De Tweede Ronde. Jaargang 27
(2006)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Verkiezing van een dief
| |
[pagina 46]
| |
wendde of keerde, er was slechts één spoor: één gestolen zak graan. Iedereen probeerde mee te denken over wie het gedaan zou kunnen hebben. De eersten die je kon uitsluiten, waren de vrouwen; een vrouw kon geen zak van meer dan vijftig kilo tillen. Ten tweede de zes tewerkgestelde studenten uit Peking. Die hokten allemaal in één kamertje, daar was geen vierkante centimeter vrij, laat staan ruimte om zo'n zak te verstoppen. Ten derde de groepsleider zelf, die had immers wachtbeurt de voorbije nacht. Conclusie: het was een echte dief. Maar een dief handelt uit egoïsme, zo'n rotzak heeft natuurlijk de moed niet zichzelf aan te geven. Een rotzak die geen sporen nalaat: dat is het toppunt van achterbaksheid! Niets aan te doen. Hoe onverschilliger de mensen erover deden, hoe meer de groepsleider alle mogelijke voorouders vervloekte. Hij voelde zich diep beledigd; aangezien de dief speciaal die nacht had uitgekozen, was het hem vast niet om het graan te doen geweest, maar om hem, de groepsleider, in de luren te leggen! Hij was zo razend dat hij sterren voor zijn ogen zag, met daartussen dorpsgenoten die allemaal het woord dief op hun voorhoofd geschreven hadden staan. Meteen had hij hen bijeengeroepen en een stemronde afgekondigd om de affaire op te lossen: vrouwen hadden geen kiesrecht, die gingen met hun baby's stevig in hun armen geklemd een eindje verderop bij elkaar zitten om de drukte gade te slaan. De studenten mochten evenmin hun stem uitbrengen; zij legden papier en pen klaar en wachtten tot iemand een naam in hun oor kwam fluisteren, waarna zij op een stembriefje de verkozene zouden opschrijven. Maar het was bloedheet, duizeligmakend heet, de mannen in de schaduw van de sandelboom waren murw. Vloeken had geen zin, besefte de groepsleider, en hij sprak hen weer toe, terwijl hij zijn gezicht probeerde te ontspannen: ‘Wees niet bang, dit zijn democratische verkiezingen. Je kiest wie je wilt. Stem gewoon op iemand die er volgens jou uitziet alsof hij het graan gestolen heeft.’ Hij sloeg zich op de borst. ‘Kies voor mij zo je wil, het maakt me niet uit! Ik beweer niet dat degene die verkozen wordt daadwerkelijk de boosdoener is, we zijn gewoon op zoek naar een spoor. Kom, kiezen. Vooruit, jij daar - jij eerst!’ Het was de man die het dichtst bij de molensteen stond. Door de in zijn richting priemende wijsvinger voelde hij zich verplicht om te reageren en hij stapte naar voren. Er was een bres in de inertie ge- | |
[pagina 47]
| |
slagen. Al snel volgde een tweede, dan een derde... Een ekster streek neer in de kruin van de sandelboom en begon te kraaien, alsof ook hij naar beneden wilde komen om zijn stem uit te brengen. De kiezers namen de zaak ernstig op. Ze fluisterden een naam in het oor van een van de studenten en keerden vervolgens met een zwaarwichtige uitdrukking terug naar hun plaats. Na een vlotte stemming lagen er veertien strookjes papier; iedereen had zijn plicht gedaan. Glimlachend legden de studenten de briefjes in de handen van de groepsleider, wiens uitdrukking versomberde. ‘Goed dan, ezels!’ riep hij met een diepe frons in zijn voorhoofd. ‘Haten jullie me zo erg? Heb ik me al die jaren tevergeefs voor jullie ingezet? Iedereen hier heeft op mij gestemd! Geloven jullie echt dat ik het uit de opslagplaats zou stelen, als ik dat graan zou willen hebben? Jaren heb ik naast jullie gezwoegd en gezweet, en nu blijkt dat ik jullie helemaal niet doorhad. Ik.... Jullie voorouders zijn vervloekt, allemaal! Ik smeer 'm. Het kan me geen bal schelen wie deze klotebaan overneemt. We zullen wel eens zien wie op het einde van het jaar bij de commune zal gaan pleiten voor aanvullend graan en herstelfondsen. Of dacht je dat ze die cadeau gaven? 't Zal mij benieuwen of jullie er ook maar een cent loskrijgen! Niet dat het mij wat kan schelen; voor mijn part gaan jullie van de wind leven, stelletje onbenullen!’ De groepsleider draaide zich beledigd om en trok zich terug uit de verkiezingen. Beduusd bleven de kiezers op een kluitje staan. ‘De pot op met hem! Hoe konden wij nou weten dat we er allemaal hetzelfde over dachten!’ Een van hen kon de spanning niet langer aan en begon hulpeloos te lachen. Daarop sidderde de sandelboom van het geschater van de hele groep. De tranen stroomden over hun wangen, zowel bij de mannen als bij de vrouwen, ze kregen er buikpijn van en konden zich niet meer staande houden. Alsof een wervelwind in het graanveld had huisgehouden. Toen het lachen eindelijk bedaard was, klonken de eerste tekenen van bezorgdheid. ‘Als hij het meent, dan is er nu niemand meer om ons aan het werk te zetten. En als we wat verkeerd doen, dan zou de graanoogst wel eens echt kunnen mislukken.’ | |
