De Tweede Ronde. Jaargang 27
(2006)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
Over een voetbalwedstrijd...
| |
[pagina 37]
| |
Op een avond zaten we te eten terwijl er op tv een voetbalwedstrijd werd uitgezonden. De kwestie van tv-kijken tijdens het eten was een geschilpunt dat we lange tijd niet konden oplossen. Natuurlijk kwam dat voort uit mijn slechte gewoonte om nooit een principe hoog te houden. Zolang ik in een goede bui ben, of wanneer er een programma is dat me wel wat lijkt, verloopt alles prima en gaan avondeten en televisie goed samen, maar als dat niet het geval is, hebben we bonje. Mijn collega's op de zaak liepen zich al een paar dagen druk te maken over de wedstrijd tussen Hongkong en China. Vorig jaar in Peking was het treffen uitgelopen op een ongeëvenaarde vechtpartij op de tribune, waarvoor de enige aanleiding was geweest dat Hongkong op volstrekt reglementaire wijze een onhoudbare bal in het Chinese doel had gewerkt. Enfin, de wedstrijd nam een aanvang en tegelijkertijd begonnen we met het avondeten. Aanvankelijk ging het goed, totdat mijn vrouw zo nodig moest vragen: ‘Wie is er beter?’ Nu heeft mijn vrouw ongeveer net zo veel benul van voetbal als van de kernreactor aan Daya Bay, en dat is vergelijkbaar met wat Han Fuqu ervan wist, en dat was een beroemde krijgsheer uit Shandong van een halve eeuw geleden, en dus was ik bang dat ze zou gaan zeggen: waarom geven ze iedereen niet gewoon een bal, dan hoeft de stemming er niet zo onder te lijden. Ik keek haar even aan. Maar ze gaf niet op en vroeg weer: ‘Wie gaat er winnen?’ Deze vraag raakte een teer punt, en mijn zoon en ik waren er allebei even stil van. ‘Hongkong natuurlijk,’ zei hij. Terwijl ze de rijst opdiende, sloeg mijn vrouw mij koeltjes gade. Ik had eigenlijk willen opmerken dat mijn salaris er niet beter van werd, ongeacht wie er won, maar ik begon me te ergeren, misschien ook wel omdat mijn zoon voor Hongkong was, en dus zei ik: ‘China.’ ‘Ze hebben vorig jaar toch ook al verloren, hoe zouden ze nu dan kunnen winnen?’ vroeg mijn zoon vol overtuiging. Afwezig schepte ik rijst op, afwezig staarde ik naar het scherm. Ach, het is nog maar een jongen, waarom zou ik er verder op in- | |
[pagina 38]
| |
gaan? ‘Hongkong is vreselijk goed, China gaat vast en zeker verliezen,’ deed hij er een schepje bovenop. ‘Ja, da's waar, ze hebben al een keer verloren, en dat is slecht voor het zelfvertrouwen,’ merkte mijn vrouw nota bene vergoelijkend op. Zo te zien kon China niets anders doen dan verliezen, zolang ik tenminste mijn mond niet opendeed. En dus schreeuwde ik tegen mijn vrouw: ‘Wat weet jij er nou van? Vertel eens dan, wie van de twee is China?’ Mijn vrouw keek naar het scherm. Het was haar inderdaad niet helemaal duidelijk en ze zei meteen niets meer. Mijn zoon was gestopt met eten en zei vastberaden: ‘Ik wed dat Hongkong wint.’ ‘Wedden? Wat wed jij? Wat krijg ik als je verliest?’ ‘Wat krijg ik als ik win?’ Opnieuw begon ik me te ergeren aan die koppigheid van hem, maar ik dacht even na en zei toen: ‘Als je wint, mag je zoveel tv-kijken als je wilt, maar als je verliest, dan mag je nooit meer tv-kijken.’ Hij rolde met zijn ogen: ‘Nee! Als ik win, dan mag jij geen tv meer kijken, maar als ik verlies, dan mag ik niet meer kijken.’ Daar moest ik eerst even goed over nadenken, maar kon niet anders dan erkennen dat mijn voorstel te veel in mijn eigen voordeel was geweest. Uiteindelijk was het toch mijn zoon, stom was hij niet. Voorlopig was het nog pais en vree, al waren we wel wat gehaaster gaan eten. Op het scherm golfde het spel heen en weer, met de twee teams die aanvielen en verdedigden. Bij een counter van Hongkong kwam de spits alleen voor de Chinese keeper, hij haalde uit en de bal vloog naar het doel. Het scheelde bijna niks, maar de keeper dook als een vis naar de bal en kon hem nog net stoppen. Ik schreeuwde het bijna uit van schrik. Mijn zoon hield zijn ogen vast op het scherm gericht en zijn mond stijf dicht. Als ik hem zo zag was het net alsof ik naar een jonge versie van mezelf zat te kijken. Ik was ervan overtuigd dat ik ging verliezen en dat ik nooit meer tv zou mogen kijken, een vreselijk lot dat zo iemand als ik nooit zou kunnen verdragen, zodat ik hem nogal zat te knijpen. Ik be- | |
