De Tweede Ronde. Jaargang 26
(2005)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
Uit: Ardinghello
| |
[pagina 130]
| |
durend als een tirannieke tuchtmeester en degenen bij wie men haar volkomenheid bewondert, zijn de armzaligste van alle mensen. Op een avond raakte ik met haar over dit soort dingen diepgaander in gesprek, waarbij ik mijn licht hierover liet schijnen om haar (naar mijn inzicht) op het juiste levenspad te brengen. Toen zag ik opeens Fulvia naast ons, die ik in mijn ijver niet had opgemerkt. Wij zonderden ons van het gezelschap af en gingen staan bij een raam in de zaal dat uitzicht bood op de zee. De ernst sloeg om in scherts en zij greep mij vast als een simpele schaapherder. Ook zijzelf verdiende wel enige spot. Tegen Lucinde zei ze enkele onfatsoenlijke dingen, waarop deze zich blozend uit de voeten maakte. De volgende namiddag ontving ik uit handen van een vrouw die in dienst stond van Lucinde een briefje waarop het volgende geschreven stond: ‘Ik moet u onder vier ogen spreken, ik kan de aandrang daartoe niet langer weerstaan. Stel u één uur na het invallen van de nacht op aan de voet van het paleis. Zij die u de brief heeft overgebracht zal u naar de juiste plaats leiden.’ Ik wist niet wat ik hiervan moest denken en uit de vrouw was verder geen woord te krijgen. Intussen beloofde ik dat ik beslist zou komen. Dezelfde vrouw voerde mij op het afgesproken tijdstip de trappen op en door de kleine tuin daarboven. Het was duister en het regende, terwijl de wind suisde. Vervolgens opende zij een kamer en sloot mij daarin op, zodat ik mij in diepe duisternis bevond. Onmiddellijk werd ik door een warme hand stevig beetgepakt en naar een rustbed gebracht, waarbij ik eerst schuchter en ten slotte vurig omarmd en gekust werd, onder hete zuchten, zonder dat ik maar een woord vernam. Mijn bloed begon volledig te koken aan borsten die van liefde bonsden. Ik verkeerde in de veronderstelling dat Lucinde opeens een hete Griekse was geworden en dat zij van haar hemels mooie, jonge leven wilde genieten door met mij te beginnen. Terwijl ze mij steeds verleidelijker afweerde, week haar gewaad. In de hoogste staat van opwinding die jonge, zachte, naakte en volmaakte vrouwelijke vormen in het donker ons sterkste zintuig kunnen bezorgen, bereikte ik het heerlijke doel van mijn ontvlamde begeerte. Het bacchantische leven, dat uiteindelijk alle terughoudendheid liet varen, stond mij hierna toch weer toe enigszins bij zinnen te komen, al was ik nog steeds in een roes. ‘Lucinde, Lucinde,’ riep ik, ‘wat een gelukkige ommekeer! Laat mij je stem horen.’ | |
[pagina 131]
| |
‘O jij die alles voor mij bent!’ hoorde ik niet háár maar Fulvia zeggen. ‘Vergeef mij dit bedrog! Wat ik ben en heb is jouw eigendom: jij bent mijn heer en meester! Jij hebt mij het leven gered: daarom kan ik niets minder doen dan jou als een slavin ten dienste staan. Mijn engel, mijn god! Waar vind ik de naam die alles kan uitdrukken wat ik in jou omvat? Ook Lucinde moet jou ten deel vallen! Trots en jaloezie, ja mijn hele persoon wil ik opofferen om jou te gerieven’. Hierop omhelsde zij mij zeer heftig en beet mij als razend in de borst. Ik moest het mij laten welgevallen, want ik was op zo'n wijze om de tuin geleid dat ik er intense lust aan ontleende. Zelfs al had ik een Jozef willen zijn, dan nog was het te laat geweest om te vluchten. Haar echtgenoot betoonde mij vriendschap, maar wie kan er wat aan doen dat hij naïef is en geen beter lot verdient? Waarom heeft hij een dergelijk huwelijk gesloten? Ziehier de natuurlijke gevolgen die zelden uitblijven. Fulvia heeft een heet temperament, terwijl hij zwak, koud en traag is. Zo'n paar gaat niet goed samen, zoals menigeen zich op grond van dit contrast wel kan voorstellen. Ik was verbaasd over de stap die zij had gedaan; ik verheugde mij over haar liefde en prees haar bekoorlijkheid. Maar ook gaf ik haar eerlijk toe hoe lachwekkend een mens is en dat mijn hart zelfs tijdens het meest heftige en verrukkelijke genot nog steeds naar Lucinde smachtte. ‘En waarom zouden wij jou niet als vriendinnen kunnen liefhebben? O, jij bent een zó kostbaar goed dat wij samen aan jou overvloedig genoeg hebben. Nog méér vrouwen mag je hebben, als je dat wilt. Net als de edelste wijn moet jij voor het hoogste feest worden bewaard, omdat die wijn met zijn balsem elke kostelijke smaak overvleugelt. Waarom zouden verstandige zusters niet in vrede samen deel aan jou hebben? Waarom zouden wij ons in toom laten houden door gewoonten en wetten? Die zijn er uitsluitend voor het gepeupel, dat immers niet over zichzelf kan heersen.’ Hieruit kun je opmaken dat ik heus met een goedaardig schepsel te maken heb. Ik moest glimlachen om haar welsprekendheid in de stijl van Aspasia en om haar fijnzinnige loftuitingen. Toch bond ik haar op het hart om behoedzaam te zijn. Zo was deze nieuwe liefdeshandel gesloten. De rillingen lopen mij over de rug als ik met jou over Cecilia wil spreken, en ik bloos als een onheilige. Voor altijd blijft zij de kroon van Venetië. Konden zij en Lucinde toch zusters zijn op de wijze | |
[pagina 132]
| |
die Fulvia voorstelde! Maar ik ben een dwaas en niet te verzadigen. Ach, de arme vrouw zal ernaar verlangen bericht van mij te krijgen; daaraan valt niet te ontkomen. Ben ik strafbaar omdat ik mij tracht te verenigen met het schone, waar ik het ook maar aantref? Is dit niet juist de edelste aandrift van onze geest? Is híj niet ellendig en door God verworpen die deze aandrift kent noch uitoefent? In wat voor wereld bevind ik mij waarin dit een zonde tegen de natuur is? Louter burgerlijke braafheid is het, die de mens schade berokkent. Kom, goddelijke Plato, en werp alle barbaarse wetgeving omver! Voer jouw republiek in, waar man en vrouw hun liefde tenminste in heilige vrijheid kunnen beleven! |
|