De Tweede Ronde. Jaargang 27
(2006)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
Overspel
| |
[pagina 55]
| |
stuk, donker en zo mager als een lat. Als ze als baby niet aan hem uitgehuwelijkt was geweest, zou ze nooit met hem zijn getrouwd. Het was niet bij dit ene incident gebleven. Tongchui had het niet over zijn kant laten gaan en had zijn vrouw 's nachts in de gaten gehouden. Maar ze was zo listig als een vos en had het klaargespeeld, elke keer dat hij haar volgde, om spoorloos te verdwijnen. Hij was zelfs hier en daar bij huizen gaan staan luisteren, maar zonder enig resultaat. Gaandeweg was hij het vermoeden gaan koesteren dat ze bij Mingtang in bed kroop, maar bewijzen had hij niet. En dus had hij zijn jongere broer Tiechui gevraagd om hem te helpen en haar op heterdaad te betrappen. In het holst van de nacht waren de twee mannen naar het huis van Mingtang geslopen. Inderdaad leek het wel alsof ze iets in zijn slaapkamer konden horen. Ze wilden echter geen overhaaste conclusies trekken. Door aan het raampapier te likken, maakten ze er een paar kijkgaten in en gluurden naar binnen, maar het was er te donker om iets te kunnen onderscheiden. En hoewel Tongchui inwendig kookte van woede, wilde hij niets doen voordat hij absolute zekerheid had. Het leek wel uren later toen ze in het donker zacht gekreun hoorden. En toen een tweede, veel zwaardere stem die kreunend antwoordde. Vervolgens klonk er het ritselend geluid van iemand die zich aankleedde. Toen ging eindelijk het licht aan, en inderdaad: daar zat de vrouw van Tongchui met een rood gezicht op het bed van Mingtang. Ze draaide zich om en zei: ‘Ik moet gaan.’ Haar minnaar, die poedelnaakt languit op bed lag, was inderdaad niemand minder dan Mingtang. Hij rekte zich uit en zei: ‘Mens, waarom heb je zo'n haast?’ Hij draaide zich om, haalde een rolletje bankbiljetten van onder zijn kussen vandaan en gooide dat achteloos naar haar toe: ‘Alsjeblieft.’ Ze was met stomheid geslagen. Met een woedend gezicht hief ze haar hand als om hem te slaan. Beetje bij beetje ontspande ze zich echter weer en zei alleen maar: ‘Wat doe je nou? Na al die jaren...’ Mingtang geeuwde en zei loom: ‘Het is duizend piek, neem het nou maar aan.’ Ze keek naar het geld op bed en gluurde daarna weer naar Mingtang, maar ze wist kennelijk niets meer te zeggen en mompelde opnieuw: ‘Wat doe je nou? Na al die jaren...’ Zonder antwoord te geven keek Mingtang haar met een scheve blik aan. Ineens liet ze vol schaamte haar | |
[pagina 56]
| |
hoofd hangen en tastte naar haar schoenen die naast het bed stonden. Ze was zo nerveus dat ze er eerst niet in slaagde om ze aan te trekken en toen ze ze eindelijk aan had, bleef ze op de rand van het bed zitten treuzelen, terwijl ze haar haarspelden in deed en uit alle macht probeerde om niet naar het geld te kijken. Haar ogen gingen heen en weer, dwaalden af bij de gedachte aan die liefde die jarenlang had geduurd, en belandden toen bij de relatieve rijkdom die ze nu binnen handbereik had. Zo zat ze even te dagdromen. Op het laatst nam ze met trillende vingers het geld op en zei zenuwachtig: ‘Nou, dan ga ik maar.’ Buiten voor het raam staken er twee donkere koppen boven de vensterbank uit. Twee paar ogen schoten vuur. Tiechui boog zich voorover en fluisterde met wijdopen ogen: ‘Broer, gaan we erop af?’ Maar Tongchui klemde zijn kaken op elkaar en zei met een diepe zucht: ‘Nee, nog heel even.’ Toen de vrouw van Tongchui bij de deur aankwam, wendde Mingtang zich naar haar en zei: ‘Qin.’ Ze draaide zich om en keek hem met bonkend hart aan. Onwillekeurig ging haar blik omlaag naar het geld in haar hand. Het was ineens alsof ze iets was kwijtgeraakt. Starend naar het plafond zei Mingtang vlak: ‘Qin, morgen moet je maar niet meer komen.’ Wezenloos en trillend over haar hele lichaam staarde ze hem aan. Het was alsof ze heel goed begreep wat hij bedoelde, maar tegelijkertijd helemaal niets meer begreep. Ze stond met het zweet in haar handen, maar haar hart was ijskoud. In een oogwenk waren de mooie herinneringen aan al die nachten veranderd in iets laags en vernederends. Stille tranen biggelden over haar wangen. ‘Heb je... heb je een ander?’ vroeg ze. Hij zei niets. ‘Schoft,’ zei ze, ‘je hebt een ander.’ Hij zei nog steeds niets, maar zijn zwijgen sprak boekdelen. Als bedrijfsleider bij de teerkleedfabriek, die de afgelopen jaren veel geld had verdiend, was Mingtang niet meer die arme sloeber van vroeger. Ze hief ten tweeden male haar hand op en vermande zich, alsof ze het geld in het gezicht van die hartenbreker wilde smijten. Het zou haar enorm opgelucht hebben. Maar langzaam liet ze haar hand toch weer zakken. Hun hartstocht was misschien verleden tijd, maar ze hield nu een betere toekomst in haar hand geklemd. Ze dacht aan de lieve woordjes die ze in die hete nachten in zijn oor had gefluisterd: ‘Ik heb niets nodig, alleen een | |
[pagina 57]
| |
echte man, iemand die van me houdt.’ En ook haar minnaar had keer op keer dingen tegen haar gezegd waar ze, of ze wilde of niet, van was weggesmolten. Bedroefd stond ze daar nu, en het leek wel alsof ze uit alle macht probeerde om al dat moois vast te houden. Maar ze wist alweer niets anders te zeggen dan: ‘Je bent een schoft!’ Buiten kon Tiechui zich nauwelijks bedwingen: ‘Broer, waar wacht je nog op? Erop af!’ Tongchui's ogen schoten vuur en zijn adem ging hoe langer hoe sneller, maar hij liet zich langzaam op zijn hurken zakken. Hij wreef met zijn hoofd tegen de bakstenen muur en zei, terneergeslagen en met schorre stem: ‘Nee, laat maar.’ ‘Verdomme man! Hoezo laat maar?’ ‘Die klootzak zei toch dat ze... dat ze niet meer hoeft te komen.’ Het zweet liep Tongchui over zijn gezicht. Hard sloeg hij met zijn hoofd tegen de muur. Met een klap van de voordeur kwam zijn vrouw naar buiten gerend. De nacht was drukkend, de wind was zwanger. De kippen van het dorp zaten in de bomen op stok en hun silhouetten staken donker af tegen de hemel. Voorbijtrekkende wolken schoven voor de maan, waardoor het nu eens licht en dan weer donker was. Met gebogen hoofd, zwaar hijgend, sjokten de broers terug naar huis. Hun gezicht bleef in de nacht weliswaar verborgen, maar de schaamte bonsde in hun hart. Tongchui was zwaar vernederd en liet zijn hoofd hangen, te bang om zijn broer aan te kijken. Hem was het vooral om die duizend piek te doen, die belangrijker voor hem waren dan wat dan ook. Al een tijdje had hij het plan gekoesterd om samen met een partner een trekker te kopen, maar hij had geen geld genoeg. Met die duizend piek kwam het binnen handbereik. Eerst moest hij echter met zijn vrouw afrekenen. Zijn vrouw had haar eer te grabbel gegooid, maar hij had ook zijn eer, en zonder eer kon een man niet leven! Er woedde een heftige tweestrijd in zijn hart. Het ene moment zag hij gekleurde bankbiljetten voor zijn geestesoog zweven, maar meteen daarna zag hij de lange, melkwitte benen van zijn vrouw in het bed van een ander. De beelden wisselden elkaar af tot hij er gek van werd. Wat een kwelling! Hij vervloekte hemel en aarde, vervloekte zijn vrouw, vervloekte haar minnaar Mingtang, en hij vervloekte zichzelf! Zo liepen ze samen verder totdat Tiechui bleef staan, woedend | |
