De Tweede Ronde. Jaargang 26
(2005)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Een Grieks monster in Londen
| |
[pagina 146]
| |
haal -, voor een paar maanden in Londen verzeild. Het einde van de oorlog lag nog niet zo heel ver terug. De wonden die Hitlers V-2's in de stad hadden geslagen, waren nog overal zichtbaar. De puinhopen waren wel opgeruimd, maar de wederopbouw was nog niet begonnen. Het leven had nog niet zijn gewone loop hernomen, zoals een jaar of tien later wel het geval was - waardoor het ook zo saai werd. De oorlogspychologie - die dagelijkse aanraking met de dood, waardoor ook mensen die op liefdesgebied het koelst of behoudendst zijn even alle teugels laten vieren en dingen doen waar ze in normale omstandigheden nooit toe zouden komen - was gevolgd door de waanzinnige overwinningsroes die in de tijd dat ik erheen ging nog niet helemaal was uitgewoed. De gelukkigen die het overleefd hadden, vooral de jongeren, probeerden de verloren tijd in te halen. De strijders eisten bij de vrouwen hun beloning op en die werd hun niet geweigerd, vol ongeduld als de vrouwen waren om nieuw leven op de wereld te zetten. In de parken bedreven de stelletjes zonder enig schaamtegevoel de liefde, bijna op een rij naast elkaar. In sommige van Soho's duistere, labyrintachtige straatjes deden de hoeren in staande positie gouden zaken. En wanneer dan de pubs om elf uur dichtgingen en duizenden dronken matrozen en soldaten over straat uitstroomden - onder wie ook enkele Canadezen of Yankees te zien waren, over-paid, over-sexed and over-here, zoals de Engelsen zwartgallig zeiden -, dan hing er een sfeer waar de vonken vanaf spatten. Alle remmen gingen los, niet alleen bij de mannen maar ook bij de vrouwen, en er heerste een algemeen erotisch delirium, waarvan ik zelf ook - toch al niet bepaald koel en allesbehalve behoudend - letterlijk door het dolle heen raakte. De vrouwen waren hier goddank niet zoals in Griekenland, waar je bloed moest zweten om ze zover te krijgen en op het eind met het onaangename gevoel bleef zitten dat het een hoop drukte om niets was geweest. Door hun psyche, in combinatie met de vreemde psyche van de Engelse mannen, gebeurde het - tot mijn grote vreugde - maar al te vaak dat het initiatief van háár kant kwam. Vooral als ze een beetje dronken waren.
Zo'n dronken vrouw ontmoette ik op een avond laat bij het thuiskomen. Helemaal juist uitgedrukt is dat natuurlijk niet, want ik ontmoette haar niet. Ik vond haar voor lijk buiten bij mijn deur liggen. | |
[pagina 147]
| |
Ik woonde toen vlak bij Sloane Square, achter het metrostation, in een van die halfronde straten die de Engelsen ‘halvemanen’ noemen. Het licht van de dichtstbijzijnde gaslantaarn - in die tijd waren er nog geen neonlampen - reikte niet tot aan mijn huis. Ik moest heel dichtbij komen voor het tot me doordrong dat datgene wat ik vóór me zag liggen geen vuilniszak was of iets van dien aard, maar een vrouw. Haar knieën lagen opgetrokken tot haar buik, haar ene arm uitgestrekt en haar hoofd opzij gezakt. Mijn eerste gedachte was dat ik daar een lijk voor me had, vast en zeker het slachtoffer van een gruwelijk misdrijf. Als puber in bezettingstijd had ik wel heel wat macaberder taferelen te zien gekregen. Maar zo leuk is het natuurlijk niet, in vredestijd nog wel, een lijk voor je deur aan te treffen. Verlegen met de situatie als ik was, keek ik om me heen. Geen levende ziel te bekennen. Nergens een verlicht raam, niet één. En het enige geluid dat de stilte van de klamme zomernacht verbrak kwam van de auto's die over Pimlico Road af en aan reden. Ik weet niet wat ú in mijn plaats gedaan zou hebben - meteen de politie bellen, neem ik aan. Ik zal u vertellen wat ík gedaan heb. Ik stapte over het lijk heen, stak de sleutel in het slot, ging naar binnen, draaide het licht in de gang aan en ging toen weer naar buiten om haar eens beter te bekijken. Ze was nog erg jong, zeventien, hooguit achttien jaar. Niet echt een meisje meer, maar ook geen echte vrouw. Ze leek eerder tot de arbeidersklasse te behoren; het jurkje dat ze aanhad was van bedrukt katoen, de schoenen haveloos. Haar haar had de kleur van stro. Wat haar huid betreft, een schrijver uit de oude doos zou die ‘van albast’ hebben genoemd. Ik legde mijn hand op haar voorhoofd. Hoewel we al een eind in augustus waren, was haar voorhoofd koud, zij het niet met de kilte des doods. Ik tilde haar hand op en liet hem zakken. Hij viel zwaar neer, als ontzield. Ik voelde haar polsslag. Of die regelmatig was of niet, weet ik niet, maar hij was er in elk geval, en ik slaakte een zucht van verlichting. Ze was natuurlijk dronken. Maar zó dronken? Toegegeven, ik was niet in Griekenland, waar je maar zelden zelfs dronken mannen tegenkomt. Hier werden ook de vrouwen dronken. Maar toch was ik verwonderd. Want ook hier had ik tot dan toen nog niet één vrouw - en nog zo jong - zo ver heen gezien. Tenzij... tenzij een stel gewetenloze mannen iets in haar glas gedaan hadden, zo'n gang van in het zwart geklede teddy- | |
[pagina 148]
| |
boys die in die tijd in opkomst waren. Ze hadden haar meegetroond, een of ander pilletje in haar glas gedaan om haar in slaap te krijgen en haar, na haar eens flink verkracht te hebben, ergens voor een deur gedropt - míjn deur. Dat dacht ik, en het bloed steeg me naar het hoofd. Niet van verontwaardiging, evenwel, maar van een vreemd soort opwinding: de roes waarin de wellust ons brengt. Als ze al door een half dozijn anderen verkracht was, maakte eentje meer of minder ook niet meer uit...
Ik keek nog een keer om me heen, ditmaal om me ervan te vergewissen dat niemand me zag. Vervolgens pakte ik haar bij de oksels en trok haar zo snel mogelijk de hal in en verder naar de living room. Het huis was van een dierbare vriendin op jaren die een reis maakte en mij zolang haar huis gegeven had om erop te passen, waardoor ik meteen ook de huur uit kon sparen. Ik wil maar zeggen, het was niet zo'n huis met vrijgezellenkamers waar ik tot dan toe gewoond had. Het was fraai gemeubileerd - ik herinner me nog de charmante oude Staflbrdshire-figuren op de schoorsteenmantel - en op de vloer lag van muur tot muur een dik beige kleed. Daar dus, op het vloerkleed, legde ik mijn buit eerst maar eens neer, waarna ik de buitendeur van binnen vergrendelde, de velours gordijnen goed dichttrok en toen het licht aandeed. Nu kon ik haar op mijn gemak beter bestuderen. Haar haar was eerder rood dan blond. Bevend tilde ik haar katoenen jurkje op. Ik weet niet wat ik verwachtte. Misschien dat ik haar naakt zou zien. Of, als ze een slipje droeg, dat het gescheurd was en onder het bloed zat. Enfin, ik verwachtte dat ik sporen zou zien van de groepsverkrachting waar ik me een voorstelling van gemaakt had. Maar niets van dien aard. Het slipje dat ze aanhad was goedkoop, maar brandschoon, en niets wees erop dat het met geweld van zijn plaats geweest was. Ik trok haar jurkje weer omlaag en beet in gedachten op mijn lip. Met een overeenkomstig meisje in Griekenland zou ik meteen begrijpen wat voor vlees ik in de kuip had, maar bij dit meisje was ik er niet zo zeker van. Het is een vreemd volkje, die Engelsen. Ze mocht dan moederziel alleen over straat gaan en beschonken zijn, maar daarom kon het evengoed wel een net meisje wezen - misschien nog wel maagd zelfs -, en dat van die groepsverkrachting kon wel niets anders zijn dan een vrome wens of inbeelding van | |
