| |
| |
| |
Maestro Gogol
Jan Hontscharenko
Het bestuur Recreatie & Cultuur van de gevangenis Ekster nodigde mij uit om een lezing te geven over literatuur, dit als recreatie voor de boeven. Het initiatief, lichtte het bestuur toe, was een experiment dat ondernomen werd ‘in het kader van de toenemende populariteit van de literatuur in de media’ die niet, vond het bestuur, buiten de gevangenismuren mocht blijven.
Ik mocht zelf het onderwerp kiezen. Niets wilde het bestuur uitsluiten, drugs, misdaad, seks, alles was bespreekbaar. Wel wilde het bestuur de lezing van tevoren beoordelen, of het wel deugde, nam ik aan, of het niet al te ophitsend was voor het getuchtigde gemoed van de boeven. De lezing moest bij voorkeur een ‘doorsneewaarde van toegankelijkheid’ hebben, aldus de formulering van het bestuur. Maar wat dat precies betekende?
Bij recreatie voor de criminelen hoefde ik mijn geheugen niet af te scannen naar auteurs die op enige sympathie zouden kunnen rekenen van de hedendaagse boeven: ik dacht onmiddellijk aan de negentiende-eeuwse Russische schrijver Nikolaj Vasiljevitsj Gogol. Zijn fantastische verhalen zouden naar mijn inzicht ook in de vaart van de lopende eeuw niet snel gedateerd raken. Gogols ideeën zijn alom infectueus geweest op de literaire verbeeldingswereld, waarom dan niet op die van de criminelen in de gevangenis Ekster?
Ja, Gogol was een goede keuze. Zijn humor zou zeker aanspreken, maar dan moest ik afwijken van een gewone lezing, geen serieuze academische verhandeling, daarmee zou ik de boeven alleen maar vervelen. Ook mocht ik niet de indruk wekken dat ik op hooghartige wijze een lesje op het gebied van de fabuleerkunst wilde geven.
Enkele technische problemen dienden opgelost te worden. Indien geen gortdroge analyse (als daar al sprake van kon zijn in het geval Gogol), welke vorm was dan wel bruikbaar? Ik kon de verleiding niet weerstaan om naar hagiografische termen te grijpen, met het groteske als stijlmiddel. Zo zou ik als de promotor van Gogol misschien het meeste effect sorteren. Het enige wat ik hoefde te doen was de kruidige details uit Gogols oeuvre en biografie te mixen. Ik ging er gemakshalve vanuit dat niemand daar in de ge- | |
| |
vangenis Gogol kende. Het leek mij onwaarschijnlijk dat de gedetineerden dusdanig geletterd waren dat ze mijn lezing op basis van de hagiografische strekking zouden uitjoelen, wegens gebrek aan kritische zin. En op de vingers getikt te worden door een achter de tralies opgesloten doorgedraaide slavist, die bijvoorbeeld zijn vrouw had vermoord, of anderszins het boevenpad had gekozen, dat hoefde ik niet te vrezen, aangezien slavisten hun vrouwen niet vermoorden en nooit of te nimmer aangetrokken worden door de spanningen van het boevenpad. Wanneer er één voorbeeldig mens bestond, dan was het wel de Nederlandse slavist.
De lezing en mijn tarief werden tot mijn verbazing goedgekeurd, aanstaande zondagmiddag werd ik verwacht. Ik had een summiere inleiding geschreven over het leven en werk van Gogol, deze informatie begeleidde de lezing en werd op voorhand uitgedeeld aan de boeven.
Nooit eerder had ik een gevangenis bezocht. Ekster lag afgelegen in een landelijke omgeving midden in Nederland en was niet in de hoogte gebouwd, als torenblokken, maar in de breedte en de lengte, een complex van laagbouw in de vorm van chique koeienstallen. De ingang bestond uit een groot hek waar ik werd opgewacht door een bewaker in uniform, uitgerust met pistool en walkietalkie. Hij doorzocht mijn tas en fouilleerde mij voorzichtig, ook tussen de benen. ‘In orde,’ zei hij en meldde mij aan.