[pagina 39]
| |
dacht dat ik als ik inderdaad verloor, dat ik hem dan maar een computer voor zijn verjaardag moest geven, in ruil voor het recht op tv-kijken. Maar eigenlijk was dat te gek voor woorden, als vader zou je niet zo'n slecht voorbeeld mogen geven. Aan de andere kant zou het natuurlijk geweldig zijn als hij zou verliezen. Zo'n jongen, die moet je toch niet te serieus nemen. Vooral omdat hij uiteindelijk toch zijn beschermengel te hulp zou roepen, mijn vrouw, die dan weer een boek over jeugdpsychologie of zo te voorschijn zou halen om te bewijzen dat verantwoord tv-kijken goed was voor de kinderziel en dat het de druk van het huiswerk verminderde. Als het zo verliep, gingen we allemaal tenslotte toch weer samen tv-kijken en dan was iedereen tevreden. Terwijl ik zo wat zat te dromen, bleef het spel op het veld maar heen en weer gaan. Er ontstond een mêlée van spelers voor het doel van Hongkong, de bal rolde door een gaatje tussen de spelers en belandde, als door een hogere macht gedreven, in het doel. Godallemachtig. Mijn zoon en ik schreeuwden het niet eens uit, ik omdat ik mijn ogen niet kon geloven en hij omdat hij met stomheid was geslagen. Pas nadat ik op tv de vertraagde herhaling had gezien met het opgewonden gewauwel van de commentator, kon ik weer diep uitademen. ‘Wie verliest er? Wie verliest er nu?’ Mijn vrouw wist van geen opgeven. Maar mijn zoon staarde, zonder een woord uit te brengen, met een somber gezicht naar het scherm. Ik wist dat hij nu niets meer van de wedstrijd zag en alleen nog maar kon denken aan de vreselijke gevolgen van onze weddenschap. ‘Het is nog niet afgelopen! Doe maar niet zo blij!’ ‘Wie zegt dat ik blij ben? Het is toch nog niet afgelopen! Waar zou ik blij om moeten zijn?’ ‘Wat een vreselijke mazzel zeg!’ zei hij met grote tegenzin. ‘Tja, zo gaat het met veel wedstrijden! Het geluk speelt altijd mee! Net zoals vorig jaar in Peking...’ ‘Vorig jaar, dat was pas een goede wedstrijd!’ zei hij met grote ogen. ‘Daar is deze toch niks bij?’ ‘Dat zal best, maar toch kan één doelpunt winst of verlies betekenen.’ ‘Heb jij dan al gewonnen? Heb jij dan al gewonnen?’ vroeg hij aanmatigend. | |
[pagina 40]
| |
‘Je ziet het toch! China gaat nu met alle macht verdedigen, daar komt niks meer doorheen, nu winnen ze zeker.’ ‘Lafbekken! Staan ze met één doelpunt voor en dan trekken ze zich terug als een schildpad in zijn schild, daar is toch niks aan?’ ‘Moet je daarom zo schelden? Een beetje beschaafder alsjeblieft!’ ‘Beschaafd, me reet! Die gele kaart van daarnet was toch ook niet zo beschaafd?’ ‘Ja, maar het is toch een wedstrijd! Doe niet zo onredelijk.’ ‘Volgens mij gaat Hongkong verliezen en dat kan ik gewoon niet aanzien.’ ‘Elke wedstrijd heeft toch een winnaar en een verliezer, je kan het mij toch niet kwalijk nemen dat ze verliezen?’ ‘Jij bent Hongkonger, maar je bent niet voor Hongkong, dat kan toch niet!’ ‘Ja, maar jij bent toch ook Chinees, waarom ben jij niet voor China?’ ‘Omdat we in Hongkong wonen en ik Hongkonger ben!’ ‘Hongkong is toch ook China, dat snap je toch wel?’ ‘Maar Hongkong is Hongkong en China is China. Wat is er zo goed aan China, met al die stinkende wc's?’ ‘Stinkende wc's? Jij komt er anders toch ook vandaan!?’ ‘Hoe weet ik dat? Het komt door jullie dat ik in dat stinkgat geboren ben, daar heb ik niks mee te maken gehad!’ Hij werd ronduit beledigend. ‘Hou je kop, godverdomme! Wat noem jij een stinkgat?’ ‘Ik hou mijn kop niet! Ik zeg wat ik wil!’ ‘Kijk eens hoe jij die zoon van je hebt opgevoed! Hoor je wat hij tegen mij zegt?’ brulde ik tegen mijn vrouw. ‘Hoezo, heb ik hem soms in mijn eentje opgevoed? Was jij daar dan niet bij?’ ‘Dat krijg je nou met die psychologie van je! Het is een verdomd rotjoch!’ ‘Ga je schelden? Een beetje beschaafder, ja?’ wees mijn zoon mij meteen terecht. ‘En wat dan nog als ik jou uitscheld? Als ik jou kan maken en jou kan opvoeden, dan kan ik jou ook uitschelden!’ ‘Jij hebt mij niet gemaakt, dat heeft mamma gedaan!’ ‘Zonder mij had je moeder een leeg ei gelegd!’ | |