[pagina 149]
| |
mijzelf. Hetgeen betekende dat ik, als ik aan haar zat, gevaar liep wegens verkrachting, ontucht of hoe het ook mocht heten de gevangenis in te draaien. Ik moest haar bij haar positieven zien te krijgen. Als er dán nog iets van kwam, zou het met haar wil gebeuren. Ik knielde naast haar op de grond en gaf haar twee, drie lichte klappen en daarna twee, drie wat steviger: haar oogleden bleven koppig dicht. Ik schudde haar bij de schouders door elkaar. ‘Word eens wakker!’ Maar nee hoor, geen maar dan ook geen enkele reactie. Ik had het wanhoopsgevoel dat een kind heeft als zijn pop hem niet wil gehoorzamen. Ik tilde haar met moeite op en klemde haar tegen mijn borst. De geur van Engelse zeep die mijn neusgaten binnendrong was voor mij op dat ogenblik het meest bedwelmende aroma van de wereld. Ik bezwijmde bijna. Maar zij bleef maar steeds even bewusteloos, als een levende dode, en - verdorie nog an toe - ik mocht dan geen geen toonbeeld van deugdzaamheid zijn, necrofiel was ik niet! Heel zachtjes liet ik haar weer op het vloerkleed zakken. Ik ging op het puntje van een fauteuil zitten en rookte een sigaret. Daarna nog een. De verleiding was groot, ik kon er geen weerstand aan bieden en ging naast haar liggen. Ik kuste haar, heel teder. Op haar haar, oor, hals, lippen. Ik stak mijn hand naar binnen en streelde haar borsten, die nog onvolgroeid waren. Eerst over de beha heen, daarna ook eronder. Ik kneedde zachtjes haar tepel. Haar lichaam scheen me nu iets warmer. Ik ging dus verder naar beneden, en nog verder. En toen... toen verloor ik ook het laatste greintje zelfbeheersing dat ik nog had.
Sindsdien heb ik veel gedaan en veel meegemaakt, heel veel. Ik ben in onaangename situaties verzeild geraakt - door eigen schuld of niet, doet er nu niet toe. Ik bedoel te zeggen dat ik maar al te goed het gevoel ken van schuld en angst, van de wanhopige onmogelijkheid iets terug te draaien wat je gedaan hebt en waarvoor je, achteraf, heel wat jaartjes van je leven zou geven om het níet gedaan te hebben. Ik heb akelige ogenblikken meegemaakt, nachtmerrieachtige ogenblikken, maar nooit meer zó'n nachtmerrie als in de ogenblikken die volgden op die - hoe moet ik die daad van mij noemen? Abject? Goddeloos? In onze dagen hebben de woorden hun gewicht verloren. Wat had ik me daar toch gedaan? Hoe had ik zo misbruik kun- | |
[pagina 150]
| |
nen maken van de onmacht van een weerloos, armoedig meisje? Wat was ik wel niet voor iemand? Was ik de Weerwolf, soms, uit de horrorfilm die ik als kleine jongen had gezien, waarna ik nachtenlang nachtmerries had en ijlde in mijn slaap? En als ik eens opgepakt werd? Als een of andere buurman of voorbijganger mij het meisje naar binnen had zien slepen? Als hij verdenking opgevat had en als wetsgetrouw burger op het idee gekomen was de politie te bellen? Liepen niet door dergelijke onvoorziene omstandigheden ook de best georganiseerde misdrijven meestal op een mislukking uit? Of als zij zelf morgenochtend bij het wakker worden zou merken wat er die nacht gebeurd was en me begon te chanteren of me wilde aangeven? Forensisch-medisch onderzoek, spermamonster, verhoren, schandaal - minderjarig meisje verkracht door Griekse seksmaniak! - en gevangenis, dwangarbeid, Dartmoor. En hoe zou ik die arme Clarissa onder ogen moeten komen? Ze zou tegen me zeggen: ‘Ik dacht dat je een serieuze jongen was en heb je mijn huis gegeven om erop te passen, en dan ga jij me er daar een hol van criminele orgiën van maken!’ Dan kon de aarde zich maar beter openen en me verzwelgen. Alsof het niet op kon, klonk er als bevestiging van mijn ergste vrees opeens een autosirene, die steeds dichterbij kwam. Ik raakte in paniek en deed in allerijl alle lichten uit. Het hart bonsde mij in de keel. Ik zou de deur niet openen, doen of ik er niet was. Ze zouden de hele tijd aanbellen, maar ik zou niet opendoen. ‘O mijn God,’ zei ik bij mezelf, ‘mijn God, help me dan. Help me nu toch, en ik beloof u dat ik het niet weer zal doen.’ En ja hoor. Binnen luttele seconden, alsof God mijn mijn oprecht berouw gezien en mijn gebed verhoord had, bereikte de sirene haar hoogtepunt, begon toen af te zwakken en stierf tenslotte weg. Ik haalde eens diep adem. Het was dus niet voor mij geweest. Ik wachtte nog een minuut of twee, drie en deed toen het licht weer aan. Ik ging naar de badkamer, maakte een spons nat, pakte een handdoek en bukte me tussen haar benen om haar zo goed mogelijk schoon te maken. Mijn hersenen werkten als waanzinnig. Zou ik haar weer naar buiten slepen en neerleggen waar ik haar gevonden had? Welnee, ook was ook te riskant. Ik kon een taxi bellen en tegen de chauffeur zeggen dat mijn vriendin - zo gaan die dingen nu eenmaal - dronken was geworden en dat ik haar thuis wilde brengen. Ik zou een adres opgeven, zomaar een goed adres, | |
[pagina 151]
| |
en we zouden erheen rijden. Hij zou me helpen haar de taxi uit te krijgen en op de stoep neer te leggen. Ik zou doen of ik bij een of andere deur aanbelde en hem zijn geld geven. Met een behoorlijke fooi erbij, maar ook weer niet overdreven, anders zou hij het nog voor omkoperij aanzien - en hij zou wegrijden. Vervolgens zou ik zelf ook weglopen. Maar nee zeg, schaamde ik me niet? Op die manier zou ik alleen maar aan mijn lafhartige, smerige daad een nieuwe toevoegen. Ik hield haar hier bij me thuis en dan kwam er maar van wat ervan kwam. Ik zou haar haar roes laten uitslapen en de volgende morgen uitleggen in welke staat van bewusteloosheid ik haar gevonden had en dat ik, niet wetend hoe haar anders te helpen - ze had geen identiteisbewijs bij zich en ik was, ziet u, ook nog een buitenlander -, besloten had haar mee naar binnen te nemen totdat ze bij haar positieven zou komen. Dat zou ik doen. Maar hoe langer ik over al die dingen nadacht en naar haar keek - ze lag daar nog altijd even bewegingloos en uitdagend -, begon ik mijn angsten en schuldgevoelens en mijn aan God gedane belofte te vergeten en stak zo zoetjes aan mijn begeerte naar die vreemde schone slaapster opnieuw de kop op, totdat... overbodig het u te zeggen, ik deed het nog een keer. Voordat er goed en wel een uur voorbij was, beging ik nogmaals hetzelfde misdrijf. Ach nou ja, voor twee keer zou ik evenveel gevangenis krijgen als voor één. Per slot van rekening zou ze, zo bewusteloos als ze was, bijna dood, morgenochtend nergens meer enige herinnering aan hebben. Ik sleepte haar nu over het vloerkleed naar de slaapkamer, sjorde haar op het tweepersoonsbed en legde haar languit neer. Ik trok haar de pumps die ze aanhad en het katoenen jurkje uit, liet haar beha en slipje aan en dekte haar goed toe. Daarna kleedde ik me zelf ook uit, doofde nogmaals alle lichten en ging naast haar liggen. Maar ik kon de slaap niet vatten en lag maar te draaien. Ik kon toch al nooit goed slapen - écht slapen, bedoel ik - met iemand anders in één bed. En natuurlijk begon ik al gauw weer opgewonden te raken. Ze lag met haar rug naar me toe, maar dat gaf niet. Ik legde mijn arm om haar middel en drukte me tegen haar aan. Mijn hand gleed zachtjes en zoekend naar haar schaamstreek. En opeens... opeens voelde ik haar hand die van mij bij de pols vastgrijpen en stevig omklemmen. Tegelijkertijd zei ze, een beetje klaaglijk, zoals slapenden spreken als je ze uit de slaap haalt: ‘Ja kom, zeg, hou nou eens op en ga slapen. Twee keer is wel genoeg.’ |
|