Rechts en links, overal hoorde ik het schetteren van de eksters in de lucht. Ekster, toepasselijke naam, dacht ik zo laconiek mogelijk, intussen voelde ik de spanning toenemen: zouden de gevangenisboeven mijn Gogollezing wel kunnen waarderen? Onwillekeurig schoot mij het liedje van de Amerikaanse countryzanger Johnny Cash te binnen, dat hij met groot succes live zong voor de gevangenisboeven: ‘San Quentin, I hate every inch of you!’
Toen ik het gebouw was binnengetreden keek ik verbaasd in het rond. Tralies had ik uiteraard verwacht, maar zóveel! Onmiddellijk wekten de gevlochten ijzerwerken bij mij de suggestie: hier was het onmogelijk aan het gekooide bestaan te ontsnappen. Ekster was de zwaarst bewaakte gevangenis van Nederland, liet ik mij vertellen door een andere bewaker die mij nu door de naargeestig verlichte gangen heen loodste. ‘We zijn hier eigenlijk marathonlopers,’ grapte hij. We werden begluurd door zwenkende camera's. Getraliede deuren waar we doorheen liepen gingen elektronisch open en sloten achter mijn rug. Wie ook maar licht claustrofobisch was, kamp- | |
| |
te hier met een ernstig probleem.
In de recreatiezaal was een klein podium opgebouwd met een staande microfoon. Ik werd voorgesteld aan het bestuur, vriendelijke mannen van middelbare leeftijd, gekleed in driedelig kostuum en stropdas. Ze boden mij een kop koffie aan, complimenteerden mij over de keuze Gogol. Ze merkten op dat ik nogal gespannen was en stelden mij gerust, komt wel in orde, het publiek was geselecteerd op goed gedrag.
De boeven, allemaal mannen, zaten rusteloos en onderling druk smoezend in plastic kuipstoelen die in rijen waren opgesteld als in een schoolklas. Enkele mannen hadden hun armen gekruist, toonden hun gespierde bovenarmen waarop siertatoeages pronkten, slangen en dergelijke. Het viel mij op dat ze het schijnbaar goed met elkaar konden vinden, joviaal en kameraadschappelijk. Ze wisselden geen vuil, gemene blikken, integendeel, ze leken elkaar nodig te hebben, misschien om elkaar geestelijk te steunen in de troosteloosheid van de gevangenis. Alleen naar mij keken ze met een zekere vijandigheid alsof ik een indringer was. Jaloezie misschien? Ik had de luxe van vrijheid. Op mij wachtte straks een glas wijn, ik kon daarna uitgaan als ik wilde, dineren in Amsterdam, waar ik tot na middernacht met mijn vriendin dit avontuur kon doorpraten. Zij had trouwens graag mee gewild, maar dat stond de gevangenis niet toe. Ik werd trots op het feit dat mijn levenswandel niet was bezoedeld door een strafblad. Braaf was ik op het rechte pad gebleven, helder zag ik daar nu de voordelen van in.
Hoewel aardig voor elkaar was mijn publiek toch een stereotiep boevenpubliek dat voornamelijk bestond uit robuuste kale koppen getooid met zilveren oorringetjes. Hun ruwe tandenblikkerende tronies leken mij te willen intimideren, maar ik liet me niet uit het evenwicht brengen en besloot straks het ijs te breken met een eigenzinnige intro.
De lezing kon beginnen. Ik besteeg het podium samen met een vertegenwoordiger van het bestuur. Hij sprak de boeven waardig toe, kort en krachtig, en introduceerde mij. ‘Geef hem een hartelijk applaus,’ zei hij en liep zelf applaudisserend van het podium af. Maar er klonk geen applaus uit de zaal. De boeven begonnen gewoon weer onderling te smoezen, ze negeerden mij demonstratief.
