De Tweede Ronde. Jaargang 26
(2005)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Rijmkroniek des vaderlandsGa naar voetnoot*
| |
[pagina 61]
| |
I. De prehistorieSteeds als het dagwerk is gedaan,
De zon weer plaatsmaakt voor de maan,
Het park iets toverachtigs krijgt
En zelfs de waakse hofhond zwijgt
Die verder almaar blaft of gromt,
Wanneer, kortom, de avond komt,
Lig jij te wachten op Klaas Vaak
En rust op mij de mooie taak
Jou in je kleine ledikant
Iets te vertellen van ons land.
Kom, ik begin bij het begin
Al ga ik daar niet diep op in,
Want veel viel uit de oude tijd
Ten prooi aan de vergetelheid
En valt ook niet meer na te zoeken
(Er waren immers nog geen boeken);
Een tijd waarvan men weinig weet
En die dus prehistorie heet
Omdat er niets is opgeschreven.
Maar wat wel over is gebleven
Ten teken dat er iets bestond,
Is wat men in de bodem vond:
Een vuistbijl in de boerenkool,
Een kakebeen, een halve zool,
Een veenlijk en een paardenkop,
Al houdt het daar ook wel mee op.
Meer geeft de aarde ons niet prijs.
Maar het onwankelbaar bewijs
Dat hier door mensen is geleefd
Is dat men ze begraven heeft.
Het waren wel geen monumenten
(Zoals de onze), daar in Drenthe
Waarin ze werden bijgezet,
Men deed het in een hunebed.
Nu was die hunebeddenbouw
Zelfs voor die lui een hele sjouw
| |
[pagina 62]
| |
Zodat ze na verloop van jaren
Volledig uitgestorven waren.
Daarna was het een dooie boel,
Als je begrijpt wat ik bedoel.
De komst van het Germaanse ras
Maakte aan deze toestand pas
Een eind in de Romeinse tijd.
Om reden van zijn dapperheid
Werd dit krijgshaftig volk geprezen
Zoals nog altijd staat te lezen
Bij Tacitus (in het Latijn,
Dus kan het niet gelogen zijn),
Al was er wel een schaduwzijde,
Want de Germanen waren heiden
Terwijl het al na Christus was.
Maar niemand die de Bijbel las
Zodat ze daar ook niks van wisten
En daarom waren ze geen christen.
Dat kwam pas met de kerstening.
En wie daarin het verste ging
Was eerst Servaas, toen Willibrord,
Ofschoon aan hen ook weer iets schort:
De beide heren waren Rooms
(Net als je Argentijnse ooms)
En niet fatsoenlijk protestant
Zoals het hoort in Nederland.
Doch deze delicate zaken
Breng ik zelf liever niet ter sprake,
Dat is meer iets voor theologen.
Ik heb daarbij twee broers voor ogen
Die dominee Ter Linde heten
En alles van de Bijbel weten.
Maar goed, terug naar voorbije tijden
Waarover ik niet uit wil weiden
Omdat ons land nog niet bestond
En niets het volk tezamen bond.
Wij noemen dit de Middeleeuwen:
De Friezen vochten met de Zeeuwen,
Bourgondië met Henegouwen,
De Hoeken met de Kabeljauwen,
| |
[pagina 63]
| |
De Kabeljauwen met de Hoeken -
Kortom, de rust was ver te zoeken.
Ja, zelfs de oude adeldom
Ging kwalijk met elkander om.
Ik denk hier aan het droevig lot
Van Floris Vijf, der Keerlen God,
Die met zijn makkers was gaan jagen
En toen pardoes werd doodgeslagen.
Ach, veel wat vroeger is gebeurd
Moet ethisch worden afgekeurd
Hoewel er in de duisternis
Soms ook een enkel lichtpunt is.
Neem nu het nobele gebaar
Gemaakt door Jan van Schaffelaar:
Wars van het zinloze geweld
Is hij spontaan in Barneveld
Hup! van de toren afgesprongen,
Ook al beweren boze tongen
Dat hij niet durfde (‘Hij was laf’)
En iemand hem een zetje gaf.
Wel, je begrijpt dat dit soort dingen
Die steeds van kwaad tot erger gingen
Met almaar duisterder figuren
Zo op den duur niet konden duren.
Maar als een volk niet verder kan
Verlangt het naar een sterke man
Die boven de partijen staat
En onbaatzuchtig en kordaat,
Met goddelijk gezag bekleed,
De natie tot een eenheid smeedt.
Godlof, zo is het ook gegaan:
Er diende zich een redder aan.
Met hem begint, naar men wel zegt,
Onze geschiedenis pas echt.
|
|