| |
| |
| |
Essay
| |
| |
De Harzreis
In de voetsporen van de voetsporenzoeker
Jeroen van Kan
Voor wie van ronde getallen houdt komt dit stuk een jaar te laat. September vorig jaar was het precies 180 jaar geleden dat de Duitse dichter Heinrich Heine als 26-jarige rechtenstudent een voettocht door de Harz ondernam, en precies 30 jaar geleden dat journalist Martin van Amerongen hem achterna liep. Gelukkig blijft er nog een aanleiding over: in 1975 verscheen in de serie Privé-domein van De Arbeiderspers een vertaling van Die Harzreise, het boek dat Heine schreef over zijn verblijf in het berggebied. Die vertaling bevatte het naschrift In het voetspoor van de dichter, waarin Van Amerongen verslag uitbrengt van zijn eigen kleine Harzreis.
Het volgen van Heine's voetsporen was in 1974 een aanmerkelijk gecompliceerdere onderneming dan in 2005. De Harz lag tot aan de Wiedervereinigung precies op de grens tussen Oost- en West-Duitsland. De Brocken, met zijn 1141 meter de hoogste berg van de Harz, lag in militair Sperrgebiet en kon dus in het geheel niet bezocht worden. ‘Lokkend steekt Duitslands beroemdste berg, de Brocken, zijn kruin boven de nevelen uit. Lokkend, maar onbereikbaar, behalve als men zich de zeshonderd kilometer lange omweg via Helmstedt, Berlijn, Dessau, Halle, Sangerhausen en Nordhausen getroost,’ schrijft Van Amerongen teleurgesteld. ‘Want waar de dichter tezamen met een blonde herdersknaap een uit brood met kaas samengesteld déjeuner dînatoire nuttigde, liggen nu de mijnenvelden die de grens markeren tussen Oost en West.’ Van Amerongen maakte de omweg weliswaar, om ook het onfortuinlijke Harzdeel dat in de communistische heilstaat terecht was gekomen te bezoeken, maar de Brocken bleef ook van die kant af onbereikbaar.
Intussen is de innendeutsche Grenze met zoveel Duitse grondigheid opgeruimd en het landschap zo keurig gladgestreken dat niets meer herinnert aan de jaren van deling. De voormalige grens bestaat nu alleen nog in de hoofden van de bewoners aan weerszijden. Een scheidslijn die door niemand meer wordt gezien, maar door iedereen gevoeld. Enige fysieke overblijfselen zijn de relikwieën in het Brockenmuseum, nu al dermate vergeeld dat ze zestig jaar oud lij- | |
| |
ken. Recente geschiedenis veroudert nergens sneller dan hier.
Ik heb het verslag van Martin van Amerongen als leidraad gebruikt. In zijn voetsporen volg ik de voetsporen van Heinrich Heine, wat een dubbel genoegen is. Wonderlijk genoeg lijkt het Duitsland van Heine soms dichterbij dan dat van Van Amerongen, voor zover het de DDR betreft althans. Er is hier een land van de kaart geveegd, ontmanteld en prijsgegeven aan de hoogst denkbare dosis vergetelheid. Alle wachttorens, Vopo's, betonnen afscheidingen, landmijnen en prikkeldraadversperringen zijn op de puinhoop van de geschiedenis terecht gekomen. De Oost-Duitse Harz is als een oude verwaarloosde woning schoongeveegd en opnieuw ingericht. Die nieuwe inrichting zegt iets over het nieuwe Duitsland, alleen al omdat de complete Harz na de Wende integraal opnieuw is bewegwijzerd en de gevelstenendiensten van de nieuwe bondstanden overuren hebben gedraaid de afgelopen jaren.
Wie in Duitsland over Heine schrijft, schrijft altijd voor hem of tegen hem, merkte de literatuurcriticus Marcel Reich Ranicki in 1989 nog op in zijn boek Über Ruhestörer. Juden in der deutschen Literatur. In die studie neemt Heine uiteraard een ereplaats in, als een van de vroegste ordeverstoorders in de Duitse letteren. Het was zijn grote talent het burgerdom te bespotten, aan te schoppen tegen alle instituties en mentaliteiten die hem niet zinden. Het tand betaalde hem terug door hem de rug toe te keren, niet alleen tijdens zijn leven, maar vooral ook postuum. Het is nog niet zo lang geleden dat in Düsseldorf een verbeten polemiek werd uitgevochten over de vraag of Heine een standbeeld verdiende in zijn geboortestad. En de DDR probeerde hem weliswaar in te lijven en van hem een revolutionair volksheld en communist avant la lettre te maken, wat hij voor alle duidelijkheid allerminst was, maar dat heeft toch niet echt geleid tot de beoogde popularisering van zijn werk. De SED drukte Heine dermate demonstratief tegen de borst van het reëel-existerend socialisme dat het eerder een averechts effect had. ‘Ik heb door al die propaganda die er bij ons met die man wordt gemaakt een beetje een aversie tegen hem gekregen,’ zegt een Oost-Duitse journalist tegen Van Amerongen.
De poging tot annexatie was overigens bij voorbaat al kansloos. Het is eenvoudiger met een dartpijl een vogel uit de lucht te schieten dan Heine in te lijven bij wat voor stroming dan ook. Navolgers bleven dus uit.
| |
| |
Het is Martin van Amerongen niet vergund geweest zijn grote held te volgen tot op de kale top van de Brocken. Bij mijn weten is hij na de nooit teruggegaan naar de Harz. Hij werd ziek. Er werd kanker bij hem geconstateerd. Hij overleed in 2002. ‘Ik ben er trouwens tamelijk rustig onder, al had ik graag nog een paar jaar geleefd.’
Van Amerongen was een bewonderaar van Heine. Vooral zijn vlijmscherpe polemieken en de compromisloze houding die hij daarin aannam moeten hem hebben aangestaan. De stijl, de ironie, de vileine typering, allemaal kenmerken van Heine's werk die moeiteloos zijn terug te vinden in dat van Van Amerongen. Hij voelde zich verwant met de joodse ordeverstoorder uit de eerste helft van de negentiende eeuw. Het bleef dan ook niet bij de Harzreis die, vertaald door zijn vrouw, door hem van een nawoord werd voorzien. Hij schreef ook een boek over de laatste levensjaren van de dichter: Het matrassengraf - Heine's sterfbed, waarin hij Heine's martelgang op weg naar een onvermijdelijke dood beschrijft.