[pagina 41]
| |
Deze stompzinnige woordenwisseling duurde voort totdat de wedstrijd was afgelopen. China had gewonnen en ik dus ook. Mijn zoon negerend liep ik naar de keuken om de overgebleven rijst weg te gooien. Terug in de woonkamer zag ik dat hij huilde. ‘Hopeloze sukkel! Moet je daarom huilen? Wacht maar tot ik dood ben, dan heb je pas wat om te huilen!’ Hij liet zich nu echt helemaal gaan en gooide zijn eetstokjes op de grond. ‘Raap op!’ schreeuwde ik. Hij keek naar me, naar mijn gezicht dat asgrauw moet zijn geweest, en raapte toen met tegenzin de stokjes weer op, terwijl hij sputterde: ‘Als China zo goed is, waarom ben je dan naar Hongkong gekomen? Waarom ga je niet terug naar China?’ Ik schrok me rot, en een moment lang wist ik echt niet wat ik zeggen moest. Na even te hebben nagedacht antwoordde ik. ‘Als ik terugga, dan zal jij toch met me mee terug moeten!’ ‘Nooit van mijn leven! Ik blijf in Hongkong!’ ‘Als je niet terug wilt, da's best hoor, als je zo nodig wilt verhongeren.’ ‘Ik zal heus niet verhongeren! Ik ga wel naar de sociale dienst, ik ga wel werken!’ ‘Schaam je je niet? Zelfs je oude opa en oma hoeven je niet meer! Ga dan! Ga maar meteen! Rot alsjeblieft op!’ Hij aarzelde even, maar hield toch voet bij stuk: ‘Jij wilde toch terug naar China? Waarom ga je dan niet?’ ‘Dat maak ik zelf wel uit!’ Ik voelde me ineens heel erg moe, zo'n vreselijke ruzie, dat was niet goed voor mijn zwakke bronchiën. ‘Dat was jij toch, die het over die culturele revolutie had, de bergen in en naar het platteland, al die doden! Dat was jij toch? Jij wil toch terug? Ga dan!’ Van schaamte vloog ik plotsklaps uit mijn vel, sloeg hard op tafel en brulde: ‘Wie denk je wel dat je bent om zoiets tegen mij te zeggen? Weet jij wel wat de culturele revolutie was? Zonder de culturele revolutie was jij er niet eens geweest! Zonder de culturele revolutie was jouw moeder gewoon een vrouw geweest en ik gewoon een man, en was jij dan soms zomaar uit de hemel komen vallen? De culturele revolutie was niet goed, zonder erbij stil te staan leef- | |
[pagina 42]
| |
den we in ontbering, er vloeide bloed en we offerden ons op, maar je mag nooit, alleen omdat de culturele revolutie slecht was, China maar gewoon van de aardbodem wegvagen! Kijk eens naar jezelf, zou jij ontberingen kunnen verdragen en tegen bloed kunnen? Jij wil alleen maar lekker eten en mooie kleren, fluiten bij een popconcert, met je haar als van een heks, een stukje op straat lopen hou je al niet eens vol, als er geen tram is neem je wel een taxi. Vraag maar aan je moeder hoe veel bergen ze op is geklommen met haar zwaarbeladen draagstok. Vraag haar maar eens hoe watergruwel met zout smaakt. Hier in Hongkong kregen we het goed, leven we als vader en moeder en hebben jou met alle gemakken grootgebracht zodat je wel een witte muis lijkt, maar als er ooit nog eens een dag komt dat het ineens veel slechter gaat, dan ben ik toch bang dat grijze veldmuizen als wij aan het langste eind zullen trekken. Welke Chinees denkt er nu slecht over China? Als het met China gedaan zou zijn, zou jij dan lang kunnen leven, zou het jou dan voor de wind kunnen gaan? Ben jij eigenlijk wel Chinees? Volgens mij zegt het jou niks om Chinees te zijn, zolang je maar computerspelletjes hebt om mee te spelen en tv om naar te kijken maakt het jou niks uit wiens vervloekte zoon je bent, het zou de eerste de beste op straat kunnen zijn, zolang je maar geld en eten krijgt en met hem mee naar huis