[pagina 48]
| |
‘Een mens kan niet vooruit zonder z'n hoofd, vogels kunnen niet vliegen zonder een voortrekker. Als ons dorp echt zonder leider komt te zitten, hoe kan het boeltje dan blijven draaien?’ Niet gehinderd door enige kennis van zaken reageerden ook de studenten: ‘Als hij het echt meent, dan moeten we een nieuwe leider kiezen.’ ‘Een nieuwe leider kiezen? Wie dan, jij misschien? Ga jij dan zorgen dat er tegen het einde van het jaar aanvullend graan en herstelfondsen beschikbaar zijn?’ De dorpsbewoners onder de boom werden zich, na het euforische moment van daarnet, pijnlijk bewust van de realiteit. Hoe konden ze spotten met het graan, dat zo waardevol voor hen was, met de broodnodige uitkeringen aan het einde van het jaar, waar kleren, voedsel, kortom hun hele bestaan van afhing? Ze hadden te vroeg gelachen daarnet. Nu viel de ongerustheid van hun gezichten te lezen, van de vaagste glimlach geen spoor meer. Met stijgend rumoer zetten de vrouwen van hun kant een jeremiade in. ‘Het is een mooie puinhoop nu, door jullie schuld! Was dat nou nodig, zo'n scène? Hij is in zijn wiek geschoten, hoe denk je dat nog op te kunnen lossen?’ ‘Wie z'n gat brandt moet op de blaren zitten! Aan jullie om de taak van groepsleider over te nemen!’ ‘En dat alles voor een stomme zak graan! Misschien is het graan al opgegeten, die zak zijn we hoe dan ook kwijt - was dat nu al dat kabaal tegen hem waard?’ Het was bloedheet, duizeligmakend heet. De mannen beseften nu maar al te goed welke calamiteit ze over het dorp hadden afgeroepen en grijnsden ongemakkelijk, maar de rijen witte tanden in die getaande gezichten benadrukten alleen maar de toenemende ongerustheid. Niemand zou vandaag deze impasse kunnen oplossen. Het vertrek van de groepsleider liet een lege plek onder de sandelboom. Onder de genadeloze zon sloeg de angst van de boeren om in wrevel. ‘Stomme dief! Dat je zo nodig moest komen stelen is tot daar aan toe, maar waarom uitgerekend terwijl de groepsleider op wacht stond!’ ‘Die rotzak heeft het met opzet gedaan om ons in de ondergang te storten! Als we hem ooit te pakken krijgen... Hij zal ervan lusten!’ | |
[pagina 49]
| |
‘Ik hoop dat zijn ingewanden gaan rotten van dat graan, dat de hele boel langzaam wegrot!’ ‘We moeten en zullen hem vinden, die hoerenzoon!’ ‘We gaan van deur tot deur huiszoekingen doen, tot we dat graan vinden!’ Hun groepsleider waren ze echter kwijt, de dorpelingen; hun opwinding en verontwaardiging zouden hem niet terugbrengen, en zelf kwamen ze tot weinig meer dan in de schaduw van hun boom te blijven discussiëren. ‘Een van ons moet hem terughalen,’ stelde iemand voor. Maar wie? De verontwaardiging ebde weg, maar het gezelschap bleef onder de boom zitten. Ze hadden allemaal de hand gehad in deze situatie. Wie moest dan op zijn eentje die moeilijke klus gaan klaren? Om nog maar te zwijgen van de mogelijke reacties die hij zou moeten incasseren. Hij kon maar beter achttien generaties van zijn voorouders hierop voorbereiden - minstens! ‘Het is een zaak van ons allemaal, laten we allemaal gaan.’ ‘Vrouwen voorop! Die weten het altijd goed uit te leggen, met hun gave voor vleien en onderhandelen kunnen die iedereen over de brug krijgen!’ ‘Goed idee, laat de vrouwen voorop gaan!’ Tussen de sombere blikken waren nu hier en daar ook weer rijen glanzende tanden te zien. Dicht bij elkaar lopend zette de groep zich eindelijk in beweging. Met achter hen een wolk stof die ze van hun zitvlakken hadden geveegd, liep het gezelschap de zon in: de vrouwen die het voortouw namen, de mannen die de gelederen sloten. Een ogenblik later restte er onder de sandelboom nog slechts een lege plek en een stel verbouwereerde studenten. Een trotse haan sprong zelfbewust op de molensteen, hier en daar uit de groeven in de steen een verloren graantje rijst of meel pikkend. Toen rechtte hij zijn prachtige kam, strekte zijn hals en kraaide, alsof hij heer en meester was. Die houding, die uitdrukking: de uitstraling van een echte leider.
1986 |
|