‘Hij of zij die, met Heinrich Heine's honderdvijftig jaar oude Harzreise in de hand, een poging tot inventarisatie doet van de gevoelens van genegenheid, afkeer, bewondering of onverschilligheid die de dode maar levende dichter in de respectieve Duitslanden worden toegedragen, begint onvermijdelijk met het zoeken naar standbeelden en gevelstenen,’ schrijft Van Amerongen in zijn nawoord bij de Nederlandse vertaling van de Harzreise. Welnu, dat zoeken naar beelden en stenen bleek grotendeels tevergeefs. Maar intussen zijn we meer dan dertig jaar verder. Hoe zit het nu met de verhouding tussen Duitsland en Heine? Is er wat veranderd en zo ja, heeft dat zich geuit in standbeelden en gevelstenen? Het leek me interessant om dat uit te zoeken, de uitspraak indachtig van Kurt Tucholsky, een andere joodse ordeverstoorder, dat ‘het aantal Heine-gedenktekens, afgewogen tegen het aantal oorlogsmonumenten, een goed beeld geeft van de verhouding tussen geest en macht in Duitsland.’
Göttingen. De universiteitsstad in de nabijheid van de Harz waar de reis begint. Op z'n aangenaamst ‘als men er met de rug naar toe staat,’ schreef Heine. ‘In het algemeen worden de inwoners van Göttingen onderverdeeld in vier onderling streng gescheiden standen: studenten, professoren, filisters en vee. De veestapel staat het hoogst in aanzien.’ Bepaald vleiend liet de dichter zich dus niet uit
| |
| |
over de stad waar hij tussen 1820 en 1825 rechten studeerde. Niet geheel ten onrechte overigens. De burgerij was bekrompen in het Göttingen van Heine en over het academisch milieu liet zich ook niet veel goeds zeggen. Hij beklaagt zich meerdere malen over de ‘kleingeestige, droge jacht op onnutte kennis’ die de universiteit wat hem betreft kenmerkte. Een stad, kortom, waar Heine zich onmogelijk prettig kon voelen. Het was dan ook niet voor niets dat hij in 1824 besloot om een voetreis door de Harz te gaan maken, te vluchten uit Göttingen om zich te laten troosten ‘aan de met denne- en eikeloof gestoffeerde boezem van Moeder Natuur’. Woorden van Van Amerongen.
Over de toenmalige bevolking valt weinig meer te zeggen, maar dat Göttingen bepaald geen schoonheid is, daar had Heine zonder meer gelijk in. Van Amerongen vond in 1974 dat hij overdreef, maar in 2005 zien wij niet meer dan een onaanzienlijk stadje, zonder noemenswaardige sfeer, omgeven door een ring van zielloze nieuwbouw die doet vermoeden dat deze stad deel uit heeft gemaakt van de DDR. De lompe universiteitsgebouwen die rondom de historische stadskern zijn verrezen, lijken afkomstig uit Karl Marx Stadt, alsof de stadsuitbreidingen tot stand zijn gekomen in een land vol reëel-existerend socialisme en bijbehorende architectuuropvattingen. Maar dat kan niet. Göttingen heeft nooit in de ddr gelegen. We zijn hier in de voormalige brd.
Heine is afwezig in het straatbeeld. Geen van de standbeelden en gedenkstenen in de stad is aan hem gewijd, en dat terwijl de gevelstenentikker van Göttingen toch de rijkste van de hele streek moet zijn. Geen academische prestatie zo klein of hij wordt op ruim bemeten graniet gememoreerd. Niettemin meldt de website van het stadsarchief van de gemeente Göttingen, waar alle adressen waar Heine heeft gewoond nauwgezet staan opgesomd, dat zich in de Weender Strasse een gedenkteken moet bevinden. Helaas blijft dat, ook na lang zoeken, onvindbaar.
De Harzreise van Heine is een vrucht van de Romantiek, zij het een zeer eigenzinnige. Zijn reisbeschrijving staat in een traditie. Het is niet makkelijk de Romantiek te definiëren. Mario Praz had er al moeite mee in zijn klassieke studie The Romantic Agony: ‘Het begrip romantisch en de tegenstelling klassiek/romantisch zijn sinds lang gebezigde, maar niet meer dan benaderende termen.’ Praz probeert een uitweg te vinden door alle classificaties weg te gooien,
| |
| |
maar ze ‘sluipen heimelijk door het raam naar binnen.’ De oplossing is: de Romantiek zo min mogelijk strak definiëren en niet verwachten wat er niet kan zijn, ‘namelijk exacte, strenge definieerbaarheid.’
De Duitse schrijver Hermann Hesse, zelf een verklaard neo-neoromanticus, maakt het zichzelf een stuk eenvoudiger: ‘Wat het woord romantisch betekent weet niemand.’ Waarna hij betoogt dat de Romantiek voor iedereen een andere betekenis had.
Zelfs als we ons beperken tot de Duitse Romantiek - het begrip werd gemunt in Engeland; Samuel Pepys omschreef Windsor Castle al in 1666 als ‘the most romantique castle that is in the world’ - blijft het moeilijk. Wilhelm Schlegel, Friedrich Schlegel, Tieck, Novalis, voor al die vroege Duitse romantici betekende het iets anders. Zoals wel vaker gebeurt als een nieuwe stroming haar eigen vorm nog niet heeft gevonden.
Als we dan toch de mal moeten aanwijzen waaruit de Duitse Romantiek gegoten is, komen we onherroepelijk uit bij Novalis, door Hesse omstandig uitgeroepen tot het literaire genie van de beweging. Friedrich von Hardenberg werd in de nabijheid van de Harz geboren in 1772. Hij scheelde precies 25 jaar met Heine en stierf toen de kleine Heinrich vier was. De dichter was toen pas 28 jaar oud. In de beste romantische traditie blijft de mythe voortbestaan dat hij zijn jonggestorven geliefde nastierf, maar hij overleed gewoon aan tuberculose. Novalis groeide postuum uit tot de aartsvader van de Duitse Romantiek, ook al was dat later, met terugwerkende kracht, en niet direct na zijn dood.
In de paar creatieve jaren die hem vergund waren schreef Novalis een oeuvre bij elkaar dat op z'n poëzie na grotendeels fragmentarisch is gebleven. Zijn belangrijkste prozawerk is de roman Heinrich von Ofterdingen, die op het eerste deel na onvoltooid was toen hij stierf. In zijn inleiding bij de Engelse vertaling van Heine's Harzreis staat de Italiaanse germanist en criticus Claudio Magris uitgebreid stil bij Novalis en de rol die de reis speelt in zijn roman. ‘De held van Novalis stort zich in de duizelingwekkende draaikolk van dingen om te vinden, om uiteindelijk bij zichzelf uit te komen, zijn reis leidt ertoe dat hij zijn eigen waarheid vindt, die eerst zwak in hem had gesluimerd, als een soort verborgen kracht, maar in confrontatie met de wereld pas tot volle wasdom komt.’ De reis als weg naar jezelf. ‘Daarom wordt de vraag die gesteld wordt in Novalis’ Heinrich von Ofterdingen, ‘Waar ga je heen?’, beantwoord
| |
| |
met ‘Huiswaarts, altijd huiswaarts’.'
