| |
| |
| |
Gramschap in de zestien meter
Klaus Siegel
De dwangneuroot gedraagt zich vervolgens, zoals valt te verwachten, als een natuurmens. Hij vertoont, evenals andere neurotici, de tot complexen leidende prikkelbaarheid ten aanzien van het uitspreken en moeten aanhoren van namen. Uit de manier waarop met zijn eigen naam wordt omgegaan distilleert hij een groot aantal ernstige stoornissen.
Sigmund Freud, Totem und Tabu
Een bekende Schotse voetballer zei eens: sommigen denken dat voetbal een zaak van leven of dood is. Ik kan de heren reporters verzekeren dat het veel serieuzer is dan dat. Vertel mij wat. En ik weet waarover ik het heb. Voor mij hebben er altijd twee werelden bestaan: de buitenwereld en het universum van het voetbal.
Toen ik acht was, kroop ik uren voor een wedstrijd begon op zaterdag- of zondagmiddag bij tog onder de omheining door en ging tussen de andere jongens achter het doel liggen. De terreinmeester deed nooit moeilijk. Langs het veld geen schimpscheuten over mijn anders-zijn. In de wereld van het voetbal kennen ze geen huidskleur. Misschien is dit een van de redenen dat voetbal zo'n magische invloed op me uitoefende. Door de grote jongens achter het doel hoorde ik clubs noemen: dws, Blauw-Wit en vooral Mercurius. En nog magischer namen: Aston Villa en Stoke City. Ik werd erdoor begoocheld, ze vervulden me met een ondoorgrondelijk optimisme. Op een dag gaf een tegenstander een tog-speler een gemene peut in zijn ribbenkast. De scheidsrechter deed of hij het niet zag. Ik voelde me rood van woede worden en rende met gebalde vuisten een, twee meter het veld in. De grens trok een gezicht alsof hij me wilde afmaken. De grote jongens trokken me terug over de achterlijn. Ik moet toen al een driftkikker zijn geweest.
De meeste kennis over de buitenwereld werd mij bijgebracht op het gymnasium in de Messchaertstraat, waar ik zes jaar achtereen vanuit de Indische Buurt naar toe moest fietsen. Mijn vader was monotheïst: zijn god was Karl Marx en hij was volgzaam tegenover diens profeten, zoals Gerben Wagenaar. Hij had, nadat die man ooit luidkeels het maxime over de ‘verheffing des volks’ aan hem had verkondigd nog slechts ