De Tweede Ronde. Jaargang 26
(2005)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Nederlands proza | |
[pagina 5]
| |
De ketterij van de AssassijnenGa naar voetnoot*
| |
[pagina 6]
| |
niet dood was. Sindsdien was het Ben Ladens grootste wens in de strijd tegen de ongelovigen te sneven. Geen wonder dat de sekte gedijde en dat de Assassijnen elders, niet alleen in Perzië, maar ook in Syrië, even onneembare burchten stichtten. Met een van die dependances kreeg keizer Frederik te maken tijdens zijn verblijf in het Heilige Land. Het hoofd van de Syrische dependance was toen Majd al-din. De Syrische Assassijnen waren te huur. Richard Leeuwenhart had de diensten van de sluipmoordenaars ingeroepen om Koenraad van Montferrat uit de weg te ruimen. De moordenaars hadden de markies zes maanden lang geobserveerd. Ze liepen als monniken verkleed, de kap diep over het gezicht getrokken, getweeën door de nauwe stegen van Jeruzalem, toen ze onverhoeds de dolken uit hun pijen tevoorschijn trokken. Op die manier pleegden ze altijd hun aanslagen, vermomd en getweeën. Ze deden dat in een lange traditie die begon met de Joodse guerrilla tegen de Romeinse bezetters en, als je het evangelie goed leest, in navolging ook van Jezus Christus, die zeloten onder zijn apostelen telde die de gewapende vleugel van deze vredesbeweging vormden. Alle apostelen waren trouwens gewapend. Je zou denken dat de Assassijnen het vooral op de kruisvaarders gemunt zouden hebben. Maar dat is niet zo. Van de twaalf aanslagen tussen 1103 en 1213 in een gebied dat zich uitstrekt van Damascus tot Cairo waren er maar twee tegen kruisvaarders gericht. De Assassijnen waren even hard in oorlog met de moslims als met de christenen, ja, hun aanslagen werkten in het voordeel van de kruisvaarders. De twee ridderorden die elkaar de bewaking van de heiligdommen van het Heilige Land betwistten, de Johannieters en de Tempeliers, waren ook elkaars rivalen in het bestrijden of in het steunen van de Assassijnen. Vandaar dat Majd al-din onderhandelingen opende met de keizer om een bondgenootschap te sluiten, dat de keizer verwelkomde. De keizer voerde, met mij als getuige en met onze Theodoor als mijn tolk, lange gesprekken over godsdienst met de afgezanten van deze Shiitische sekte. De basis van alle geloof, leerde ik, is voor moslims het absoluut transcendente karakter van Allah. Hij heerst als God over al het menselijke doen en laten, zijn raadsbesluiten zijn ondoorgrondelijk voor het beperkte mensenverstand, zijn optreden lijkt dus willekeurig en hij eist absolute gehoorzaamheid. | |
[pagina 7]
| |
Zo'n tiran in de Hemel vraagt om een tiran hier op aarde. Hier onderbrak de keizer de woordenvloed van de gezant: ‘Wij christenen geloven dat God de Vader zijn Zoon Jezus Christus onze Heer uit liefde voor de zondige mens heeft geïncarneerd en aan het kruis heeft laten sterven. Uw God heerst naar willekeur, zegt u. Heeft hij dan geen erbarmen met ons ongelukkigen? Hoe toont Allah zijn liefde?’ ‘In de voor moslims heilige Koran verkondigt Allah: “Doch zij die geloven en heilzame werken bedrijven, hen zal hun Heer doen binnengaan in Zijn barmhartigheid.”’ De keizer keek er van op: ‘Dat klinkt alsof het paradijs een gunst is, of Allah barmhartig de hand over zijn hart gestreken heeft, om de volijverige gelovigen het paradijs te laten binnengaan. Goed, die bemint hij. Maar kent hij liefde voor de ongelovigen? Onze God leert de gelovigen juist hun vijanden lief te hebben.’ De Assassijn werd bleek. ‘Hypocriete christenen!’ riep hij uit. ‘Denk aan het bloedbad in Jeruzalem, denk aan de drieduizend geketende gevangenen die Richard Leeuwenhart na de inname van Akko heeft afgeslacht, ondanks de wapenstilstand!’ ‘Ongelovigen doden is in iedere godsdienst een verdienstelijke zaak.’ De keizer zei dit ironisch. De Assassijn antwoordde: ‘Allah Akbar, jullie aanbidden als god een kind in de wieg en een gestrafte misdadiger. Dat is voor ons kleinering en godslastering. Allah is groot en almachtig, zo almachtig dat zelfs Satan hem aanbidt.’ De keizer reageerde geschokt, maar ook wel nieuwsgierig, want macht interesseerde hem en almacht dus het meest. ‘Hoe kan uw God zo almachtig zijn dat zelfs zijn tegenstanders hem aanbidden?’ vroeg hij. ‘Voor christenen en ook voor moslims is Satan de weerstrever van de wil van God. Voor ons Assassijnen is dat een teken van dualisme. Wij verwerpen het tweegodendom, een van het goede en een van het kwaad. Voor ons mystici is Satan het voorbeeld van ongedeelde liefde voor Allah. De Koran verhaalt weliswaar dat de Heer tot de engelen had gezegd: “Ik ga een mensengeslacht scheppen van leem,” en dat hij de engelen beval: “Valt dan neder voor hem om u te onderwerpen,” en dat alle engelen gehoorzaamden, behalve Satan, die zich verhovaardigde, omdat hij zichzelf beter achtte dan de mens. Zo is het de mohammedanen in hun heilige boek geopenbaard. Maar wij Ismailieten kennen de ware reden: | |