‘Test, test! Hoort iedereen mij?’ Met een vingertop sloeg ik als een specht op de microfoon, tok, tok, tok. ‘Even een waarschuwing
| |
| |
vooraf: wie halverwege mijn lezing de zaal wil verlaten zal door de cipiers in de kraag gegrepen worden, wegens wangedrag.’
Meteen klonk een spottend boegeroep. De mannen maakten duidelijk dat ze met tegenzin waren gekomen. Ze zagen liever een stripteaseshow. Ik vreesde dat ze onderling hadden afgesproken de lezing grondig te verzieken. Wat moest en kon ik doen? Wanneer ik als prozaperformer up-tempo zou voordragen, dan zouden ze er geen speld tussen krijgen, hoopte ik maar.
‘Stilte graag!’ Niemand luisterde naar dit verzoek, dat misschien voor hun boevemansoren te veel als een misplaats bevel klonk. Ik verzamelde al mijn moed en begon op bulderende toon voor te dragen, zonder enige inleiding.
‘Wie heeft in de wereldliteratuur de hondjes het allereerst aan het praten gebracht? Ja, Gogol!’
Enkele mannen begonnen hier als pubers te blaffen en te keffen, tot vermaak van de menigte. De gevangenisbewakers konden een grijns niet onderdrukken.
‘Wie heeft op onovertroffen humoristische wijze de vrolijke waanzin beschreven van het Russische plattelandsleven? Ja, Gogol!’ Mijn ja besloot ik weg te laten.
‘Wie heeft aangetoond dat de wereld van ons mensen één grote practical joke is, een summum van absurditeit? Gogol!’
‘Wie heeft het orgaan de neus ontdekt als het vehikel van een bizarre, nachtmerrieachtige vertelling, die het later tot een opera heeft gebracht, waarin de neus groot als een kathedraal op het podium staat? Gogol!’
Te laat bedacht ik dat de doorsneeboef nooit of bij hoge uitzondering een opera bezocht.
‘Wie heeft de in een cel opgesloten gek die zich de koning van Spanje noemde een dagboek laten schrijven dat tegelijkertijd hartverscheurend én macaber én grappig én waanzinnig én realistisch is? Gogol!’
Hier pas ving ik enige aandacht van de mannen en werden ze stil. Ik wist dat ik met de gek die zich koning van Spanje noemde zou scoren.
‘Wie kon de trojkapaarden over je heen laten donderen met een fluwelen pennenstreek? Precies, Gogol!’
‘Wie heeft een gestolen jas zonder persoon erin voorbij zien zweven en wie zag neuzen op de maan wandelen? Gogol!’
Ik zag dat het beeld van de wandelende neuzen op de maan eni- | |
| |
ge verwondering wekte, hier en daar klonk een dwaas en misprijzend lachje. Heel goed, dacht ik.
‘Wie is de enige en ware maestro van het zogenaamde geëxalteerde absurde levensgevoel? Gogol!’ Dit had ik toch anders moeten formuleren. De vraag sloeg dood neer.
‘Wie was de assistent-hoogleraar wereldgeschiedenis die kiespijn veinsde om niet te hoeven spreken, omdat hij in feite een leek was op het gebied van de wereldgeschiedenis? Gogol!’
‘Wie kon zo smakelijk in achteloze symboliek en hilarische, welsprekende en goochelende woordenstromen over kleine dingetjes zoals vlooien en wat grotere dingen zoals kalebassen vertellen? Gogol!’
Ik zag de kale koppen kijken: kalebassen...?? Bedoelt hij ons?
‘Wie hechtte aan de zielen van de doden zoveel belang alsof ze nog onder de levenden vertoefden?’
Ik liet het antwoord achterwege en keek omwille van enige interactie de zaal in. Twee mannen die naast elkaar zaten en op twee komieken leken riepen toen allebei: ‘Goal, goal!’
