvan geen regel poëzie over is, alleen nog vage indrukken. Op die verbleekte sepia foto is de dag van gisteren al vervaagd. Dat was een vandaag van lang geleden, dat was Westerse cultuur die zich kronkelend een weg baande door de Chinese Muur van staal, en opwinding veroorzaakte onder een groepje onrustige jongeren. voorzichtig opende ik de bron van herinnering heldere, koele beelden stroomden naar buiten ... | |
- 3 -1958. Mao dichtte: ‘Iedereen in China is een heilige!’ We waren allemaal dichter, dus ik ook. Elk van ons moest binnen een bepaalde tijd honderd gedichten en vijftig schilderijen inleveren. Ik deed ook mee en leverde, zonder erbij stil te staan, een hoop problemen in. In die tijd klonken de meeste gedichten zoiets als: ‘laat de aarde meer produceren!’ of ‘alleen wie mest heeft uitgestrooid, kent de zoete geur van stront!’ ... enzovoort. De mijne: ‘als sneeuw ineenzakken / en stromen van de bergen / levendig! krachtig! snel! / draaiend aan het reuzenrad van de geschiedenis / wie? / wij! / symbool van de jeugd / voorhoede van de revolutie / ...’. Onze conrector, Bai Guisen, zette een streng gezicht: dit gedicht spreidde een verkeerd gedachtengoed tentoon; het was ‘jeugdisme’. Het noemde partij noch roerganger en ook niet de campagne van de ‘drie rode banieren’. Met tranen in mijn ogen riposteerde ik: Lenin had Majakovski gesteund terwijl veel van zijn gedichten deze dingen ook niet noemden. Mijn gedicht was bovendien geen redactioneel. Destijds lazen we het liefst Majakovski's ‘Ik heb lief’ en ‘Een wolk in een broek’. Zhang Jiuxing, Gan Lulin en ik gingen elke ochtend dauwtrappen in het dennenbosje, waar we gedichten van Majakovski als gekken van buiten leerden. We schoren ons hoofd kaal, net als Majakovski, en droegen katoengevoerde legerbroeken, | |
[pagina 122]
| |
opgehouden met een oud elektriciteitssnoer. Ik dichtte in het geheim, schreef lange en korte strofen die mijn meerderen niet zouden waarderen. Het geheime was een extra drijfveer. We hadden ook stiekeme plannen om een satirische muurkrant uit te geven. Kokend van woede riep conrector Bai: ‘Als jullie op de middelbare school zaten, waren jullie allang als “Rechtsen” gebrandmerkt!’ Tierend en snuivend wierp hij een van mijn spotprenten op de grond: ‘Waarom maken jullie leden van de Communistische Jeugdliga belachelijk? Waarom hebben jullie vechtende honden afgebeeld? Hoe verderfelijk! Jullie hebben zelfs ondertekend met “De Wolven”Ga naar voetnoot2. Wie willen jullie aan stukken rijten?’ We waren murw geslagen, en pas veertien jaar oud. Het was nu voor het eerst duidelijk: dit was een verboden spel. | |
- 4 -1959. Ik ging naar Middelbare School 101. Als op een militaire academie droegen we klep-petten en uniformen met koperen knopen. Ik hield me angstvallig aan de regels en waagde het niet om mijn gedichten te noemen. Tijdens een bijeenkomst van de hele school las ik gedichten van Majakovski voor. In het luidkeels voordragen van andermans dichtwerk kon ik mijn frustraties kwijt, want daar is moed voor nodig. Moed putte ik uit mijn verborgen liefde voor een bijzonder meisje, Zhang Meijun. Wij regisseerden samen het stuk ‘Nieuwjaarsoffer’, als ode aan Lu Xun, en genoten van onze samenwerking. Achter de schermen kletste ik met Guo Shiying, die de hoofdrol van ‘de reiziger’ speelde. Ik kon zijn vader, de oude dichter Guo Moruo, niet uitstaan, maar hij zelf was niet slecht. In tegenstelling tot die rat van een vader was Guo Shiying eerlijk, open en intelligent. Ik had veel respect voor hem. Hij dichtte ook. Enkele jaren later hoorde ik dat Guo Shiying was opgepakt. Hij maakte deel uit van een literair gezelschap, vanzelfsprekend ondergronds. Tijdens de Culturele Revolutie hoorde ik dat hij zelfmoord had gepleegd. Ik kon het niet geloven, maar hij was echt dood. Gewoon, omdat hij zijn hersens wilde gebruiken om na te denken. Later hoorde ik wat er echt was gebeurd: hij was doodgeslagen. | |
