| |
| |
| |
Drie gedichten
Oscar Wilde
(Vertaling Marja Wiebes)
Requiescat
Loop licht, onder de sneeuw
Spreek zacht, want elke bloem
Zij, eens zo jong en mooi,
Een lelie, blank als sneeuw,
Een vrouw te zijn, zo lief,
Zij ligt nu in haar kist,
En heeft nu rust. Ik kwel
Vrede, zij hoort hier geen
Strooi aarde op dit graf,
| |
Requiescat
Tread lightly, she is near
Speak gently, she can hear
All her bright golden hair
She that was young and fair
Lily-like, white as snow,
Coffin-board, heavy stone,
Peace, peace, she cannot hear
All my life's buried here,
| |
| |
| |
Het hoerenhuis
We hoorden voeten dansend gaan,
En liepen bij het licht der maan
De straat door, tot bij 't hoerenhuis.
Daarbinnen klonk lawaai, gescherts,
Een wals van Strauss, ‘Treues Liebes Herz’,
Die uitsteeg boven het gedruis.
En vreemd, mechanisch en grotesk
Verstrengeld tot een arabesk
Wervelden schimmen als ontzind
Langs de gordijnen voor de ruit
Bij klanken van viool en fluit,
Als zwarte blaren in de wind.
Men danste als een marionet -
Als een skelet hun silhouet -
Een langzame quadrille in stijl.
Men nam elkander bij de hand
Voor een gedragen saraband,
Hun lach echode schril en ijl.
| |
The Harlot's House
We caught the tread of dancing feet,
We loitered down the moonlit street,
And stopped beneath the harlot's house.
Inside, above the din and fray,
We heard the loud musicians play
The 'Treues Liebes Herz' of Strauss.
Like strange mechanical grotesques,
Making fantastic arabesques,
The shadows raced across the blind.
We watched the ghostly dancers spin
To sound of horn and violin,
Like black leaves wheeling in the wind.
Like wire-pulled automatons,
Slim silhouetted skeletons
Went sidling through the slow quadrille.
They took each other by the hand,
And danced a stately saraband;
Their laughter echoed thin and shrill.
| |
| |
| |
[Vervolg Nederlands]
Soms trok zo'n ledepop spontaan
Haar schimmig lief tegen zich aan,
Soms leek het of men zingen ging.
Soms kwam zo'n enge marionet
Naar buiten, rookte een sigaret
Op 't stoepje, als een levend ding.
En ik zei tot mijn lief: ‘Ziedaar,
De doden dansen met elkaar,
En stof en stof gaan hand in hand.’
Maar zij had de viool gehoord
En liet mij staan, betrad dat oord:
Liefde betrad 't wellustig pand.
Dan klinkt opeens het wijsje vals,
De dansers staken hun gewals,
De schimmen draaien niet meer rond.
En door de lange stille straat
Sluipt of er een bang meisje gaat,
Op zilvren voet de morgenstond.
| |
[Vervolg Engels]
Sometimes a clockwork puppet pressed
A phantom lover to her breast,
Sometimes they seemed to try to sing.
Sometimes a horrible marionette
Came out, and smoked its cigarette
Upon the steps like a live thing.
Then turning to my love, I said,
‘The dead are dancing with the dead,
The dust is whirling with the dust.’
But she - she heard the violin,
And left my side, and entered in:
Love passed into the house of lust.
Then suddenly the tune went false,
The dancers wearied of the waltz,
The shadows ceased to wheel and whirl.
And down the long and silent street,
The dawn, with silver-sandalled feet,
Crept like a frightened girl.
| |
| |
| |
Silentium Amoris
Zoals het felle zonlicht menigmaal
De bleke maan haar somber hol in dwingt
Tegen haar wil, voor zij de nachtegaal
Eén enkele ballade heeft ontlokt,
Zo maakt uw Schoonheid dat mijn stem soms stokt
En dat mijn zoetste zang niet zuiver klinkt.
Zoals onstuimig fel de wind opsteekt
Boven een vlakke wei bij dageraad,
En 't riet met zijn te ruwe kussen breekt,
Dat 't enig instrument was voor zijn lied,
Zo brengt mijn felle hartstocht slechts verdriet,
En is mijn Liefde stom uit overmaat.
Maar Gij ziet vast wel in mijn ogen staan
Waarom ik zwijg net als mijn luit; zo niet
Dan moeten wij maar uit elkander gaan:
Gij naar een mond die zoeter zingen kan,
Ik om 't armzalig beeld te koesteren van
Gemiste kussen, 't nooit gezongen lied.
| |
Silentium Amoris
As oftentimes the too resplendent sun
Hurries the pallid and reluctant moon
Back to her sombre cave, ere she hath won
A single ballad from the nightingale,
So doth thy Beauty make my lips to fail,
And all my sweetest singing out of tune.
And as at dawn across the level mead
On wings impetuous some wind will come,
And with its too harsh kisses break the reed
Which was its only instrument of song,
So my too stormy passions work me wrong,
And for excess of Love my Love is dumb.
But surely unto thee mine eyes did show
Why I am silent, and my lute unstrung;
Else it were better we should part, and go,
Thou to some lips of sweeter melody,
And I to nurse the barren memory
Of unkissed kisses, and songs never sung.
|
|