De Tweede Ronde. Jaargang 26
(2005)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De–
Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Vijf gedichtenGa naar voetnoot*
| |
Das eisenbahngleichnisWir sitzen alle im gleichen Zug
Und reisen quer durch die Zeit.
Wir sehen hinaus, wir sahen genug.
Wir fahren alle im gleichen Zug.
Und keiner weiss, wie weit.
Ein Nachbar schläft. Ein andrer klagt.
Der dritte redet viel.
Stationen werden angesagt.
Der Zug der durch die Jahre jagt,
kommt niemals an sein Ziel.
Wir packen aus. Wir packen ein.
Wir finden keinen Sinn.
Wo werden wir wohl morgen sein?
Der Schäffner schaut zur Tür hinein
und lächelt vor sich hin.
| |
[pagina 155]
| |
[Vervolg Nederlands]Ook hij weet niet, waarheen hij wil.
Hij zwijgt en loopt weer door.
Dan snerpt de stoomfluit, hoog en schril.
De trein vertraagt. Dan staat hij stil.
De doden stappen uit.
Een kind stapt uit. Zijn moeder schreit.
De doden, stram en stom,
staan langs perron ‘Vergetelheid’.
De trein rijdt door, raast door de tijd,
en niemand weet waarom.
De eerste klas is leeg welhaast.
Alleen een dikzak vouwt
zijn vet in 't pluche en puft en blaast.
Hij zit alleen, geenszins verbaasd.
De rest zit op hard hout.
We reizen allen in één trein
Op weg naar ons heden-in-spe.
Het uitzicht boeit, of doet ons pijn.
We zitten allen in één trein,
vaak in de verkeerde coupé.
| |
[Vervolg Duits]Auch er weiss nicht, wohin er will.
Er schweigt und geht hinaus.
Da heult die Zugsirene schrill!
Der Zug lahrt langsam un hält still.
Die Toten steigen aus.
Ein Kind steigt aus. Die Mutter schreit.
Die Toten stehen stumm
am Bahnsteig der Vergangenheit.
Der Zug fährt weiter, er jagt durch die Zeit.
Und niemand weiss, warum
Die erste Klasse ist fast leer.
Ein dicker Mensch sitzt stolz
im roten Plusch und atmet schwer.
Er ist allein und fühlt das sehr.
Die Menschheit sitzt auf Holz.
Wir reisen all im gleichem Zug
Zur Gegenwart in Spe.
Wir sehen hinaus, wir sahen genug.
Wir sitzen alle im gleichem Zug.
Und viele im falschen Coupé.
| |
[pagina 156]
| |
Hotelsolo voor mannenstemDit is mijn kamer, maar niet echt de mijne.
Twee bedden staan er, hand in hand, aaneen.
Twee bedden. Ach, één kan er wel verdwijnen.
Want ik ben weer eens moederziel alleen.
De koffer gaapt. Ook ik gevoel mij moede.
Jij reist naar een heel andere man - een stuk.
Ik ken hem goed. Ik wens je al het goede.
En hoop haast op een spoorwegongeluk.
Waarom liet ik je gaan? Ik zal je missen.
(Al kan ik het alleenzijn heel goed aan.)
Maar, willen vrouwen zich per se vergissen,
dan moet je ze hun gang maar laten gaan..
De wereld is zo groot. Je zult verdwalen.
Als jij jezelf maar niet in rampen stort.
Maar ik ga straks een straffe borrel halen
en hopen dat je toch gelukkig wordt.
| |
Hotelsolo für eine mannenstimmeDas ist mein Zimmer und ist doch nicht meines.
Zwei Betten stehen Hand in Hand darin.
Zwei Betten sind es. Doch ich branch nur eines.
Weil ich schon wieder mal alleine bin.
Der Koffer gähnt. Auch mir ist müd zumute.
Du fuhrst zu einem ziemlich andren Mann.
Ich kenn ihn gut. Ich wünsch dir alles Gute.
Und wünsche fast, du kamest niemals an.
Ich hätte dich nicht gehen lassen sollen!
(Nicht meinetwegen. Ich bin gem allein.)
Und doch: Wenn Frauen Fehler machen wollen,
dann soll man ihnen nicht im Wege sein.