[pagina 8]
| |
Satan was de enige engel die alleen van God hield en dus geen schepsel kon aanbidden. Satan is wegens déze ongehoorzaamheid vervloekt en hij valt nu al miljoenen jaren in de afgrond. Toch is Satan gelukkig. Want God heeft hem aangekeken.’ ‘Dat was geen antwoord op mijn vraag. Uw antwoord slaat op de onvoorwaardelijke liefde van de mens voor Allah, maar geenszins op de barmhartige liefde van Allah voor al zijn schepselen. Maar u bent geen mohammedaan, merk ik. Vertel me meer over uw geloof.’ De gezant antwoordde: ‘Onze godsdienst eist een jarenlange scholing. Eerst wordt de inwijdeling door een dialectiek van tegenspraak in verwarring gebracht: alles wat hij ziet is schijn, zoals een stok die in het water wordt gestoken, gebroken lijkt. Hem worden vragen voorgelegd als: hebben de dingen een kleur in het donker, hebben portretten een achterhoofd? Deze verwarringstechniek wordt voortgezet totdat de leerling bereid is niets en niemand meer te geloven - behalve zijn leermeester. In de tweede fase wordt de kandidaat geleerd dat het geen zin heeft om naar Gods goedkeuring te streven door de voorschriften van de Islam te volgen, tenzij hij bereid is de Innerlijke Doctrine te aanvaarden van de imam onder wiens leiding hij staat. In het derde stadium leert hij in te zien dat er niet meer dan zeven profeten zijn geweest om zich zodoende los te maken van de shiitische doctrine van de twaalf imams. Hij ziet ook in dat Mohammed niet de laatste profeet is geweest en dat de Koran niet de uiteindelijke openbaring is. Met Mohammed ben Ismaili, de Zevende en de Laatste Natiq, de Qu'im (‘Hij die verrijst’), de Sahibu 'i-amir (‘De Meester van de Materie’), komt er een einde aan de ‘Wetenschap der Ouden’ (Ulumu 'l-awwalin), en de Esoterische Leer (Batini), en de Wetenschap van de Allegorische Interpretatie (Ta'wil) wordt hem geopenbaard. In de Vijfde Trap wordt de inwijdeling verder geïnstrueerd in de Wetenschap van de Getallen en de toepassing van de Ta'wil, zodat hij leert om minachtend te spreken over de huidige staat van de godsdienst...’ Hier onderbrak de keizer, die nergens zoveel hekel aan heeft als aan pedanterie, de dai, wiens hoge stem en zelfingenomen vrouwelijke gebaren ook mij waren gaan vervelen. ‘Vertel uw meester dat wij over zeven dagen bij hem te gast zullen zijn,’ beval hij. | |
[pagina 9]
| |
Een week later, vroeg in de ochtend, trok een karavaan snelle dromedarissen op uit het keizerlijk kamp ten zuiden van Akko, op weg naar de burcht Anyas. In de luchtige ontvangstzaal van het paleis gingen de keizer en de sjeik elk aan een kant van het enorme tapijt zitten. Na de uitwisseling van kostbare geschenken en beleefdheden begonnen de twee heersers al spoedig te spreken over kwesties van logica en metafysica. Het zou een vergissing zijn te denken dat deze Assassijnen en sjeiks, absolute heersers over leven en dood, van cultuur verstoken waren. Ze hoefden maar met hun vingers te knippen en hun volgelingen stortten zich van de tinnen om geen andere reden dan gehoorzaamheid, maar ze zijn evengoed meesters in de vrije kunsten, met een voorliefde - uiteraard - voor de strenge theologie, maar als tweede kwam wel die meedogenloze kunst, de kunst van de onverbiddelijke bewijzen: de wiskunde, en vooral het ruimtelijke aspect ervan, de geometria. Zij die onvoorwaardelijke gehoorzaamheid gewend waren, zagen met genoegen hoe de wiskundige bewijzen zich dwingend aaneenreiden. Het gesprek ging over de problemen die in de Geometria van Euclides onoplosbaar zijn, zoals de kwadratuur van de cirkel. Al gauw trok de driedeling van de hoek met passer en liniaal hun aandacht. De geleerden verhuisden naar de tuin, waar ze naast elkaar gingen zitten op een sofa. Voor hen werd met fijn zand een strijdperk aangelegd. De Assassijn verdedigde de