‘Dàt is een grappige woordspeling,’ zei ik lichtelijk spottend. De hele zaal barstte in lachen uit. De mannen kirden als kleine kinderen van plezier. Dit plezier was aanstekelijk, het bestuur grijnsde breeduit.
‘Stilte! Stilte!’ riep ik. ‘Mag ik een speld horen vallen?’ Een rauw massaal gelach golfde over mij heen. Als een cabaretier die nooit meelacht bleef ik stijf staan kijken, vastberaden om mijn lezing in hun maag te splitsen.
‘Wie was zo vertwijfeld,’ vervolgde ik ‘over zijn eigen literaire magnum opus dat hij het manuscript met kaarsen in brand stak en in de open haard gooide, daarna zelf begon te janken van verdriet?’
Weer klonk het antwoord van de twee mannen, in koor, schreeuwend: ‘Goal, goal!’
‘Juist, Gogol!’ Ik keek even als een strenge onderwijzer die op het punt stond een reprimande uit te delen aan de twee lolbroeken. Als ondeugende jongetjes in de klas glunderden ze mij toe.
‘Wie ging in hongerstaking om zich tegen de demonische krachten in de wereld teweer te stellen?’ Ik keek weer expliciet in de richting van de twee lolbroeken, deze keer hielden ze hun mond. Toch niet omdat de vraag nu nèt even wat te moeilijk was?
‘Gogol!’ schreeuwde ik en merkte dat er ergernis in mijn stem doorklonk. Waarom wist ik niet, maar ik wilde zo snel mogelijk een
| |
| |
einde maken aan de lezing. God, waar was ik aan begonnen?
‘Wie was de zonderlingste hypochonder die aan het psychologisch ongrijpbare fenomeen verstandsverbijstering ten onder is gegaan? Gogol!’
Ik begreep meteen hoe onhandig en ontoegankelijk deze vraag was gesteld. Dat maakte mij ongemakkelijk achter de microfoon. Toen ik zag dat mijn handen meer en meer begonnen te beven, stopte ik een ervan stiekem in mijn broekzak. Met de andere hield ik mijn toespraak vast, onzeker alsof de hele tekst belachelijk was geworden en het experiment Gogol had gefaald. Ongewild had ik een soort quiz bedacht met op elke vraag hetzelfde antwoord. Dom. Nu moest ik mijn zenuwen in bedwang houden en dat leidde mij van de lezing af. Ik probeerde laconiek en stoer over te komen, was intussen vreselijk gespannen en begon ernstig te zweten.
Het geachte boevenpubliek scheen mijn worsteling wel te kunnen waarderen. Ze gniffelden vergenoegd.
‘Wanneer er gekwelde genieën zouden bestaan in de letteren, wie komt dan voor die kwalificatie zonder voorbehoud in aanmerking? Gogol!’
Nu nog de slotvraag.
‘Wanneer we een stempel zouden maken van goedkeuring voor waarachtig lyrisch proza, welke naam zou dan dit stempel moeten dragen?’
Bijna iedereen riep luidkeels: ‘Goalgoal!’
Ik keek de zaal in, over de glanzende kale koppen heen kwam wat zacht zonlicht onschuldig door de getraliede vensters naar binnen.
‘Wie heeft er nog vragen?’ vroeg ik; ik had met het bestuur afgesproken een half uur uit te trekken voor de discussie die nu volgen zou. Maar niemand vroeg iets. Wat zouden ze hebben kunnen vragen? Ja, ik had ze teleurgesteld. Didactisch gezien was de lezing mislukt en ook als prozaperformer had ik beter thuis kunnen blijven.
‘Dank u!’ zei ik en wilde me uit de voeten maken.
