De Tweede Ronde. Jaargang 27
(2006)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |
Het ouder worden van geesten
| |
[pagina 113]
| |
meteen ophouden met schrijven. De tweede benadering volgt de algemene theorie dat geesten bestaan; immers, als geesten bestaan, doet zich ook de vraag voor of ze al dan niet ouder worden. Om een duidelijk antwoord te vinden op onze vraag is dit de enige juiste aanpak. Hoewel het bestaan van geesten door de gemiddelde gelovige wordt geaccepteerd, lopen de meningen over het ouder worden van geesten enorm uiteen. In hoofdstuk vier van zijn Zo kwam mij ter ore schrijft Ji Yun uit de Qing-dynastie: ‘Ren Zitian vertelde dat er bij hem in het dorp iemand 's nachts op pad ging en bij het licht van de maan op een pad van een begraafplaats twee mensen naast elkaar zag zitten tussen de pijnbomen. Het waren een man van ongeveer zestien, zeventien jaar oud, knap en innemend, en een vrouw met grijs haar tot op haar schouders, krom en leunend op een stok, ze zag eruit alsof ze in de zeventig was. De twee zaten tegen elkaar aan gekropen en lachten en praatten alsof ze samen enorm veel plezier hadden. Verbaasd vroeg hij zich af wat dit voor een losbandig oud besje was dat zo intiem met die jongeman omging. Toen hij iets dichterbij kwam, losten ze langzaam in het niets op. Pas de volgende dag, toen hij informeerde wiens graf dat was, kwam hij erachter dat de man van die familie heel jong was overleden en dat zijn vrouw meer dan vijftig jaar lang als weduwe had geleefd. Na haar dood was ze bij haar man begraven.’ Als we van deze geschiedenis uitgaan, moeten we constateren dat geesten niet ouder worden, hun uiterlijk en leeftijd blijven identiek aan hoe ze waren op het moment van overlijden. Maar wanneer je er wat preciezer over nadenkt, klopt deze theorie toch niet helemaal. De jonge man en zijn oude echtgenote zijn één voorbeeld, maar daarnaast kun je je ook een situatie voorstellen waar de zoon oud is, maar de vader jong. Volgens de regels der etiquette hoort de zoon te zorgen voor zijn ouders en steeds te informeren naar hun gezondheid, maar voor zo'n oude zoon zou dat een ondraaglijke last betekenen en hij zou zeer te beklagen zijn. Verder staat de wet het natuurlijk toe dat men hertrouwt, wat ertoe kan leiden dat een arme geletterde een tweede vrouw neemt om voor nageslacht te zorgen. Tegen de tijd dat hij overlijdt is hij misschien wel opgezadeld met de zorg voor een flink aantal gezinnen. Ook hij verdient ons medelijden. Dan is er nog de kwestie van de weduwe | |
[pagina 114]
| |
die hertrouwt. Het volksgeloof wil dat ze na haar dood in tweeën wordt gezaagd, zodat haar voormalige echtgenoten elk een deel van haar oude lichaam kunnen krijgen - maar wat worden ze geacht daarmee te doen? Shao Bowen uit de Song-dynastie schrijft in deel achttien van zijn Kronieken van dingen die ik heb gehoord en gezien: ‘Toen mevrouw Li heer Kangjie baarde, beviel ze ook van een tweelingdochter, maar het meisje kwam dood ter wereld. Meer dan tien jaar later lag mevrouw Li ziek te bed toen ze bij het licht van de maan een meisje in haar kamer een buiging zag maken. Huilend zei het meisje: “Zonder dat u het wist, moeder, heeft de onwetende dokter mij vergiftigd met zijn medicijnen. Hoe vreselijk!” Mevrouw Li zei: “Dat is het lot.” Haar dochter zei: “Als dat het lot is, waarom heeft mijn broer het dan wel overleefd?” Haar moeder antwoordde: “Dat jij bent gestorven en je broer als enige in leven is gebleven, dat is nou juist het lot.” Het meisje liep huilend weg. Weer meer dan tien jaar later zag mevrouw Li opnieuw dat haar dochter huilend aan kwam lopen en zei: “Door de fout van die domme arts moest ik twintig jaar wachten voor ik eindelijk op deze wereld kon komen. Omdat mijn band met u zo sterk is, wilde ik afscheid komen nemen.” Daarna ging ze weg, weer in tranen.’ Meneer Quyuan haalt deze passage aan in hoofdstuk acht van zijn Vertrek van de heerlijke geur van thee. Derde serie, en merkt daarbij op: ‘Dit is een zeer curieuze zaak. Toen dit meisje in de baarmoeder van haar moeder overleed, was ze niets meer dan een onwetende klomp vlees en bloed, maar tien jaar na haar dood kon ze een buiging maken ter begroeting en kon ze spreken. Het is toch haast onvoorstelbaar dat iemand na haar dood door de jaren heen ouder wordt net als in het normale leven?’ Afgaand op wat meneer Shao zegt in zijn Kronieken van dingen die ik heb gehoord en gezien, staat het voor mij inderdaad als een paal boven water dat geesten door de jaren heen ouder worden. Als we van deze opvatting uitgaan, had die jongeman van ongeveer zeventien jaar oud, over wie Ji Yun schreef, veranderd moeten zijn in een grijsaard van zeventig. Alleen was er dan weinig aardigs aan het verhaal geweest, omdat een oude man en vrouw van in de zeventig die bij maanlicht lieve woordjes in elkaars oor fluisteren weinig opmerkelijk zijn, hoe vermakelijk het ook is dat ze zich op zo'n hoge leeftijd nog als verliefde | |
[pagina 115]
| |
kalveren gedragen. Een ander probleem bij die geschiedenis is dat een geest wel mensen kan zien, maar andersom niet: een mens kan geen geesten zien. Bij die ontmoeting daar onder de pijnbomen had de stokoude geest wel zijn voormalige vrouw kunnen herkennen, maar als zij op dat moment niet opnieuw aan hem was voorgesteld, had ze waarschijnlijk toch wel erg veel moeite gehad om haar lieve man van vijftig jaar terug te kennen. Zo hebben de opvattingen van Shao en Ji elk hun sterke en hun zwakke punten, en voor ons gewone mensen is het moeilijk te bepalen wie het bij het rechte eind heeft. We moeten er daarom maar van uitgaan dat beide mogelijkheden bestaan en dat we er niet achter zullen komen of geesten in de onderwereld in twee groepen worden verdeeld, waarbij de ene wel en de andere niet ouder wordt. De opvatting dat geesten niet ouder worden lijkt algemeen verbreid, de theorie dat ze wel ouder worden is zeldzamer. Toch heb ik voor die laatste theorie nog wat ander materiaal gevonden, dat ik hier ter illustratie aanvoer. In het aanhangsel van zijn boek Kwellingen bij de Toren van het uitkijken naar Xing, uitgegeven in 1899, herdenkt Qin Heqin, afkomstig uit Wuxi, zijn zoon Xingbao. Het boek zelf heb ik helaas niet kunnen bemachtigen, maar het aanhangsel bevat een hoofdstuk ‘Dagboek van planchette-gesprekken’, waarin hij opschrijft hoe hij schriftelijk met zijn zoons en dochter communiceerde. Zijn derde zoon Dingbao was gestorven in 1879, toen hij veertig dagen oud was; zijn vierde zoon Xingbao, geboren in 1881, overleed op twaalfjarige leeftijd, en zijn derde dochter Ezhen, stierf in 1887, vijf dagen oud. Alle drie reageerden bij de seances. Het dagboek meldt: ‘Eenentwintigste dag van de twaalfde maand, 1896. 's Avonds meldde Xingbao zich dan eindelijk. Ik vroeg hem: “Toen je ons verliet, was je twaalf jaar oud. Ben je in de tussentijd gegroeid?” Hij zei: “Ja, ik ben gegroeid.”’ Ook staat er: ‘Zeventiende dag van de eerste maand, 1897: Ik stond vroeg op en pakte de planchette. Wijlen mijn oudere broer Yunsheng, mijn zuster Run en Xingbao waren alledrie aanwezig. Ik vroeg mijn oudere broer: “Toen je heenging, was je pas zevenentwintig, nu ben je in de vijftig, is je gezicht ook ouder geworden?” Hij antwoordde: “Ja.” “Heb je je baard laten staan?” Hij antwoordde: “Ja.”’ Hieruit blijkt dat geesten door de jaren heen | |
[pagina 116]
| |
ouder worden en dat zij daarin niet verschillen van mensen. Een paar andere passages luiden: ‘Negenentwintigste van de eerste maand. Ik vroeg: “Op welke leeftijd ontstond je bewustzijn?” Hij zei: “Op mijn derde.” Ik vroeg: “Hoe lang dronk je aan de borst?” Hij antwoordde: “Drie jaar.”’ (Deze vragen waren gericht tot Dingbao.) ‘Eenentwintigste dag van de derde maand. Mijn zusje Run bezocht me. Ik vroeg haar: “Is er iets?” Ze zei: “Ja, goed nieuws.” Ik vroeg haar welk goed nieuws er was. Ze zei: “Op de vierde van de vierde maand trouwt Xingbao.” Ik vroeg haar: “Hoe oud is zijn aanstaande?” Ze antwoordde: “Dertien.” Daarop zei ik: “Zijn wij uitgenodigd voor het huwelijksbanket?” “Nee”, zei ze. “Ga jij?” Ze antwoordde: “Ja, ik ga.” Ik vroeg: “Moeten we huwelijksgeschenken sturen?” Ze zei: “Ja.” Ik vroeg: “Is Dingbao getrouwd?” Ze zei: “Ja.” “Heeft hij kinderen?” Ze antwoordde: “Ja, twee zoons en een dochter.”’ ‘Negenentwintigste van de vijfde maand. Ik vroeg: “Xing, is je vrouw Shannan in goede gezondheid?” Hij antwoordde: “Ja, er is goed nieuws.” Dat betekende dat ze in verwachting was. Ik vroeg: “Wanneer werd ze zwanger?” Hij zei: “In de vijfde maand.” “Wanneer is ze uitgerekend?” Hij antwoordde: “In de zevende maand.” Vervolgens vroeg ik wijlen mijn broer: “Bij mensen komt de geboorte binnen tien maanden, is het bij geesten altijd al na drie maanden?” Hij antwoordde: “Ja. Dat is een verschil tussen geesten en mensen. Een meisje kan bij ons al op haar elfde trouwen.”’ ‘Twaalfde van de zesde maand. Ik vroeg mijn tweede dochter Yingke: “Hoeveel kinderen zijn er met je meegekomen?” Xingbao antwoordde voor haar: “Tien.” Ik was heel verbaasd en dacht dat dit niet kon kloppen. Toen ik hem de vraag opnieuw voorlegde, was het antwoord hetzelfde. Ik riep mijn zusje Run en vroeg het haar, haar antwoord kwam overeen met dat van Xing. Ik vroeg: “Je bent pas vijfjaar getrouwd, hoe kan je dan al zoveel kinderen hebben gekregen? Kunnen jullie soms meer dan een keer per jaar een kind krijgen?” Ze antwoordde: “Ja.” Toen pas begreep ik hoe enorm anders geesten zijn dan mensen, en dat zij op dit punt nauwelijks verschillen van katten of honden. Die keer dat ik hoorde dat Xing met een meisje van elf was getrouwd, dacht ik nog dat dat onmogelijk was, maar nu ik deze beide zaken nog eens goed be- | |
[pagina 117]
| |
schouw, zie ik in dat je geesten niet met menselijke logica kunt doorgronden.’ ‘Op de negentiende vroeg ik Xing: “Is jouw oudoom Shouchun daar ook?” Hij antwoordde: “Nee, die is gestorven.” “Hoe lang is hij al dood?” Hij zei: “Drie jaar.” “Begraven jullie de doden ook in een houten doodskist?” Hij antwoordde: “Ja.” Op dat moment had ik pas door dat geesten ook sterven. De ouden kenden een apart woord voor het overlijden van geesten, en ik snap nu waarom. Het zal wel zo zijn dat kinderen die in de onderwereld geboren worden hun ziel krijgen van degenen die daar sterven.’ De bovenstaande passages bevatten allemaal nieuwe wetenswaardigheden over huwelijken, begrafenissen, leven en dood van geesten. Als materiaal voor een verhandeling over het leven van geesten is het heel waardevol. Ik ontdekte dit boekje in het voorjaar van 1933 in een straatstalletje op de Changdian-markt. Het zetsel was gemaakt met karakters van hout, gedrukt op wit papier. Er waren handgeschreven verbeteringen in aangebracht en al met al was het een oogstrelend boekwerkje. Dit ‘Dagboek van planchette-gesprekken’ en de ‘Geschreven aanvullingen’ zijn vreselijk interessant: ze geven een vrij gedetailleerde beschrijving van de omstandigheden daar beneden, maar vanwege ruimtegebrek kan ik er hier niet meer uit aanhalen. Hoewel het jammer blijft dat ik het boek zelf niet kon bemachtigen, zal het wel geen verslagen van seances met behulp van een planchette hebben bevat, zodat het van minder waarde is. Nu ik deze uitgave heb gelezen, heb ik het gevoel dat de tekst de opvatting van meneer Shao bevestigt en dat niet valt te ontkennen dat geesten ouder worden. Ik geloof niet in geesten, maar toch wil ik graag alles over geesten weten. Dat is sterk in tegenspraak met elkaar. Hoewel ik niet geloof dat mensen na hun dood geesten worden, geloof ik wel dat er een mens is achter elke geest. Ik heb geen idee wat ze bedoelen met ‘de heilzame functies van yin en yang’Ga naar eindnoot1, maar dat geesten de projectie zijn van de vreugde, angst en hoop van de levenden staat wel vast. Tao Yuanming is een van de meest ruimdenkende personen uit de geschiedenis. In het vierde gedicht van de reeks ‘Van de terugkeer naar gaarde en akkers’ schrijft hij: ‘Ons leven lijkt een zinsbegoocheling: / Uiteindelijk wacht ons het lege Niets’, en in ‘Uitleg van geest’ staat: ‘Het einde komt wanneer het hoort te ko- | |