[pagina 123]
| |
De mens is een broos wezen. | |
- 5 -1960. Zhang Wenxing ging naar de middelbare school die bij het Instituut voor Vreemde Talen hoort. Hij leerde er Frans, gitaar, zang, gedichten lezen, gedichten schrijven en schilderen. Hij was koppig maar goedaardig, had volle wenkbrauwen, grote ogen en lippen samengeperst in een dunne lijn. Hij was gedrongen, maar had een afgetraind lichaam met spieren van staal. Hij verloor nooit en stond bekend als ‘de kleine Napoleon’. Zijn gedichten waren niet anders: die trokken van leer. Ook wij werden overgeplaatst naar de middelbare school van het Instituut voor Vreemde Talen, dichtbij Liulichang. Na school hingen we daar altijd rond in tweedehandsboekwinkels. Mayakovski's gedichten konden onze honger niet langer stillen. We vonden Poesjkin, Lermontov ... en later Longfellow, Whitman ... Het spannendst was nog wel de ontdekking dat een meisje in onze klas, Dai Yongxu, de dochter was van een overleden dichter, Dai Wangshu. Wij haastten ons zijn dichtbundels te lenen, maar zij bracht ons haar vaders vertaling van Verzamelde gedichten van Lorca. Ik sloeg het boek open op het voorwoord, waar één regel me versteld deed staan: De zwarte nacht, zwartgemaakt door de kleur van de nacht
Misschien omdat ik graag schilderde, maar regels als ‘klein zwart paard, grote maan’ vervulden me met geluk. Met mijn tanden in een knoedel van zoete aardappel verslond ik deze Westerse gedichten. In zware tijden zoeken mensen naar voedsel. Onze honger naar kunst leidde echter tot de vorming van een groepje. Behalve Zhang Wenxing waren daar: Zhang Xinhua. Kunstfanaat. Had niet genoeg te eten, maakte toch olieverfschilderijen. Zou zijn leven wagen voor vrienden. Yu Zhixin. Overgevoelig. Sprak vloeiend Frans. Bekend om zijn eeuwige frons. Beetje zweverig. Zhang Zhenzhou. Bloedmooi, maar toch attent en zachtmoedig. Schreef prozagedichten. | |
[pagina 124]
| |
Yang Xiaomin. Intellectueel soort meisje. Schreef proza. Was gevoelig en kwam ietwat onzeker over. Dong Shabei. Donker en mager, maar gespierd. Zat destijds op de middelbare school die bij de Academie voor de Schone Kunsten hoort. Maakte modernistische olieverfschilderijen. Geïnteresseerd in religie en mystiek. Zhang Runfeng. De jongste van ons allemaal. Snel van geest, uitstekende imitator, excellent geheugen. We organiseerden vaak poëzieavonden, meestal bij mij thuis, soms bij een ander. Gan Lulin en Chen Naiyun van Middelbare School De Kweekvijver deden ook vaak mee. | |
- 6 -1962. Aan de Centrale Academie voor Toegepaste Kunsten was ook een groep poëzieliefhebbers. Zhang Jiman, de voorzitter van hun studentenvereniging, stelde voor samen een grote poëzievoordracht te organiseren. Onze groep was laaiend enthousiast. We bereidden allemaal onze eigen stokpaardjes voor. Ik herzag mijn lange gedicht, ‘Brandend hart’. Yang Xiaomin nodigde nog een meisje uit, Jiang Dingyue, de dochter van Jiang Guangding, een beroemde generaal uit de Oorlog tegen Japan. Met wenkbrauwen zo recht als zwaarden was zij een ware nakomeling uit een generaalsgeslacht. Men vond dat ze er Spaans uitzag. Op de bewuste dag kwamen minstens honderd man opdagen. Alle stoelen waren bezet en ook achterin stond alles vol. Wij, een handjevol middelbare scholieren, lieten die groep studenten ‘beven’ door onze moed en dapperheid. Na afloop prezen de studenten Huang Wei, Zhang Hongbin en Zhang Mingming (dochter van de schrijver Zhang Henshui) ons de hemel in. De laatste regel van mijn gedicht was: Wij: de Zonnebrigade!