Dit motief, van de romanticus die niet reist om ergens aan te komen maar om zichzelf te vinden, trekt een spoor door de Duitse letteren, van Eichendorff's Taugenichts tot aan de romans van Hermann Hesse. Het romantisch motief bij uitstek.
De Grand Tour van de achttiende eeuw werd nog ondernomen om kennis op te doen, kennis die in het latere beroepsleven van nut zou kunnen zijn. Bij de romantische reis is dit aspect volledig verdwenen. Goethe maakte uitgebreide geologische studies in de Harz, bezocht verscheidene mijnen en bestudeerde natuurfenomenen. Heine bezoekt weliswaar een mijnbouwschacht, maar doet daar verslag van als van een persoonlijk avontuur.
Heine is de eeuwige Wanderer, iemand die nooit ergens thuis is. Al had hij het gewild, hij hoort nergens bij. Erg joods ook natuurlijk - het was Heine die zei dat voor elke jood alleen de bijbel een soort portable vaderland is - maar het is ook een rol die bij uitstek hoort bij wat je het romantische levensgevoel zou kunnen noemen.
Het is half september 1824 als Heine zich opmaakt voor zijn romantische reis door de Harz, in de hoop enige ordening in zijn gemengde gevoelens te kunnen brengen. Hij maakt zich zorgen over zijn aanstaande promotie, hij voelt zich verre van gezond en bovendien ziet hij er enorm tegenop om zich te laten dopen tot christen, wat destijds werd gezien als het ‘entreebiljet tot de Europese cultuur’. De Pruisische regering weerde alle joden uit publieke ambten, dus zonder een doopbewijs kon hij een carrière als jurist wel vergeten.
Heine veroorlooft zich die kleine romantische reis door de Harz dus als vlucht uit zijn studentenbestaan en schrijft daar een verslag van dat in weerwil van zijn gemoedsgesteldheid op elke bladzijde van ongebreidelde levensvreugde getuigt. Hoewel zijn beschrijving dus in een romantische traditie past, doet Heine het volkomen anders dan zijn voorgangers. Bij hem geen spoor van de loden ernst van Novalis. De Harzreise is deels een lyrische ode aan het ruisend lover, de groene heuvelkammen en het rustiek kabbelend beekwater van de streek, maar tegelijkertijd ook een satire, een vileine tekst vol ironie en zelfspot. Dat was volkomen nieuw. Het maakte hem in het Duitse taalgebied zowel uniek als onbegrepen. Zelfs sommigen van zijn vrienden begrepen niets van zijn spotlust en de harde manier waarop hij alles en iedereen verbaal te lijf ging.
| |
| |
Met zijn proza plaatste hij zich definitief buiten de orde.
‘Een genie van de haatliefde was hij - en voor niemand voelde hij meer haat en liefde dan voor de Duitsers en de joden.’ Zo karakteriseert Marcel Reich Ranicki de ordeverstoorder. Hij haatte datgene waarvan hij hield en andersom.
Hoe dan ook, weinig oeuvres uit de negentiende eeuw zijn nog zo fris als dat van Heine. Hij schrijft vilein, scherp, vrolijk, geestig, licht van toon. Noem me ook maar één Duitse tijdgenoot van wie hetzelfde gezegd kan worden. U zoekt tevergeefs. Van de vertegenwoordigers van de klassieke Duitse letteren kan men veel zeggen, maar niet dat het lachebekjes zijn. Ze zijn niet bepaald in hun eerste zwaarwichtigheid gestikt. Zonder joodse ordeverstoorders was de Duitse literatuur waarschijnlijk in z'n eigen ernst verdronken.
‘Moe als een hond’ is Heine als hij na een wandeltocht van 42 kilometer Osterode bereikt, het eerste plaatsje in de Harz. Hij komt midden in de nacht aan, valt als een blok in slaap en droomt dat hij bezoek krijgt van Themis, de Griekse godin van het recht. Examenvrees.
‘Ik heb al besloten om het bezoek aan Osterode niet langer dan twintig minuten te laten duren,’ meldt Van Amerongen, ‘als ik plotseling op de Kornmarkt de gevelsteen zie die mededeelt dat dit het pand is waar zich het Englische Hof bevond waarin Heinrich Heine gedurende zijn Harzreis heeft gelogeerd.’ Die gevelsteen is er nog, maar vermag me niet dermate te boeien dat ik m'n vei blijf hier graag zou verlengen.
‘Toen ik wakker werd hoorde ik nog steeds een vriendelijk getinkel. De koeien gingen naar hun weiden en lieten hun bellen klingelen.’ Zo idyllisch is Osterode en omgeving niet meer. Een drukke autoweg slingert zich naar boven, naar Claustal-Zellerfeld, het dubbeldorp dat midden in de Oberharz ligt, de Bovenharz zogezegd. Osterode ligt aan de voet.
Net als Van Amerongen leg ik delen van de tocht per auto af, net als Van Amerongen met in de kofferbak de volledige werken van Heine. Erg praktisch, zo'n auto, maar funest voor je sociale contacten. Het is sowieso al opvallend dat Heine onderweg werkelijk met iedereen praat die hij tegenkomt. In de huidige omstandigheden lijkt dat ondenkbaar. Mensen zijn vriendelijk, maar terloopse gesprekken worden zelden gevoerd.