Nee, ik had niet verwacht dat men mij op de schouders ging dragen, maar toch, de mannen barstten uit in een agressief applaus en gefluit, stampten met hun voeten op de vloer alsof ze op trommels sloegen. Ze riepen met z'n allen: ‘Bis! Bis! Bis!’
De sfeer was, zou je kunnen zeggen, Gogoliaans geworden. De kans was groot dat het boeventuig mij in de maling nam. Als hooli- | |
| |
gans gedroegen ze zich tijdens een voetbalwedstrijd. Ik kreeg van het bestuur een glimlachend en goedkeurend knikje, het was kennelijk oké. Alles was onder controle. De boeven vermaakten zich goed met de literatuur, dat was toch een succes te noemen!
Vooruit dan maar, dacht ik. Voor de tweede keer begon ik voor te lezen, weer met de eerste zin van de quiz: ‘Wie heeft in de wereldliteratuur de hondjes het allereerst aan het praten gebracht?’
‘Goalgoal!’ riepen de boeven samen als in een kozakkenkoor. Weer klonk er geblaf en gekef. Ik liet ze even uitrazen. Hun missie was geslaagd: ze hadden mij in de rol van een clown gemanoeuvreerd. Dat vond ik nu niet meer zo erg, ik verzoende me met mijn rol. Het was vandaag hun feestje, dat feestje gunde ik ze van harte.
Ik herhaalde de tweede vraag.
‘Goalgoal!!’ scandeerden de hooligans, sommigen jubelden met gebalde vuist in de lucht zwaaiend. Men beleefde mijn lezing als een voetbalwedstrijd, telkens viel er een goal te vieren. Ik was kansloos om hun fantasie recht te zetten en bedacht dat Gogol zelf hier wel van had genoten. Dat bracht me op het idee een vraagje ertussendoor te improviseren, om ze op mijn hand te krijgen.
‘Wie zou in het bijzonder zeer vereerd zijn geweest wanneer hij ook door de gevangenisboeven werd gelezen?’
‘Goalgoal!!’
Ik herhaalde de derde, vierde en vijfde vraag, die elk met de kreet ‘Goalgoal!!’ werd beantwoord. Ze genoten, de voetbalfanaten. Ook enkele gevangenisbewakers begonnen nu de verbasterde naam van Gogol te roepen, intussen hielden ze iedereen nauwlettend in de gaten. Iemand bootste een hinnikend paard na, maar dat sloeg amper aan bij de menigte, hoewel hij van zijn buren wel enkele schouderklopjes kreeg voor de poging.
Alsof ze de tikken aftelden van een metronoom, afgesteld op een vierkwartsmaat, riepen ze nadat ik het vraagteken had laten klinken uit volle kelen: ‘Goalgoal!!’
Wat een lol! Ze moeten zich in het gevang nogal verveeld hebben, in ieder geval hadden ze hun gevoel voor humor niet verloren. Toch was het oppassen geblazen, de agressie begon zich in de zaal samen te ballen. Misschien was hun gevoel van saamhorigheid schijn, een stilzwijgend afgesproken vals spelletje om de bewakers te misleiden. Misschien had een moordenaar een priemmes weten mee te smokkelen en had hij deze gelegenheid uitgekozen om met zijn maatjes een hilarische scène uit te lokken teneinde in de chaos
| |
| |
zijn rivaal dood te steken. Ik had teveel B-films gezien.
‘Wie was de zonderlingste hypochonder die aan het psychologisch ongrijpbare fenomeen verstandsverbijstering ten onder is gegaan?’ Deze vraag was faliekant fout, ik had hem moeten overslaan of anders formuleren, maar dat was ik allemaal vergeten, ik wilde tempo maken, jakkerde mijn tekst af en raakte de tel kwijt, de doelpunten vlogen om mijn oren.
‘Wanneer er gekwelde genieën zouden bestaan in de letteren, wie komt dan voor die kwalificatie zonder voorbehoud in aanmerking? Nou, nou, wie?’ varieerde ik brutaal.
