moeten, beren en runderen in de beroemde grot van Lascaux. Prof. Pepping zal aantonen dat de Cro-Magnons er een godinnencultus op nahielden.’ Ik neem mijn lezing door en probeer te begrijpen wat me bezielde toen ik mijn congresbijdrage inzond. Ik heb een vage schildering van een borst gevonden in een uithoek van een grot. Het zou ook een mislukte paardenkop kunnen zijn.
De wind viel onze auto aan. ‘Nee,’ riep mama en zette zich schrap. De wind was sterker en duwde ons het kanaal in. Na de klap werd het stil en donker. Toen kwam het water binnen. Eerst met kleine stralen, maar al gauw vond het nieuwe wegen. Krachtig en snel stroomde het binnen. ‘Doe je schoenen uit,’ gilde mama. ‘We gaan zwemmen.’ Ze draaide het raam open. Het water stortte zich naar binnen, de auto kantelde.
De zaal vult zich met congresgangers die in hun bank gaan zitten kletsen of hun consumptiebonnen tellen. Als de voorzitter het woord neemt en mij aankondigt, vallen ze langzaam stil. Ik laat de dia's zien en houd mijn verhaal. Dan begint het eerste geschuifel, dat aangroeit tot ongeïnteresseerd gekuch, smalend gesis. Mijn toehoorders maken tijdens de vragenronde veel opmerkingen over details en technische kwesties. Ik krijg een lauw applaus. In de pauze komt alleen de Russische collega met eczeem bij me zitten.
Sara kreeg haar gordel niet los. Ik sloeg om me heen, zwom tegen het dak, de achterbank, trapte tegen iets zachts, maaide de poppen weg, een plastic zak kleefde aan mijn arm, mijn trui leek van lood, haren slierten voor mijn ogen. Mama pakte me beet, ik wilde de andere kant uit, spartelde tegen, maar ze duwde me tegen de stroom in. Naar buiten, omhoog. Spreid, sluit, spreid, sluit. Precies zoals ik had geleerd.
Aan het ontbijt is de jongen er weer. Hij vult het brood aan het buffet bij en staart naar me. Dan vermant hij zich en komt naar me toe. ‘I 'ev picture,’ zegt hij. Voor ik hem kan afwijzen, legt hij een polaroid van een grotschildering voor me neer: twee grote borsten met onmiskenbare tepels.
‘Waar heb je die foto gemaakt?’ vraag ik.
Hij wijst naar het meer. ‘In een grot.’
Het vriendje is nergens te zien, ik frunnik aan mijn horlogebandje.
‘Wie heeft die schildering gemaakt?’
‘Hier een tekening van iemand die zit te poepen.’ Nonchalant gooit hij nog een foto op tafel. Zwarte lijnen verbeelden een gehurkte vrouw. Een barende vrouw, een vruchtbaarheidsgodin.
‘Dit wil ik zien.’
‘De ingang is moeilijk te bereiken,’ zegt hij.