We weten vrij nauwkeurig hoe Heine eruitzag op de dag dat hij
| |
| |
van Osterode naar Clausthal liep, en wel dankzij de handelsreiziger Karl Dörne die de dichter op de route ontmoette en later tot zijn verbazing zou figureren in zijn Harzreise. In een brief die hij later aan een literair tijdschrift stuurt, beschrijft hij Heine als volgt: ‘Hij was ongeveer vijf voet en zes duim groot, kon tussen de 25 en 27 jaar oud zijn, had blond haar, blauwe ogen, innemende gelaatstrekken, was slank van gestalte, droeg een bruine overjas, een gele broek, een gestreept vest, een zwarte sjaal, een groene muts en had een ransel van wasdoek op zijn rug.’ Dörne was Heine tegengekomen toen hij op de terugweg was van een zakenreis. Samen met een vriend had hij net een hele fles Serons de salvenette leeggedronken, dus ‘men kon mij voor uitgelaten houden’. Hij begroette Heine dan ook vrolijk en vroeg hem wie hij was. ‘Ik ben Peregrinus,’ antwoordde Heine met een sardonische glimlach. ‘Ik ben een kosmopoliet die in dienst van de Turkse keizer recruten werft. Lijkt u dat wat?’ Dörne bedankte voor de eer, maar besloot het spel van Heine mee te spelen: ‘Om hem met gelijke munt terug te betalen zeg ik tegen de Turkse zaakgelastigde dat ik net uit Braunschweig kom, waar zich het gerucht verspreidt dat de jonge hertog aldaar op een reis naar het Beloofde Land door de Turken gevangen is genomen en een ongehoord hoog losgeld dient te betalen. De heer Peregrinus belooft dat hij zich tot de Sultan zal wenden. Hij vertelt me dat hij grote invloed heeft op Zijne Koninklijke Hoogheid.’
Niet lang daarna scheiden zich hun wegen. Dörne heeft ‘het hele reisavontuur alweer aan de vergetelheid prijsgegeven’ als hij een paar maanden later nietsvermoedend door de Gesellschafter bladert en daarin het verhaal Harzreise von H. Heine im Herbst 1824 aantreft, waarin hun ontmoeting als volgt beschreven wordt: ‘Nadat ik een stuk had gelopen, trof ik een reizende handwerksgezel, die uit Braunschweig kwam en mij het plaatselijk circulerende gerucht ter ore bracht dat de jonge hertog op weg naar het Beloofde Land door de Turken gevangen zou zijn genomen en slechts tegen een hoge losprijs in vrijheid zou worden gesteld.’ Dörne is dermate geamuseerd - vooral dat hij Heine het verhaal over de hertog op de mouw heeft weten te spelden doet hem goed - dat hij de redactie van het tijdschrift de brief stuurt waaraan bovenstaande citaten zijn ontleend.
Heine beschrijft de jonge Dörne als volgt: ‘De verteller van dit verhaal was zo mager dat de sterren door hem heen schenen (...) Hij was een volks en barok mengsel van vrolijkheid en weemoed.’
| |
| |
Waarop Dörne schrijft: ‘Het ware aan de hele zaak is dat ik mezelf iets meer corpulentie toewens, maar met heer Heine's welnemen zou ik die weemoed graag schrappen, en beroep me daarbij op geheel Clausthal.’ Dörne besluit zijn brief met de mededeling dat hij erg heeft moeten lachen om Heine's beschrijving en dat hij hoopt de schrijver ooit nog eens te ontmoeten, wat bij mijn weten nooit is gebeurd. Het is zelfs niet zeker of Heine de brief ooit heeft gelezen. Er is in ieder geval geen reactie van zijn kant bewaard gebleven.
‘Ik ging in “De Kroon” in Clausthal het middagmaal gebruiken. Ik kreeg er lentegroene perterselie, viooltjesblauwe kool, een stuk kalfsvlees zo groot als de berg Chimborasso-in-miniatuur, benevens een soort gerookte haring die “bokking” heet, naar de naam van zijn uitvinder Wilhelm Bücking, die in 1447 is gestorven en die vanwege zijn uitvinding door Karel V zo werd vereerd dat deze anno 1556 van Middelburg naar Biervliet in Zeeland pelgrimeerde, enkel en alleen om daar het graf van deze grote man te zien.’ Natuurlijk betreft het hier een amusant ouwehoerverhaal van het soort waar Heine in grossiert. In menige druk is aan dit verhaal een ernstige voetnoot gewijd, maar het verhaal blijft vermakelijk onzinnig. Wilhelm Bücking heeft niet bestaan, en als hij wel bestaan heeft is hij in ieder geval niet de uitvinder van de bokking.
Hotel De Kroon bestaat nog. In 1974 werd het gerund door ‘een jong echtpaar dat bezig is om het totaal vervallen en door de gezondheidsdienst voor logies ongeschikt verklaarde pand weer enigszins bewoonbaar te maken.’ Dat echtpaar heeft het hotel sindsdien waarschijnlijk met hoge winst doorverkocht. Het ligt er thans zeer opgepoetst bij en is eigendom van een grote hotelketen. Een niet te missen bord op de gevel vermeldt het verblijf van Heine hier, en een nacht in de Heinekamer kost extra. Daar waar aan Heine geld verdiend kan worden is de vergevingsgezindheid het grootst. Het wekt nogal wat verbazing van de Turkse stoepaanveger als ik een foto maak van het bordje aan de gevel. Hij kijkt er nu zelf ook naar alsof hij het voor het eerst ziet. ‘Kost geld hoor, foto maken,’ zegt hij in zijn beste Duits.
Geen betere graadmeter voor de populariteit van een auteur dan de plaatselijke boekhandel. Een schier eindeloze verzameling Heimatliteratur is er te vinden. In nepleder gebonden delen van een in facsimile afgedrukte tekst over de mijnbouw in de achttiende
| |
| |
eeuw, tientallen boekjes van streekbewoners die hun persoonlijke herinneringen te boek hebben gesteld, en ja, ook van de Harzreise van Heine hebben ze één exemplaar liggen. Het is tegelijk ook het enige werk van Heine dat ze in voorraad hebben. Wel ligt er een bescheiden stapeltje boeken van dichter en voormalig DDR-bewoner Thomas Rosenlöcher: Die Wiederentdeckung des Gehens beim Wandern. De uit Dresden afkomstige Rosenlöcher doet daarin verslag van zijn voettocht door de Harz, daags na het openstellen van de grenzen. Ik hoopte uiteraard dat hij niet in de voetsporen van Heine was getreden. Dat zou mijn onderneming immers een stuk onaantrekkelijker maken. Voetsporen traceren doet men bij voorkeur niet op gebaande paden. Gelukkig bleek mijn vrees al snel ongegrond, want in het boekje wordt de naam Heine niet één keer genoemd. Rosenlöcher identificeert zich vooral met Goethe. Hij beeldt zich in de grootmeester zelf te zijn en doorkuiert de Harz goedmoedig en voldaan. Opmerkelijk dat iemand die 166 jaar na Heine een Harzreis onderneemt, daar een boek over schrijft zonder ook maar één keer naar Heine te verwijzen. Dat is geen toeval, dat is een statement.