[pagina 58]
| |
op de grond stampte en hijgde: ‘Broer!’ Tongchui stond even op zijn benen te zwaaien en zakte toen ineens door zijn knieën. Met zijn korte lijf ineengedoken en zijn gezicht badend in het zweet zei hij: ‘Broertje, scheld me maar uit als je dat wilt. Ik ben geen man maar een dom varken!’ Tiechui's ogen flikkerden en hij beefde zo hard over zijn hele lichaam dat zijn tanden ervan klapperden. Met veel moeite slikte hij, en het leek alsof hij tegelijk ook wegslikte wat hij had willen zeggen. Hij stampte nog eens op de grond, keek even verdwaasd voor zich uit, maar kon zich tenslotte toch niet inhouden en flapte eruit: ‘Ik wil ook een keer!’ Tongchui schoot weer omhoog en greep Tiechui ruw bij zijn kraag: ‘Wat zeg je? Wat zeg je nou, klootzak?’ Tiechui boog zijn hoofd en aarzelde een hele tijd voordat hij eindelijk zei: ‘Die... die vent heeft het toch ook al gedaan? Nu wil ik een keer.’ Tongchui voelde zich plotsklaps verslagen. Het zweet gutste nu van zijn gezicht af. Langzaam draaide hij zich om en liep met loden passen huiswaarts. Tiechui haalde hem in en smeekte: ‘Broer, hoe je het ook wendt of keert, ze is een sloerie. Ik... ik wil ervoor betalen. En omdat je mijn broer bent, zal ik eerlijk met je afrekenen. Zeg maar hoeveel je wilt hebben.’ Twee paar flikkerende ogen kruisten elkaar. De broers waren ineens vreemden geworden. Tiechui stond in vuur en vlam. Hij was al over de dertig, maar nog steeds vrijgezel en inmiddels zo geil als boter. Als hij geen getuige was geweest van de hele affaire, had hij het nog wel kunnen uithouden. Maar hij had ze gezien, had alles gezien. Met een klap viel hij op zijn knieën en zei: ‘Broer, die vent wel... Waarom ik dan niet?’ Tongchui kon hem wel zijn nek omdraaien! Maar hij had geen recht van spreken, en het speet hem nu enorm dat hij hem had meegevraagd. Langzaam liet hij zijn hoofd weer hangen en zei: ‘Ze... ze wil vast niet.’ ‘Maak je daar maar niet druk om,’ antwoordde Tiechui haastig. Tongchui's ogen zwierven heen en weer en toen begon hij weer te lopen, moeizaam, alsof hij ineens tien jaar ouder was geworden. Tiechui liep achter hem aan en zei: ‘Broer, voor mij is het vijftig?’ | |
[pagina 59]
| |
Tongchui zette nog een paar stappen en siste toen tussen zijn tanden: ‘Zestig.’ ‘Vijftig?’ ‘Zestig!’ ‘Goed dan, zestig.’ ‘Of ze wil of niet.’ Ongeduldig hijgde Tiechui: ‘Broer, maak jij maar even een ommetje door het dorp. Met een flinke omweg.’ Vervolgens ging hij er als een speer vandoor. Tongchui werd ondergedompeld in de eindeloze nacht. Ga maar een kijkje nemen in de moestuin, zei hij tegen zichzelf, kijken of er niemand groente steelt. Maar hij voelde niet eens dat hij liep. Hij voelde alleen een lichaam bewegen, een lege huls die niet in verbinding leek te staan met zijn eigen lichaam. Pas toen hij met zijn hoofd tegen een boom stootte, kwam hij ineens weer bij zinnen en rende hij naar huis alsof de duivel hem op de hielen zat. ‘Ik zal haar!’ mompelde hij aan één stuk door. ‘Ik zal haar! Ik zal haar!’ De volgende ochtend was zijn vrouw spoorloos verdwenen.
1990 |
|