| |
| |
| |
Hymne van de wellust
Jean de La Fontaine
(Vertaald door Robert de Does)
O Wellust, zoete kracht, zonder jou was ons leven
Al sinds de prille jeugd gelijk aan sterven hier;
Jij machtige magneet voor ieder mens en dier,
Die door jouw aantrekking begerig naar jou streven!
Om jou draait alles wijd en zijd;
Het is door jouw bekoorlijkheid,
En wij gaan graag gebukt daaronder:
Geen kapitein en geen dragonder,
Geen trotse kanselier, geen vorst, geen onderdaan,
Die jou niet slaafs is toegedaan.
Wanneer wij muzenzoons nooit, als de vrucht van 't waken,
De hemelse cadans van klanken zouden smaken,
En nooit die harmonie ons oor genieten liet,
Wie schreef nog één woord voor een lied?
De roem die men beschrijft in grandioze frasen,
En in 't Olympisch spel de prijs en zijn extasen,
O goddelijk genot, jij bent het metterdaad!
En 't zinnelijk plezier wordt evenmin versmaad:
Waartoe bestaat de pronk van Flora,
De Zon die zinkt, de schone Aurora,
| |
Hymne de la Volupté
O douce Volupté, sans qui, dès notre enfance,
Le vivre et le mourir nous deviendroient égaux;
Aimant universel de tous les animaux,
Que tu sçais attirer avecques violence!
Par toy tout se meut icy-bas.
C'est pour toy, c'est pour tes appas,
Que nous courons après la peine:
Il n'est soldat, ny capitaine,
Ny ministre d'Estat, ny prince, ny sujet,
Qui ne t'ait pour unique objet.
Nous autres nourrissons, si, pour fruit de nos veilles,
Un bruit délicieux ne charmoit nos oreilles,
Si nous ne nous sentions chatouillez de ce son,
Ferions nous un mot de chanson?
Ce qu'on appelle gloire en termes magnifiques,
Ce qui servoit de prix dans les Jeux Olympiques,
N'est que toy proprement, divine Volupté.
Et le plaisir des sens n'est-il de rien compté?
Pour quoy sont faits les dons de Flore,
Le Soleil couchant et l'Aurore,
| |
| |
| |
[Vervolg Nederlands]
Pomona en haar rijk onthaal,
Bacchus, de ziel van 't fijne maal,
De wouden, beken, landerijen,
Moeders van zoete dromerijen?
Waartoe de kunsten ook die jij hebt voortgebracht?
De Eva's bovenal in hun glorieuze pracht,
Dan om jouw band met ons te sterken?
Onschuldig uiteraard: hoezeer men de eigen lust
Soms ook gestreng dient in te perken,
Het zingenot blijft ongeblust.
O Wellust, jij werd ooit uit liefde, lang geleden,
Door de allerwijste Griek aanbeden,
O kom, versmaad mij niet, kom mee en woon bij mij;
Je vindt bij mij van allerlei:
Ik houd van liefde en spel, een boek en melodieën,
De stad en 't boerenland; er is geen enkel ding
Waarvan ik niet de lofzang zing,
Zelfs 't sombere genot van mijn melancholieën.
Kom toch, en van jouw gave, o Wellust, zoete kracht,
Weet je hoeveel daarvan ik vraag... ben ik inhalig?
Ik vraag een volle eeuw onder jouw wondermacht,
Want dertig jaar is te armzalig.
| |
[Vervolg Frans]
Pomone et ses mets délicats,
Bacchus, l'ame des bons repas,
Les forests, les eaux, les prairies,
Meres des douces resveries?
Pour quoy tant de beaux arts, qui tous sont tes enfans?
Mais pour quoy les Cloris aux appas triomphans,
Que pour maintenir ton commerce?
J'entends innocemment: sur son propre désir
Quelque rigueur que l'on exerce,
Encore y prend on du plaisir.
Volupté, Volupté, qui fus jadis maistresse
Du plus bel esprit de la Grèce,
Ne me dédaigne pas, vien-t'en loger chez moy;
Tu n'y seras pas sans employ:
J'aime le jeux, l'amour, les livres, la musique,
La ville et la campagne, enfin tout; il n'est rien
Qui ne me soit souverain bien,
Jusqu'au sombre plaisir d'un coeur mélancolique.
Vien donc; et de ce bien, ô douce Volupté,
Veux-tu sçavoir au vray la mesure certaine?
Il m'en faut tout au moins un siècle bien compté;
Car trente ans, ce n'est pas la peine.
|
|