De Tweede Ronde. Jaargang 26(2005)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] Panorama Mayra Verheyen 1. Daggezicht Wij gaan de berg op, tussen bizarre stenen uit grijswitte kruinen en flanken losgebroken, ooit in het gat in de grond, daar links, tot kalk gebrand om de huizen te witten voor Pasen zo weerstonden ze met hernieuwde kracht de vergruizing door de zon - ik klim achter je aan, terwijl ik gister al rechtsomkeert wou maken werp een bundel kleren naar je rechte achterkant jij, man, kijkt niet op of om - bestendig rugschild dat de vrouw langs zich laat afglijden De steenarend vliegt ringen om de zon daalt Olympisch kalm af naar waar wij zijn zweeft - een triomfwagen zijn spanwijdte - boven ons en maakt opnieuw een ring jij hebt de arend lief ik verdraag het brandglas in zijn blikken niet schat mijn slingerworp, jij kijkt niet om de berg wordt voor het eerst door jou betreden en beklonken, het pad uitgelegd - want waren wij niet onderweg naar die ene mysterieuze witte plek in het landschap? [pagina 48] [p. 48] 2. Nachtgezicht Ik, reizigster op een hoog ruig rustpunt beland schrijlings op het scherpe zitvlak van een rots in de kooi van mijn nachtelijk panorama - één stap voorbij het willige daggezicht nog één voet over de fijnbesneden rand en daar ligt mijn grillig opgestapeld bouwwerk hitsig rolrond pandemonium, duister vat vol furies schrapend met roodgloeiende ijzers, bijtend in eigen kont om hem, volgevreten, te stutten met nog grotere happen, nog majestueuzere billen - Ik hoor de paradijsvloek van mijn furies aan stikkend in de kwade pit van mijn eigen cantate die zich (furioso) niet als eenstemmig minnedicht door roosvenster of galmgat naar buiten laat persen, maar de binnenhitte opvoert ach, geef me lucht in deze kathedrale kakofonie - want was ik niet op reis naar die ene mysterieuze plek midden in mijn toornhoge lichtstad naar het binnenste binnen lied, de liefdesbeet waarin alle hitte zichzelf schoonbrandt? Vorige Volgende