[pagina 118]
| |
men, / Dus waarom maakt een mens zich dan nog zorgen?’ In een van zijn ‘Slepersliederen’ schrijft hij echter: ‘Mijn mond blijft stom al wil ik tot hen spreken / Ik wil hen zien - met ogen zonder licht! / Voordezen sliep ik in een hoge kamer, / Vanavond rust ik tussen woekerend gras.’Ga naar eindnoot2 Je zou verwachten dat heer Tao geen illusies meer zou koesteren over leven en dood, maar desondanks schrijft hij vol passie over dit onderwerp. Het is de mens niet vreemd om tijdens zijn leven te speculeren over wat er gebeurt na zijn dood, dat is juist heel natuurlijk. De gewone mens houdt koppig vast aan zijn bestaan. Hij kan en wil niet geloven dat hijzelf en zijn geliefden langzaam zullen oplossen in het niets. Daarom komt hij met allerlei veronderstellingen, omdat hij aanneemt dat de mens moet voortbestaan. De omstandigheden van dat voortbestaan verschillen licht van elkaar, afhankelijk van wie men is, waar men zich bevindt, en zelfs van persoonlijke sympathieën en antipathieën. Deze omstandigheden worden op een vanzelfsprekende manier geopenbaard, zonder vooropgezet plan. Als wij anderen over geesten horen spreken is dat in feite hetzelfde als luisteren naar mensen die hun diepste zieleroerselen te berde brengen. De theorie dat geesten bestaan, werkt daardoor als opium voor een zwaar leven vol zorgen; als een vorm van troost voor de machteloosheid die de mens ervaart bij de grootste droefenis en angst. ‘Verliefde jonge mannen en vrouwen kunnen hun onafgemaakte romances voortzetten, van een dappere held zegt men dat hij na twintig jaar zal terugkeren als weer een andere stoere kerel.’ Mensen die in materialisme geloven, maken het zichzelf erg moeilijk: net zoals bij mensen die mentaal zo koppig zijn dat een verdoving niet werkt, kunnen ook zij weinig anders doen dan klaarwakker toekijken hoe er in hun vlees wordt gesneden. Dat Guan Yu zijn eigen botten afschraapte, geldt als een heldhaftige daad, maar eigenlijk was dat onnodig lijden, en iets dat gewone mensen niet zouden kunnen verdragenGa naar eindnoot3. Daarom is het niet verwonderlijk dat de meeste mensen hun toevlucht zoeken in verdoving. In het ‘Dagboek van planchette-gesprekken’ staat: ‘De eerste van de achtste maand. Een ongebonden geest nam bezit van de planchette en berichtte dat Ezhen weer op de wereld der mensen was geboren. Toen ik vroeg wanneer dat was gebeurd, schreef hij: “Op de dertigste van de zevende maand.” Ik vroeg: “Waar?” Hij zei: | |
[pagina 119]
| |
“In de stad.” Toen ik vroeg hoe ze heette, schreef hij: “Onbekend.” Al mijn familieleden en verwanten die al tijden wachtten op hun wedergeboorte zijn nu in een bestek van een paar maanden de een na de ander vertrokken. Is het dan zo dat er dit jaar ongewoon veel kinderen zijn geboren en dat mijn familieleden allemaal moesten vertrekken om aan het benodigde aantal te komen? Ik begrijp er niets van. De enige die na het vertrek van Xing nog kon reageren bij de seances was Ezhen, maar als dit bericht klopt, is hiermee een einde gekomen aan mijn sessies met de planchette.’ Bij het lezen van deze passage werd het me onwillekeurig zwaar te moede. Dit boek, het aanhangsel bij Kwellingen bij de Toren van het uitkijken naar Xing, hoort tot het droevigste wat ik ooit heb gelezen, en elke keer als ik erin blader, word ik weer bevangen door dat trieste gevoel. Het is alsof een zwaargewonde morfine inneemt om de pijn te bestrijden, terwijl die morfine eigenlijk een huisbrouwseltje is van bruine suiker - een voorbijganger die het zag zou ook niet weten of hij moest lachen of huilen. Zelf geloof ik niet in het bestaan van geesten, maar toch houd ik ervan over geesten te praten. Ik heb veel begrip voor het bijgeloof van vroeger. Daaruit blijkt dat ik een oude man word, want krakkemikkige oudjes hebben nu eenmaal de neiging zich als dwingeland te gaan gedragen, of juist als tolerante goedzak.
(1934) |
|