Het is verleidelijk Goethe en Heine als antipoden tegenover elkaar te zetten. Goethe de reeds bij leven gevierde schrijver, Heine die tegen zoveel schenen trapt dat hij generaties later nog wordt gehaat. Goethe die in goede gezondheid de tachtig passeert, Heine die na jaren martelen in zijn matrassengraf de geest geeft. De beheerste Goethe, de uitbundige Heine. De burger, de kunstenaar. En dan dat adagium waarin Goethe de Romantiek resoluut afwijst: ‘Das Klassische nenne ich das Gesunde und das Romantische das Kranke.’ Treffend misschien als het om beider gezondheid gaat, maar Heine daarmee als de Dionysus van dit godenpaar neer te zetten en Goethe als de Apollo zou te ver voeren: Heine en Goethe zijn geen antipoden. Heine was een bewonderaar van het werk van de tovenaar uit Weimar, en zeker geen bestrijder. ‘Ondanks Heine's ondubbelzinnige waardering voor Goethe hebben zijn bestrijders alles gedaan om de mythe van een soort bittere vijandschap tussen beide dichters te construeren.’ Aldus Van Amerongen. Nou, daar zijn ze dus in geslaagd.
Goethe en Heine hebben nog iets gemeen: ondanks alle dichterlijke bemoeienis met de Brocken en de omliggende wouden zijn zij de twee schrijvers wier namen het meest met het gebied zijn ver- | |
| |
bonden. Goethe situeert de Walpurgisnacht in zijn Faust boven op de Brocken, hij schrijft een befaamd gedicht over de berg en bovendien bestaat er een prachtige brief van hem die hij in 1777, een paar dagen na zijn verblijf in Altenau, aan zijn Charlotte stuurde. Hij kijkt vanuit Torfhaus uit op de Brocken, maar kan er vanwege de weersomstandigheden niet op.
Als Heine 47 jaar later op de top staat, besluit hij niet rechtstreeks terug te keren naar Göttingen, maar onderweg Weimar aan te doen. Hij schrijft een briefje aan Goethe: ‘Op de Brocken werd ik overvallen door het verlangen om, ter verering van Goethe, naar Weimar te pelgrimeren.’ Heine krijgt toestemming om langs te komen. Later beschrijft hij het bezoek als volgt: ‘Ik heb in menige doorwaakte nacht bedacht hoeveel verhevenheden en diepzinnigheden ik Goethe, als ik eenmaal oog in oog met hem zou staan, zou toevoegen. En toen het eenmaal zover was prees ik de smaak van de Saksische pruim. En Goethe glimlachte.’ Het bezoek moet bij de literaire Olympiër weinig indruk hebben achtergelaten. Om de woorden die hij aan de ontmoeting heeft vuilgemaakt beknopt te noemen zou nogal een understatement zijn. ‘Heine von Göttingen’ schreef hij in zijn dagboek.
‘De naam Goslar klinkt zo opgewekt en er zijn zo veel oeroude, keizerlijke herinneringen aan verbonden, dat ik een imposante, statige stad had verwacht. Maar hoe gaat het wanneer men beroemdheden van nabij ziet? (waarschijnlijk een toespeling op Heine's bezoek aan Goethe, vlak na zijn reis door de Harz, jvk) Ik vond een nest met smalle, labyrintachtige stegen, waardoorheen een klein watertje stroomt, waarschijnlijk de Gose, vervallen, bedompt - en het plaveisel is zo hobbelig als Berlijnse hexameters.’ En zo gaat Heine nog even door. Van Amerongen is niet erg onder de indruk: ‘Het moet gezegd: Heine heeft andermaal overdreven, Goslar blijkt qua stedenschoon zonder meer de moeite waard te zijn.’ Dit keer heeft hij gelijk. Göttingen mag dan het Karl Marx Stadt van de Bundesrepublik zijn, Goslar is een prachtig stadje. Wat niet wegneemt dat die constatering aanmerkelijk minder op de lachspieren werkt dan Heine's tirade. ‘Het raadhuis van Goslar lijkt op een witgepleisterde wachtkamer. Het daarnaast opgetrokken gildehuis ziet er wat beter uit. Midden in de gevel staan de standbeelden der Duitse keizers, rokerig zwart, deels verguld, in de ene hand de scepter, in de andere hand de wereldbol - zij zien eruit als gebraden
| |
| |
universiteitspedellen.’ Het is een beschrijving die Goslar Heine nooit heeft vergeven.
De dichter logeerde in de Worthstrasse, vlak om de hoek van de gebraden universiteitspedellen. Van Amerongen trof aan de gevel van dat voormalige logement welgeteld drie gevelstenen aan: ‘De eerste is opgedragen aan de nagedachtenis van Heine's gewaardeerde collega Johann Wolfgang von Goethe, de andere twee zijn opgedragen aan de nagedachtenis van Generalfeldmarschall Erwin Rommel, respectievelijk General-oberst Heinz Guderian, Schöpfer der Deutsche Panzerwaffe.’ De gedenksteen voor de laatstgenoemde ijzervreter heb ik nooit gezien, maar tot een paar jaar geleden memoreerde deze gevel inderdaad het aangename verblijf hier van nazi-generaal Erwin Rommel. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog waren hij en zijn bergcommando hier gelegerd. Alle reden dus voor een klein aandenken.
Nu, een paar jaar na mijn laatste bezoek, is de gevel grondig geherprofileerd. Alleen de gedenksteen voor Goethe is gebleven. Maar ja, Goethe gedenken heeft in Duitsland nu eenmaal epidemische vormen aangenomen. Wie alle gevelstenen die aan hem gewijd zijn achter elkaar zou leggen, zou er met gemak een weg tussen de Brocken en de Olympus mee kunnen plaveien. Alleen des dichters stoelgang en scheerbeurten worden in Duitsland niet in een steen gebeiteld. Het meest lachwekkende voorbeeld bevindt zich in Altenau, een klein dorpje dat een paar kilometer bij Goslar vandaan ligt. Op de gevel van het voormalige hotel waar Goethe heeft gelogeerd staat: ‘Hier woonde Goethe van 9 tot 10 december 1777’.
De gedenksteen voor Rommel is dus plotseling verdwenen, maar helaas is Heine er niet voor in de plaats gekomen. ‘Welzeker,’ zegt de mevrouw van het plaatselijke Toeristenbureau tegen Martin van Amerongen. ‘Wij hebben hier in Goslar wel degelijk een gevelsteen ter nagedachtenis van Heinrich Heine.’ Op een kaartje geeft ze de plek aan waar hij de gedenksteen kan vinden. ‘Neerslachtig gestemd - want wie ziet graag een gaaf vooroordeel sneuvelen? - wandel ik in de richting van het Frankenbergerplan. Daar adem ik verlicht op. Want vanaf de pui van het hoekhuis kijkt een vent met een geitenbaard mij aan, die blijkens de inscriptie van de maquette Heinrich Heyne, der Rechenmeister der Bürger-Knabenschule (...) moet voorstellen.’