mag. Hoe heb ik zo'n fijne zoon als jij kunnen grootbrengen? Staan de gedenkplaten voor mijn voorouders soms scheef? En ik moet teruggaan? Het is niet dat ik er nooit aan heb gedacht, hoor! Vraag maar aan je moeder, in de tijd dat jullie net hier waren heb ik schulden moeten maken, vier, vijf jaar lang zijn we niet eens naar de film geweest, toen heb ik eraan gedacht om terug te gaan. Maar het was omwille van jou, omdat de samenleving hier stabieler was en de scholen beter, nou vooruit dan maar, dan voeden we die ondankbare, oneerbiedige mislukkeling die je bent wel hier op. Ik heb nooit gezegd dat Hongkong niet goed is - als het hier niet goed was geweest, dan had ik indertijd toch nooit huis en haard verlaten? Maar zelfs al is het in Hongkong goed, dan kunnen we China toch ook nog wel goed vinden? Wij kunnen hier goed eten en goed wonen, maar denk je niet dat je ooms en tantes ook goed eten en wonen? Zij hebben het tenminste zo goed dat wij geen geld naar het platteland hoeven te sturen, en wanneer we ze opzoeken, hoeven we niet als pakezels te sjouwen. | |
[pagina 43]
| |
Maar goed, we moesten het hierbij maar laten, laten we het even over de wedstrijd hebben! Want het was toch maar een wedstrijd? Die ellende van vorig jaar was toch ook alleen maar ontstaan als gevolg van die wedstrijd? Daarnet was ik weer kwaad op je, maar het ging eigenlijk over niks, toen ik nog jong was, maakte ik ook al graag ruzie. Dat heb je van mij. Hoe kan het toch dat ik je geen goede dingen heb meegegeven en dat je wel alle slechte dingen perfect nadoet? Ruziën over kleine dingen is zo erg nog niet, anders is het leven maar saai, het is weer eens wat anders, stoom afblazen, je neemt een slokje water en het is weer voorbij. Het is toch niet zo belangrijk, we zitten wat tv te kijken, en door die tv ontstaat er zo'n gedoe en wordt er zoveel gezegd, morgen heb ik er zo'n zere keel van dat ik naar de dokter moet. Ik weet hoe veel verdriet het je doet dat Hongkong verloren heeft, en eerlijk gezegd ben ik er zelf ook niet blij om, maar als China had verloren zouden we er toch ook niet blij om zijn geweest? Wanneer Chinezen tegen Chinezen strijden, is winst of verlies hetzelfde als wanneer wij hier een potje mahjong spelen: als het afgelopen is, is het afgelopen. En die weddenschap van daarnet, dacht je werkelijk dat je je leven lang geen tv meer zou mogen kijken? Dat zou ik zelf toch ook nooit volhouden! We willen toch gewoon tv blijven kijken, hè? Daar hoef je toch niet om te huilen, een man moet niet zomaar zijn tranen laten gaan, als je te veel huilt, gaan ze nog denken dat je een meisje bent. Maar ik denk niet dat mijn zoon een meisje is, hoor. Ik weet wel dat jij niet alleen huilt omdat Hongkong verloren heeft, maar ook omdat je de weddenschap hebt verloren en bang bent dat je geen tv meer mag kijken. Maar we kunnen toch net als altijd gewoon tv blijven kijken? Nou goed, ik heb al te veel gepraat, ik moet even uitrusten, waarom praat ik toch altijd zoveel? Als ik morgen geen keelpijn heb, dan mag ik de hemel wel dankbaar zijn. Verdorie zeg, vanwege een doelpunt wordt er zo geruzied dat de een gaat huilen en de ander naar de dokter moet. Kom op, ga even aan je moeder vragen of ze die honingmeloen uit de koelkast haalt.’ Na de meloen keken we weer tv, en na het tv-kijken gingen we op tijd naar bed. Vlak voor ik insliep bedacht ik me ineens dat het achteloos afsluiten van zo'n weddenschap wel eens een negatieve invloed zou kunnen hebben op de geestelijke gezondheid van mijn zoon. Maar aan het geruzie was een einde gekomen. Ik kon hem | |
[pagina 44]
| |
nu moeilijk uit zijn bed halen en weer van voren af aan beginnen. Morgen zou alles weer vergeten zijn, morgen zouden zich weer nieuwe zorgen aandienen, ik moest het hier maar bij laten! Dit soort stomme dingen deed ik eigenlijk zo vaak dat een keertje meer of minder niks uit hoefde te maken. Zo zijn mensen nu eenmaal. |
|