Die Welt ist gross. Du wirst dich drin verlaufen.
Wenn du dich nur nicht allzu weit verirrst...
Ich aber werd mich heute nacht besaufen
und bisschen beten, dass du glücklich wirst.
| |
[pagina 157]
| |
SluitpostHij had veel geld. En dronk en at,
in het hotel waarin hij zat,
het meest extravagante.
Hij dronk en at, zéér in zijn sas,
en hief zijn leeg, of wéér vol, glas
naar kelners of op klanten.
De bloemenvrouw, naast hem beland,
kocht hij de bloemen uit haar hand
met knisperende bankjes.
De rozen waren wondermooi,
maar toch... ruim dertig knaken fooi!
Ze snikte haar bedankje.
Het zes man tellend huisorkest
deed voor tweehonderd piek zijn best,
maar kon dra schier nog spelen.
Hij gaf de boys, de piccolo's,
de meisjes en de gigolo's.
Hoe veel kon hem niet schelen.
| |
Bilanz per zufallEr hatte Geld. Und trank und ass
in dem Hotel, in dem er sass,
vom Teuersten und Besten.
Er war vergnügt und trank und ass,
und winkte mit erhobenem Glas
den Kellnem und den Gästen.
Der Blumenfrau, die bei ihm stand,
nahm er die Blumen auss der Hand
und zahlte mit zwei Scheinen.
Die Rosen waren rot und kühl.
Er gab ihr dreissig Mark zuviel.
Da ling sie an zu weinen.
Die Hauskapelle, sechs Mann stark,
erhielt von ihm zweihundert Mark.
Sie konnte kaum noch spielen.
Er gab den Boys und Pikkolos,
den Fraülein und den Gigolos.
Er gab ohne zu zielen.
| |
[pagina 158]
| |
[Vervolg Nederlands]De nota telde hij niet na.
Hij wierp wat flappen neer ‘Voilà!,’
en liep de zaal uit, waardig.
Bewonderend liepen, schree voor schree,
de dansers, boys en kelners mee.
Wat vonden ze hem aardig!
Zéér vergenoegd, sprak hij: ‘Heel goed,’
en pakte mantel, stok en hoed.
De garderobedame
Riep luid: ‘Ik krijg drie duppies voor
het passen op je kleren, hoor!
Schlemiel! Je mos je schame!’
Geschrokken lachte hij en stak
zijn hand in vest- en binnenzak,
maar kon geen sou meer vinden.
De bloemenvrouw, de gigolo's,
de kelners en de piccolo's
ze bleken ziende blinden.
Hij keek, haast smekend, in het rond.
Men deed alsof hij niet bestond,
géén die hem helpen wou.
Hij trok zijn jas uit, snel, en gaf
die aan de vrouw, liep de trap af
en dacht alleen: ‘Ach, nou.’
| |
[Vervolg Duits]Die Rechnung sah er gar nicht an.
Er warf paar Scheine hin, und dann
verliess er jene Halle.
Bewundemd gingen, Schritt um Shritt,
die Tänzer, Boys und Kellner mit.
So liebten sie ihn alle!
Er freute sich und sprach: ‘Schon gut’,
und nahm den Mantel und den Hut.
Da rief die Garderobiere:
‘Ich kriege dreissig Pfennig fúr
die Kleideraufbewahrung hier!
Nicht zahlen, wie? Das wäre!’
Da blieb er stehen. Da lachte er
und suchte Geld und fand keins mehr.
Und konnte ihr nichts geben.
Die Blumenfrau, die Gigolos,
die Kellner, Boys und Pikkolos,
sie standen fremd daneben.
Er blickte sich, fast bittend, um.
Die andren standen steif und stumm,
als sei er nicht mehr da.
Da zog er schnell den Mantel aus,
gab ihn der Frau, trat aus dem Haus
und dachte nur: ‘Na, ja.’
| |
[pagina 159]
| |
Het bejaardentehuisHier woont alleen wie oud en grijs is,
geen klok meer kijkt.
Het eindpunt van de levensreis is
vrijwel bereikt.
Gisteren leerde je nog fietsen;
heden één been in het graf;
morgen reis je 't eeuwig niets in,
weer terug naar af.
Ach, amper heb je tijd van leven,
hoe oud je ook wordt.
Je bent er net je wilt nog even!
Dit was te kort.
Wie hier zitten weg te kwijnen,
zij weten één ding goed:
dat de trein naar 't levenseinde
geen halte meer aandoet.
| |
Das altersheimDas is ein Pensionat für Greise.
Hier hat man Zeit.
Die Endstation der Lebensreise
ist nicht mehr weit.
Gestern trug man Kinderschuhe.
Heute sitzt man hier vorm Haus.
Morgen fährt man zur ewigen Ruhe
ins Jenseits hinaus
Ach, so ein Leben ist rasch vergangen,
wie lange es auch sei.
Hat es nicht eben erst angefangen?
Schon ist's vorbei.
Die sich hier zur Ruhe setzten,
wissen vor allem das Eine:
Das ist die letzte Station vor der letzten.
Dazwischen liegt keine.
| |
[pagina 160]
| |
Sommige echtparenWaar ze ook gaan of staan, ze kijken tegen
elkaar steeds aan.
Ze zijn nu uitgepraat en uitgezwegen.
Het is gedaan.
Hun haar wordt dun, hun huid krijgt bruine vlekken.
Ze ogen broos,
maar vinden steeds elkanders zwakke plekken,
meedogenloos.
Ze zwijgen, maar hun zwijgen spreekt boekdelen.
Elk heeft ze uit.
Doodstil, laat elk zijn eigen film afspelen:
beeld, geen geluid.
De aanblik van hun ziel, hun doen en laten,
maakt hen nerveus.
Ze zijn als grammofoons met maar drie platen.
Te weinig keus.
| |
Gewisse ehepaareOb sie nun gehen, sitzen, oder liegen,
sie sind zur zweit.
Man sprach sich aus, man hat sich ausgeschwiegen.
Es ist soweit.
Das Haar wird dunner, und die Haut wird gelber,
von Jahr zu Jahr.
Man kennt den andren besser als sich selber.
Der Fall liegt klar.
Man spricht durch Schweigen. Und man schweigt mit Worten.
Der Mund lauft leer
Die Schweigsamkeit besteht aus neunzehn Sorten.
(Wenn nicht aus mehr.)
Vom Anblick ihrer Seelen und Krawatten
wurden sie bös..
Sie sind wie Gramophone mit drei Platten.
Das macht nervös.
| |
[pagina 161]
| |
[Vervolg Nederlands]Ze waren meesters in elkaar bedriegen,
heel hypocriet.
Maar, ach, je eigen hart kun je beliegen,
het andere niet.
Ze hebben laf geleefd, als kleine zielen,
voor 't eigen ik,
en lijken op elkaar nu, twee schlemielen,
zien ze met schrik.
Ze zijn zo afgestompt geraakt als dieren.
Te lang gekooid.
Ze konden weg, op allerlei manieren,
maar vluchtten nooit.
's Nachts liggen ze, gekooid elk, in hun sponde,
en steunen zwaar.
Hun droom heeft aan hun bed hen vastgebonden,
en opgebaard.
Waar ze ook gaan of staan, ze kijken tegen
elkaar steeds aan.
Ze zijn nu uitgepraat en uitgezwegen.
Ze gaan eraan ...
| |
[Vervolg Duits]Wie oft sah man einander beim Betrügen
voll ins Gesicht!
Man kann zur Not das eigne Herz belügen,
das andre nicht.
Sie lebten feig und warden unansehnlich.
Jetzt sind sie echt.
Sie sind einander zum Erschrecken ahnlich.
Und das mit Recht.
Sie warden stumpf wie Fiere hinterm Gitter.
Sie flohen nie.
Und manchmal steht vorm Käfige ein Dritter.
Der ärgert sie.
Nachts liegen sie gefangen in den Betten
und stohnen sacht,
während ihr Traum aus Bett und Kissen Ketten
und Särge macht.
Sie mögen gehen, sitzen oder liegen,
sie sind zur zweit.
Man sprach sich aus. Man hat sich ausgeschwiegen.
Nun ist es Zeit ...
|
|