De Tweede Ronde. Jaargang 26(2005)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] Drie gedichten Cornelia Stoel Herfst Zagen wij, toen het klagen over het weer was begonnen, een uitgemolken zonnetje, jagende wolken, gestaag trekkende ganzen en anders gebekte vogels het land in logische formatie verlaten, ruimte verkiezen, wij lieten ons niet gaan, bleven met de voeten op aarde, stonden droog naast elkaar omgeven door regen. Wind keerde, ontnam ons de adem, de bomen het fonkelend bladgoud, het werd kaler en koud. Wij leerden maar traag te verliezen. Winter Ik ging voor zaken naar een stad in het noorden het vroor dat het kraakte, kou beet, sloeg haken in mijn adem, ik gleed over beijzelde straten, in een hotel van nikkel je verbijsterende e-mail vol verwijten en spijt, ik keek op de achtste verdieping over de stad, fonkelend in de vinnige winter, 's nachts werd ik wakker van het zingen van water in een zinken emmer, de stem van mijn moeder, zij staat op een trapje, lapt tot spiegel het raam, achter het glas de maan, hard, ondubbelzinnig. [pagina 46] [p. 46] Droogte De zon stond hoog te schijnen, al maanden geen regen van enig belang, wind sloeg ons droog om de oren en bladeren vielen te vroeg, krulden zich op de grond. Onze monden waren van water vervuld, praatten over waarnaar wij verlangden, wat ons werd onthouden. Wij bleken oud. Wij beschouwden verschrompelde vruchten, gerimpelde bessen, stof joeg ons na. Wij smachtten, lieten los, vergingen van dorst, wisten niet hoe die nog te lessen. Vorige Volgende