stelling dat de trisectie mogelijk was; de keizer die vertrouwd was met het mysterie van de Drie-eenheid, die immers ondeelbaar is, verklaarde zich tegen elke poging een hoek more geometrico in drieën te delen. De sjeik begon het toernooi. Hij tekende een koorde ab van een cirkel met de straal r, zodat het verlengde daarvan, bc, gelijk was aan r. Hij verbond vervolgens c met het middelpunt o van de cirkel en bepaalde de snijpunten d en e van co met de cirkel. Nu is bg (ad) = 3.bg (be). De keizer lachte fijntjes, want hij herkende de methode van Archimedes, die echter met Euclides spot, want bij de bepaling van de snijpunten d en e wordt de lineaal gemarkeerd. Hij stelde voor om een stelsel van stalen stangen te laten maken waarmee elke hoek mechanisch in drieën gedeeld zou worden. Wee wie door de woede van de Assassijn getroffen wordt! De sjeik sprong op en vertrapte de cirkels in het zand. De keizer wachtte intussen rustig af, want hij wist dat de grootmoedige sjeik | |
[pagina 10]
| |
een beschuldiging van vals spel niet met een lage moord zou beantwoorden. De sjeik stond op en nodigde ons allen uit hem te volgen naar de arena. Deze arena was een kokervormig gebouw met blinde muren aan de buitenkant. Binnen lag een ronde arena, omgeven door galerijen, waar een publiek van oosterlingen zwijgend stond te wachten op wat komen ging. De grond was met schoon zand bedekt, dat nog aangeharkt werd. In het midden stond een paal, aan de top hing een touw. Het orkestje begon te spelen: langzame slagen van de grote trom, een lange melodie van de hobo en belgerinkel dat de maat omspeelde. Dan treden vier mannen in het perk, die diep voor elkaar buigen. Ze beginnen langzaam te wervelen. Hun ene hand wijst omhoog met de palm naar boven, hun andere hand wijst naar beneden, met de palm naar de aarde gedraaid. Naarmate ze sneller ronddraaien wordt de muziek scheller, hun wijde mantels staan nu horizontaal. De muziek houdt abrupt op, de mannen buigen naar elkaar en beginnen opnieuw te draaien. Het publiek begint onrustig te worden. Na een laatste buiging, nu ook naar ons, verdwijnen de mannen met een huppelpas. Dan begint de trom weer, en op het geluid van de trom komt een magere oude man, slechts gekleed in een lendendoekje, de arena binnen. Onze tolk Theodoor legt ons fluisterend uit dat deze grijsaard straks zal sterven. Zijn beul komt op en buigt voor zijn slachtoffer. De twee zijn aan elkaar verknocht geraakt door jarenlange oefening op het droge. De beul kerft een snede in de buik van de grijsaard, snijdt een stuk darm los van de aanhechting aan de maag en bindt het touw eraan vast. Dan tikt de beul met zijn zweep op de billen, zo behendig mikkend dat de man opspringt als hij dreigt te vallen. De oude man danst zo hoog mogelijke passen om de paal heen, geleid door de zweep van de beul. Als hij, met zijn buik naar de paal gericht, een volmaakte cirkel zou draaien, was er niets aan de hand. Het is de kunst van de beul hem iets te laten terugdeinzen, maar niet teveel, en hem op de been te houden. Zo wikkelt de martelaar zelf zijn darmen uit zijn buik. Wij namen beduusd afscheid van de sjeik en keerden dezelfde dag nog, in het maanlicht, op onze snelle kamelen naar huis.
Zeven dagen later zag de keizer vanuit zijn paviljoen een karavaan naderen. De sjeik bracht een tegenbezoek en kwam met een extra | |
[pagina 11]
| |
geschenk. Dit bestond uit drie identieke meisjes. De meisjes hadden gazellenogen, blanke borsten en brede heupen, ze dansten alledrie met dezelfde passen, dezelfde zoete bewegingen van de heupen, hetzelfde slangachtige zwaaien van de armen boven het hoofd en ze zongen unisono: ‘Wij zijn drie zussen, tegelijk geboren.
Ons is precies hetzelfde lot beschoren.
In dansen, denken, praten en mimiek
Zijn wij hetzelfde: alledrie uniek.’
Toen de sjeik zag dat de keizer zonderling ontroerd was door de schoonheid van het drietal, vroeg hij lachend: ‘Net de Driehoek, nietwaar?’ De keizer boog en antwoordde: ‘Een dans des levens.’ En de sjeik zei lachend: ‘Als je een van hen toespreekt, antwoorden ze alle drie, en als je een van hen pijn doet, schreeuwen ze het alle drie uit. Dus, om in hun dichterlijke stijl te spreken: Wie één bemint moet alle drie beminnen.’ Waarop de keizer antwoordde: ‘Wie elk bemint moet toch met één beginnen.’ Negen maanden later kreeg de keizer een zoon, die dichter werd. |
|