De sympathiek ogende geitenbaard heb ik gevonden, maar anders dan Van Amerongen heb ik tevens de steen ontdekt die hij
| |
| |
zocht. Toegegeven, bepaald eenvoudig was dat niet. Het betreft hier zonder twijfel een van Duitslands minst gunstig gesitueerde gedenktekens, maar de mevrouw van het Toeristenbureau had gelijk: de gevelsteen bestaat. Aangebracht op de linkerflank van de Kaiserstuhl, om precies te zijn, een overblijfsel van een reeds lang verdwenen Dom. De steen kijkt uit over een veld vol geparkeerde auto's en vermeldt helaas weinig noemenswaardigs.
Als we ons Duitsland voorstellen als een poëtisch lichaam, dan kunnen we de Harz aanmerken als een van de belangrijkste erogene zones. Weinig andere streken in Duitsland hebben zich kunnen verheugen in zoveel aandacht van het vaderlands dichterskorps. Vooral de romantici zijn ruim vertegenwoordigd. Eichendorff, Wieland, Uhland, Novalis, de lijst is eindeloos...
Alle elementen van het romantisch levensgevoel zijn samengebald in de Harz. Het wemelt er van de ruisende beekjes, de pittoreske rotspartijen die mooi contrasteren met het groene lover dat ze omringt, de golvende heuvels, en bovenal betreft het hier een mythisch landschap waar elke steen z'n eigen verhaal bezit. De Harz als sprookjestuin. Wat kan een romantisch angehaucht dichter zich meer wensen?
‘Het ddr-gedeelte van de Harz is schilderachtiger, romantischer dan het deel ten westen van de grens,’ schrijft Van Amerongen na het maken van de omweg van vierhonderd kilometer langs de enig passeerbare grens tussen bdr en ddr. Minder schilderachtig en minder romantisch zijn de over het grensgebied uitgestrooide, in kameleonesk groen gestoken, Volkspolizisten. Helaas, een bezoek aan de Brocken (...) kunnen wij wel vergeten: de bij deze mysterieuze berg behorende heksen en aardmannen hebben plaats moeten maken voor bewapende grenspolitie.’
Van Amerongens eerste stop in de Harz is Wernigerode. ‘De propere, gezette waardin van de taveerne “Zum Baeren”, die ons bier bracht, scheen zich in haar vet bijzonder behaaglijk te voelen,’ schrijft Heine in 1824. In 1974 noteert Van Amerongen: ‘Het bedrijf bestaat nog, in het pand is thans de “Pinguin”-melksalon gevestigd. Bier wordt er niet verkocht, wel Pfirsch-ijsbekers en Florida-milkshakes.’ Kortom, alle gelijkgeschakelde geneugten waarin een socialistische heilstaat vermag te voorzien zijn er verkrijgbaar. ‘De jukebox speelt het lied “Josephine, du bist bestimmt nicht ungtfühlig”.’ De op communistische leest geschoeide snackbar bestaat niet meer.
| |
| |
Er is een winkelketen voor in de plaats gekomen.
In het Wernigerode onder Honecker waren alle hotels vernoemd naar Dimitroff, Tolstoj en Karl Liebknecht en waren de namen van het plaatselijke vorstenhuis weggebeiteld uit de voet van de fontein op het centrale plein. In het Wernigerode onder het bewind van Schröder is van het ddr-verleden niets meer te bespeuren. De sombere stad die ik vlak na de Wende bezocht - beroet, verwaarloosd, bouwvallig - is onherkenbaar veranderd, met geld uit het westen integraal opgeknapt. De stad lijkt gisteren gebouwd te zijn als onderdeel van een historisch pretpark. Alle antieke vakwerkhuizen zien eruit alsof ze door dezelfde firma gemaakt zijn die ook De Efteling van sprookjeshuizen heeft voorzien en in de winkelstraat zijn alle winkelketens vertegenwoordigd die je elders ook aantreft, tot een filiaal van onze eigen Blokker aan toe. De hotels zijn geprivatiseerd en de vorstennamen teruggekeerd op de fontein alsof ze nooit zijn verwijderd.
Alle communistische ongemakken ten spijt, het bessere Deutschland, zoals het zich graag afficheerde, kende ook zo z'n voordelen: ‘De plaatselijke boekhandel heeft een plank vol, slechts enkele kwartjes kostende, Heine-pockets in huis,’ schrijft Van Amerongen. Nu de vrije markt z'n intrede heeft gedaan telt Wernigerode twee plaatselijke boekhandels, maar beide hebben nauwelijks Heine-pockets op voorraad, laat staan van een gunstig geprijsde soort. Wel zijn er vertalingen van Nooteboom, Möring, Palmen en Hirsi Ali te koop.
Uiteraard hebben we het kasteel bezocht dat boven op een heuvel de stad domineert. Heine had daar geen zin in. ‘Als wij naar boven waren geklommen, had men wellicht gedacht dat wij zo nodig meneer de graaf hadden willen spreken.’ Hij zat liever in ‘Zum Baeren’ aan het bier. Volgens de overlevering is dit uitzicht door Novalis als romantisch bestempeld. Het moet een noviteit geweest zijn toen, maar de observatie is nu tamelijk alledaags. Inderdaad, een romantisch uitzicht, met de heuvels van de Harz voor ons en de Brocken hoog daarboven in de rode gloed van de namiddag.
Welke route Heine precies volgde naar de Brocken is niet precies meer te reconstrueren. Van Amerongen kon slechts een paar dagen in de ddr doorbrengen en heeft zich dus niet gewijd aan een reconstructie van die wandeling. Wat we wel weten is dat Heine vertrok vanuit Goslar en halverwege op een schapenhoeder stuitte
| |
| |
met wie hij een eenvoudige lunch gebruikte alvorens verder te klimmen. ‘De herder, een vriendelijke blonde knaap, vertelde mij dat de hoge berg aan welks voeten ik stond de oude, wereldberoemde Brocken was. Vele uren in de omtrek valt geen huis te bekennen en ik was erg blij dat de jongeman mij uitnodigde om met hem de maaltijd te nuttigen. Wij streken neer voor een déjeuner dînatoire dat bestond uit kaas en brood, de schaapjes bemachtigden de kruimels, de lieve, blanke koetjes sprongen om ons heen en klingelden met hun bellen en lachten ons toe met vergenoegde ogen.’