‘Laten we ons meteen oprichten!’ riep Shabei enthousiast. Iedereen sprak door elkaar, stelde voor om zelf materiaal uit te geven, enzovoort, een hele reeks aan plannen. De helft van ons liep de ganse | |
[pagina 125]
| |
nacht door de straten, de rest praatte tot de dageraad bij mij thuis door. Alles draaide toen om poëzie en kunst. Enthousiasme en respons. Niemand dacht over politieke gevolgen. Wat had politiek nou met poëzie te maken? | |
- 7 -Dai Qing, die toen studeerde aan de Harbin Academie voor Militaire Techniek, nam ons mee naar het Zomerpaleis. Zij en haar studiegenoten hadden gehoord dat ik graag gedichten voordroeg. 's Avonds in die lange open wandelgangen begon ik met Majakovski, daarna ...Eluards ‘Vrijheid’ en ‘Gabriel Péri’... ze waren totaal verbouwereerd. Dai Qing vertelde me dat zij ook van literatuur hield, maar dat wij wellicht iets te ‘modem’ waren. Ik denk dat zij toen nog niet eens van die Franse dichter had gehoord. Ik was geroerd door de belangstelling en ruimhartigheid van die studenten, maar had hen mijn ‘ongepaste’ gedichten die hun tijd vooruit waren niet laten horen, want ik voelde dat daar geheid problemen van zouden komen. Wij moesten twee meesters tevreden houden: de samenleving en ons eigen plezier. | |
- 8 -1963. Ik ging naar de Centrale Academie voor Schone Kunsten. De Academie had haar eigen dichtgezelschap, de Rieten Zwaarden, een naam die verwijst naar het levensverhaal van de archetypische Chinese dichter Qu Yuan, en die door Meneer Wen Huaisha speciaal voor dit gezelschap in kalligrafie was geschreven. Eerst was Fan Zeng voorzitter; Bai Rubo en ik volgden hem op. Tijdens een poëzievoordracht van de Rieten Zwaarden zong Fan Zeng een klaaglied van Zheng Banqiao: De oude visser, een hengel ...
Zhao Gengsheng, secretaris van de Communistische Jeugdliga, meende dat Fan Zeng het verleden ophemelde en fronste zijn wenkbrauwen. Hij wilde dat ik iets moderns voordroeg. Ik had en- | |
[pagina 126]
| |
kel Mayakovski in de aanbieding. Secretaris Zhao keek nog bedenkelijker. Toen ik naar buiten kwam zag ik Fan Zeng in de gang. We schudden elkaar de hand en lachten. Wij waren geen lievelingen van het gezag. | |
- 9 -De ‘Zonnebrigade’ hield daadwerkelijk een oprichtingsvergadering. Die vond plaats in het Xiaozhuang-gebouw van de oude Pedagogische Hogeschool van Peking. Deelnemers waren: Zhang Wenxing, Zhang Xinhua, Dong Shabei, Yu Zhixin, Zhang Zhenzhou, Zhang Runfeng en ik. Ik stelde de statuten van de organisatie op. Ons streven was niets anders dan het laten bloeien van China's nationale cultuur. We besloten eens per maand salon te houden om schilderijen tentoon te stellen en gedichten voor te dragen. Pas wanneer we een sterke groep hadden gevormd, zouden we ons aan de samenleving tonen. Rond die tijd schreef ik de eenakter ‘Dialoog’, het filmscript ‘Malachiet’ en een dichtbundel. Toch hief onze brigade zich na enkele dagen alweer op. Guo Shiying (die toen filosofie studeerde aan de Peking Universiteit) en zijn hele salon werden aangegeven en opgepakt, omdat ze naar Frankrijk zouden willen vluchten. In de snijdende winterwind vlogen de grassprieten uiteen. Wij stopten onmiddellijk met onze activiteiten en gingen uit elkaar. | |
- 10 -1964-1965. De druk op ondergrondse salons werd steeds heviger. Het afstudeerwerk van de schilder Yuan Yunsheng, ‘Herinnering aan het waterland’, werd gezien als een product van Westerse kapitalistische esthetiek. Het tijdschrift Schone Kunsten drukte het schilderij af. Op de academie was de sfeer gespannen. Het enorme olieverfschilderij werd van de galerij verbannen naar de tafeltenniszaal, om daar bekritiseerd te worden. De drie opstandige schilders Yuan Yunsheng, Ding Shaoguang en Zhang Shiyan waren onze boezemvrienden. Yuan Yunsheng | |
[pagina 127]
| |