‘Goalgoal!!’ Deze keer overtrof iedereen zich qua volume. Ik had de boeven uitgedaagd. Bijna sloeg de hele kudde op hol. Snel de slotvraag.
‘Wanneer we een stempel zouden maken van goedkeuring voor waarachtig lyrisch proza, welke naam zou dit stempel dan moeten dragen?’
‘Goalgoal!!’ scandeerden de boeven. Het klonk alsof ze eindelijk de naam goed hadden: ‘Gogol! Gogol!’
‘Dank u!’ zei ik en vroeg om stilte. ‘Zijn er nog vragen?’ vroeg ik voor de tweede keer, wederom in de ijdele hoop dat ik hun nieuwsgierigheid had geprikkeld naar het oeuvre van Gogol en nu tot een consensus kon komen.
Een kaalgeschoren man stond op en begon als een ekster hysterisch te schetteren. Weer lachte iedereen. De man boog zijn kale kop voorover als een toneelspeler die niet hoefde te klagen over erkenning. Toen begon hij extra hard te schetteren, zoals meerdere eksters samen tegen elkaar schetterden.
‘Pop-peye! Pop-peye!’ riepen enkele mannen aanmoedigend. Kennelijk zijn bijnaam: Popeye, naar de Amerikaanse stripheld en spinazieliefhebber. Ik zag waarom hij die bijnaam had: hij liep groen aan in zijn gezicht, ja, groen als spinazie.
‘We hebben een ekster in de zaal,’ zei ik. ‘Moeten jullie raden: wie was gek op het schetteren van de eksters, de sluwe dieven onder de vogels?’
‘Goalgoal!!’ Dat was hoeveel nul? Sommige mannen stonden op hun tenen, in afwachting of ik verder zou improviseren.
‘Is er ook een ezel in de zaal?’ vroeg ik. Het geschetter van Popeye viel stil. De mannen keken elkaar aan, als in een anticlimax. Wat? Een ezel? Met een verstomde slapstickachtige uitdrukking op hun gezichten zochten ze naar de ezel in de zaal. Wie was die ezel?
| |
| |
‘Hallo!’ riep ik. ‘Hier, hier staat de ezel!’ Als een waarachtige malloot wees ik mijzelf aan en liep het podium af.
Men begon precies als het intelligente publiek van een gevierd cabaretier oorverdovend te applaudisseren. Ze sloegen hun handen stuk, zou Gogol gezegd hebben. Vier mannen draaien zich om en lieten hun achterste zien, samen in één vloeiende beweging, alsof ze het hadden ingestudeerd toonden ze vier dikke konten op een rij, niet melkwit, maar gebruind door de zonnebank. Op één kont stond geschreven: shit happens. Snel trokken ze hun broeken weer op. De zaal lag in een deuk.
Een jonge boef met neuspiercing sprak mij grijnzend toe: ‘Dat was vet, man! Te gek! Kom nog een keer terug! Maar dan iets meer over seks, weet je wel!’ knipoogde hij schalks.
Ook het bestuur gaf een compliment: ‘U hebt flink gescoord!’
Onder begeleiding van twee gevangenisbewakers verliet ik de recreatiezaal. Ze zouden ‘die gekke Gogol’ beslist gaan lezen, beloofden ze ernstig.
Toen ik tot buiten het hek van de gevangenis was gebracht, naar de parkeerplaats waar mijn auto stond, had ik even een moment nodig om tot mezelf te komen. Ik wist niet of ik huilen moest of lachen. Mijn zenuwen waren danig op de proef gesteld, ik beefde nog wat na, haalde diep adem in de frisse lucht, stond daar anno 2004 wel heel dicht bij Gogol die knipoogde naar de grap van alles. Maestro Gogol was met ekstergeschal op hilarische wijze tot leven gewekt. Ik hoorde hem als het ware in zijn graf nalachen. Hi-hi-hi.
|
|