En terwijl we Heine verder laten klimmen naar de top, nemen wij de route die inmiddels zijn naam is gaan dragen. Martin van Amerongen besteedde zijn laatste Oost-Duitse dag hier in het Ilsedal. ‘Het reisdoel is de ruïne van Ilsestein, de achthonderd meter hoog gelegen restanten van het slot waarvoor ook Heine belangstelling had. De berg die wij daartoe dienen te bestijgen, is tot mijn teleurstelling geheel afgegraasd.’ Wonderlijk hoe snel de natuur zich kennelijk kan herstellen, want de berg die ik bestijg - langs een oud ezelspad dat naar het kasteel voert - is allerminst aangevreten. Dichte bossen en overvloedig groen. Eenmaal boven klim ik naar het kruis dat Heine pas op de terugweg zal bereiken. Op een rotspunt die overal vanuit het dal te zien is, staat een groot ijzeren kruis dat daar in 1814 is neergezet door Anton Graf von Stolberg-Wernigerode - de voormalige bewoner van het neo-gotische bouwsel dat Wernigerode z'n sprookjesachtige aanzicht verleent - ter herinnering aan zijn gevallen vrienden. Maar aangezien Heine deze plek pas zou bezoeken op de terugweg van zijn klim naar de Brocken loop ik snel door. Ik neem tijdelijk afscheid van de schim van Van Amerongen, laat hem achter terwijl hij genoeglijk van de Rübeländer Höhlentropfen nipt die hier in een kleine uitspanning wordt gedronken. Een plaatselijk drankje dat naar verluidt onverteerbaar is, maar waarvan de beroepsdrinker Van Amerongen niettemin enige glazen achterover sloeg alvorens de berg weer af te dalen.
Hier hield Van Amerongens queeste op. Dichter kon hij de Brocken niet benaderen. Onbereikbaar beneveld (‘beneveld naar boven, beneveld naar beneden’ was de meest voorkomende opmerking die bezoekers van de berg in het gastenboek van het Brockenhaus schreven alvorens weer naar beneden te wandelen; er werd nogal gedronken daar op die top, zoals ook Heine uitgebreid beschrijft).
| |
| |
Heine komen we boven pas weer tegen. ‘Het is een uiterst vermoeiende weg en ik was blij toen ik eindelijk het langverwachte Brockenhuis in het vizier kreeg.’ De weg is ook nu nog zwaar en vermoeiend, maar het panoramische uitzicht vergoedt veel. Ik heb geluk. Zo'n driehonderd dagen per jaar is de top beneveld en staart men hier in een dichte mist, maar vandaag straalt de zon.
Dit versje staat geschreven in het gastenboek van het Brockenhaus, maar het lijkt allerminst zeker dat Heine ook de vervaardiger is, al is het alleen maar omdat hij in de Harzreise uitgebreid het weidse uitzicht beschrijft.
De bergtop is kaal en voorzien van lelijke gebouwen. Het oude Brockenhaus dat hier in de tijd van Heine stond bestaat allang niet meer en het vermaarde Brockenhotel waar onze eigen Vestdijk nog heeft gelogeerd is door de geallieerden aan stukken gebombardeerd. De gebouwen die er nu staan zijn er neergezet ten tijde van de Duitse Democratische Republiek en nu grotendeels verbouwd. De afluistertoren van de geheime dienst is nu een museum en in het gebouw ernaast is een nieuw hotel gehuisvest, waar bovendien de onvermijdelijke worst en bier geconsumeerd kunnen worden. Het meest dominant aanwezig is de enorme televisie-antenne waarmee de ddr de ether van het Westen trachtte te voorzien van het echte nieuws; een bouwwerk dat nog het meest doet denken aan de raket waarmee Kuifje naar de maan vloog.
De Brocken en zijn omgeving zijn de afgelopen jaren dus grondig geherprofileerd, als nieuw verworven grond van het verenigde Duitsland. De ring betonnen platen die elke toegang moest verhinderen is weggehaald (door dezelfde mensen overigens die de afscheiding ooit hebben geplaatst), de resten van een militaire basis van de Russen afgebroken en afgevoerd en de rondweg langs de bergtop in ere hersteld. Ooit een van de meest afgeschermde militaire zones van Duitsland, nu een attractie die twee miljoen bezoekers per jaar trekt.
| |
| |
Zegt de manier waarop die nieuwe openbare ruimte is ingericht iets over de relatie tussen Duitsland en Heine? Van Amerongens missie indachtig ga ik op zoek naar sporen van de dichter op en rond de top en kom tot een opmerkelijke conclusie: Heine is hier alomtegenwoordig. Hij verslaat zelfs Goethe, die alleen met een gedenkteken wordt geëerd. Voor Heine is recht tegenover Goethe een monument opgericht, bestaande uit een flinke plaat steen met daarop des dichters gelaat in edelmetaal. Iets verderop siert een citaat uit de Harzreise een informatiebord: ‘De Brocken is een Duitser, met Duitse degelijkheid toont hij ons helder en duidelijk, in één reuzenpanorama, de vele honderden, veelal aan de noordkant gesitueerde steden, stadjes en dorpen en de rondom gelegen bergen, bossen, rivieren en vlakten - oneindig ver uitgestrekt.’ Helaas betreft het hier wel een selectief citaat waaruit de toch niet geheel gunstige conclusie is weggelaten: ‘Zo gaat het altijd als wij, Duitse rekenaars, door onze eerlijke nauwgezetheid alles en alles willen weergeven en er dan nooit eens aan denken juist dat ene detail op een extra mooie manier te schetsen.’ Misschien is de Heinehaat nu zoveel minder geworden omdat hij niet meer gelezen wordt, en als hij al gelezen wordt, dan alleen in selectieve citaten. Anders dan in de ddr is zijn werk niet meer voor een paar stuivers te koop. Heine is een ongelezen Harz-ikoon geworden die niemand nog bijt omdat niemand hem leest.
Niettemin is de Brocken nu bereikbaar langs twee wandelwegen: via de Heineweg, vanuit het oosten, en via de Goetheweg, vanuit het westen. In het ongedeelde Duitsland wordt de Brocken door Heine en Goethe gedeeld. Het had Martin van Amerongen tot vreugde gestemd. Gepast ironisch geuite vreugde uiteraard, dat wel.