was toen al naar Jilin gevlucht en wist nog niet welk lot hem te wachten stond. Wu Erlu, Yu Zhixin, Jiang Dingyue en ik bespraken afzonderlijk hoe we onze boezemvrienden konden redden. Ik had een ingeving: het schilderij stelen! Zonder mikpunt ook geen kritiek. Op dat moment hield ik echt van dat schilderij. Ik besloot het alleen te doen. Tijdens een vergadering van de Communistische Jeugdliga, toen de campus leeg was, sloop ik de sporthal binnen, sneed het schilderij uit de omlijsting, rolde het op en smokkelde het de school uit. Toen het schilderij over de hele vloer van mijn woonkamer was uitgerold, kwam Wu Erlu langs om het te bewonderen. Ik was nog nat van zweet: aan de ene kant blij voor Yuan, aan de andere kant trots op het succes van mijn eenzame heldendaad. De politie stormde de academie binnen en vatte dit op als een politieke daad. De sfeer was om te snijden. De ene na de andere boezemvriend kwam langs om het schilderij te bewonderen en respect te tonen voor mijn heldenmoed. Met vrouwelijk pragmatisme waarschuwde Jiang Dingyue me: als de autoriteiten het ontdekken zullen ze je veroordelen! Ik maakte me totaal geen zorgen. Ik geloofde dat we allemaal gezworen boezemvrienden waren. | |
- 11 -De bijeenkomsten werden steeds geheimer en ook de samenstelling van de groep veranderde. Wu Hong was in die tijd mijn allerbeste vriend. We kwamen allebei van Middelbare School 101 en zaten nu in dezelfde klas. We hadden dezelfde interesses en ambities en waren allebei verliefd op een dochter van Generaal Jiang: ik op Jiang Dingyue, hij op Jiang Dinghui. Hun broer, Jiang Zhiqiao, schreef klassieke poëzie. Hun woning diende in die tijd als salon. Een andere salon was bij Zhou Qiyue thuis. Wij waren goede vrienden sinds onze jeugd. Zij hadden thuis de laatste Westerse langspeelplaten. We werden liefhebbers van moderne muziek. Op een dag hadden we tijdens het middageten bij hem thuis een plaat opgezet met moderne Duitse opera. Zijn vader kwam binnen, | |
[pagina 128]
| |
zichtbaar geschrokken, maar ik had niets door. Toen de ene kant was afgelopen, had ik eigenlijk klassieke Chinese opera op moeten zetten, maar ik zette de andere kant op. Klote! Ik bracht echt onheil. Het oude echtpaar wilde met me spreken en gaf me een gele kaart. Toen vond ik dat overdreven, maar nu ik zo terugdenk: zij hadden lange, pijnlijke herinneringen aan politieke wreedheden. | |
- 12 -De jongste persoon die samen met Guo Shiying terechtstond, ene Mou Dunbai, was de eerste die vrijkwam. Hij kwam meteen naar me toe. Bij hem thuis werd ook een salon gevormd. Daar waren Wang Dongbai, Gan Huili en Guo Daxun, en later zag ik ook Guo Lusheng. We kwamen regelmatig samen, speelden het geheime spel van de poëzie, en dronken. Zonder geld konden we ons alleen de goedkoopste alcohol veroorloven. Meestal hadden we er wat gepekelde groenten bij. Een keer bracht Dong Shabei een rammenas mee, die we met een pennemes schilden: dat was smullen voor iedereen. Zhang Shiyan, een oude vriend, had al werk. Telkens wanneer hij kwam, bracht hij een fles Chinees Rood mee, die door de anderen enthousiast werd ontvangen. | |
- 13 -Ik zond ook manuscripten naar Volksliteratuur, zonder succes, want de hoofdredacteur was om politieke redenen opgestapt. We besloten ons eigen, handgeschreven tijdschrift uit te geven, eerst op kleine schaal bij mij thuis. Mijn ouders deden ook mee. Verder waren er: Geng Jun, Wu Feng, Jiang Dingyue, Zhang Dawei, Zhang Liaoliao en nog een paar anderen. Op de kaft van het nummer dat ik samenstelde stonden ijzeren tralies met daarachter in het rood geschreven: vrijheid. Misschien omdat ik niet zo zeker was van die vrijheid. 1966. Yuan Yunshengs schilderij, de ‘Zonnebrigade’, de geheime bijeenkomsten, de Franse uitwisselingsstudenten, mijn politieke grappen - om welke reden dan ook, ik werd aangehouden, ik | |
[pagina 129]
| |
vluchtte... in mijn haastige afscheid van vrienden schreef ik in Wang Dongbai's schrift: ‘Geloof in de toekomst.’ Toen ik naar het zuiden was gevlucht, schreef Gan Huili een droevig afscheidsgedicht getiteld ‘Ik geloof het niet: je hebt ons echt verlaten’ (of iets dergelijks). Ik werd weer aangehouden, teruggestuurd, en talloze keren ondervraagd, eerst op de academie, later in de verhoorkamer van het politiebureau. Telkens werd ik gevraagd naar die ‘reactionaire groepering’ de ‘Zonnebrigade’. Mijn hele oeuvre werd in beslag genomen. Misschien wordt het nog steeds bewaard in de archieven van het politiebureau in Peking, misschien is het al lang geleden verbrand. Ik ben een dichter zonder gedichten. | |
- 14 -Het schijnt dat er inmiddels onderzoek wordt gedaan naar de geschiedenis van de ondergrondse cultuur van die periode en dat men is begonnen met het verzamelen, bundelen en uitgeven van fragmenten die nog over zijn van die tijd. Heeft er nou echt ooit een ondergrondse literaire organisatie bestaan met de naam ‘Zonnebrigade’? Het is gewoon een legende.
(1990) |
|