‘Het is niet te beschrijven met welk een vrolijkheid, naïviteit en lieftalligheid de Ilse zich naar beneden stort over de grillig gevormde rotsblokken die ze op haar weg vindt, zodat het water hier wild bruist en schuimt, daar uit allerlei rotsspleten als uit geweldige schenkkannen in prachtige bogen wordt uitgegoten en beneden weer over kleine stenen heen trippelt als een opgewekt meisje. Ja, de sage is waar, de Ilse is een prinses die lachend en bloeiend de berg af huppelt.’ Zo gaat Heine nog wel een paar bladzijden door. Hij is lyrisch over de Ilse en haar natuurlijke omgeving. Hij volgt de loop van het water naar beneden tot aan Ilsestein, waar we
| |
| |
tevens Martin van Amerongen weer treffen, intussen aanmerkelijk benevelder dan de Brocken op deze heldere dag.
Als Heine het pad heeft gevolgd dat naar het ijzeren kruis leidt, schrijft hij het volgende: ‘Toen ik daar in gedachten verzonken stond, hoorde ik plotseling de onderaardse muziek van het toverslot en ik zag hoe de bergen rondom op hun kop gingen staan en de rode daken van Ilsenburg begonnen te dansen en de groene bomen vlogen door de lucht, zodat het mij blauw en groen voor ogen werd, en ik zou zeker door een duizeling bevangen in de afgrond zijn gestort, als ik mij niet in mijn zielenood aan het ijzeren kruis had vastgeklemd. Dat ik in een zo hachelijke situatie het laatste heb gedaan, zal niemand mij kwalijk nemen en ik heb er tot op dit moment geen spijt van.’
Misschien is dit wel de belangrijkste passage uit de Harzreise. De conclusie, zou je kunnen zeggen. Want het gaat hier niet om een duizelige dichter die zich aan het kruis moet vastklampen om niet in de diepte te storten, het gaat hier om des dichters zelfrechtvaardiging. Heine ondernam zijn reis aan de vooravond van zijn besluit zich noodgedwongen tot het christendom te bekeren. Een moeilijke beslissing moet dat voor hem geweest zijn. Conformisme was niet bepaald een van zijn sterkste eigenschappen, maar hij had geen andere keus. Wilde hij zich na zijn afstuderen als jurist vestigen, dan moest hij beschikken over een doopbewijs. Het compromis was onvermijdelijk. Deze regels schreef hij toen hij zich inmiddels had bekeerd. De reis door de Harz vormde, zou je kunnen zeggen, een soort verzoening met het onvermijdelijke.
Ook Van Amerongen vindt aan de oever van de Ilse wat hij zoekt. Zijn eindeloze speurtocht wordt, op de valreep, beloond: ‘Dan stuit ik opeens op datgene wat ik twee weken lang tevergeefs in beide Duitslanden heb gezocht. Een Heinemonument. De in brons gegoten kop van de dichter is in een rotsblok gevat. Omspeeld door het water van de beek en het gefladder der insecten. Het is ongetwijfeld het moeilijkst bereikbare monument ter wereld maar het staat er.’
Het door water omspeelde bronzen beeld heb ik niet gevonden, wel tref ik langs de Ilse een wildgroei aan van borden die vermelden dat Heine hier is geweest en dat de weg die hier vandaan naar boven voert de Heinrich Heineweg heet. Bovendien hangen overal langs de route borden met korte citaten erop, allemaal net zo verstandig geknipt als in het geval van het bord boven op de berg; wie
| |
| |
alle gebruikte citaten achter elkaar zou leggen, zou een onschadelijke, maar lyrische Heine overhouden.
De reis eindigt in Ilsenburg, het plaatsje dat pal in de opening van het Ilsedal ligt. ‘Een schoon, vaderlandslievend lied zingend,’ schrijft Heine, ‘trokken wij door het vrolijke Ilsenburg en legden aan bij “De Rode Forel”. Bezijden deze uitstekende herberg, waarvan de baten ten goede komen aan de graaf van Wernigerode, ligt een heerlijke tuin, waar ik lieflijke meisjesgezichten en mooie bloemen zag.’
Ook Ilsenburg ziet eruit alsof het afkomstig is uit het sprookjesbos in De Efteling. Dankzij westerse euro's is dit dorpje zo grondig gerestaureerd dat alles er splinternieuw lijkt en elk authentiek verval er vakkundig uit is weggesneden.
Er wringt iets in dit nagelnieuwe Duitsland. Alle wegen zijn vers geasfalteerd en belijnd, alle bedrijfsterreinen vers beplant, alle dorpskernen voorzien van vrolijke gerania en authentiek ogend straatmeubilair, maar er blijft iets wringen. De deling mag dan optisch tot het verleden behoren, overal kom je sporen tegen van ostalgie en sociale onvrede. Meerdere malen zie ik het woord euro verbasterd tot Teuro, meerdere mensen dragen het T shirt Ich bin stolz ein Ossi zu sein, meerdere luid ronkende ddr-mobielen zijn voorzien van een sticker op de achterruit waarop staat ‘Trabant, een kwestie van eer’. Een kleine halve eeuw Oost-Duitse geschiedenis laat zich niet kosmetisch wegwerken, zo blijkt.
‘En zie: de Ilsenburger herberg “Zu der roten Forelle” bestaat nog, zij het in de vorm van een café-restaurant onder patronaat van de Oostduitse vakvereniging,’ aldus Van Amerongen. Thans is ook deze uitspanning geprivatiseerd. Er is een complex aangebouwd met luxekamers en een maaltijd in het bijbehorende restaurant kost een slordig Oost-Duits maandsalaris. Het zullen vooral de rijke Wessi's zijn die hier komen logeren. Mooie bloemen zie ik genoeg in het nauwkeurig gemanicuurde groen rondom de vijfsterren-accommodatie, maar er is geen lieflijk meisjesgezichtje te bekennen.
Als ik in Ilsenburg moet kiezen of ik linksaf of rechtsaf zal slaan, twijfel ik. Rechtsaf voert de weg naar Wernigerode en vandaaruit via Eisleben naar Weimar, de weg die Heine volgde na zijn reis door de Harz hier te hebben afgesloten. Ik probeer me een voorstelling te maken van het bezoek dat ik zou brengen aan Goethe.
| |
| |
Godzijdank heb ik nooit Saksische pruimen geproefd, dus daar kan onze conversatie niet op stuklopen.
Aangezien dromerijen op kruisingen de doorstroming danig in de weg kunnen zitten, toetert achter me al snel een Trabant. Ik sla linksaf. Geen Weimar. Even later moet ik weer kiezen. Linksaf het westen in of rechtsaf door naar Berlijn, de route van Van Amerongen, die helemaal terug moest naar de enig beschikbare grensovergang tussen de beide Duitslanden. Ik ga linksaf, terug de Harz in, terug naar het hotel. Zoals ik eerder ongaarne Heine liet gaan, zo neem ik nu even onwillig afscheid van Van Amerongen.
|
|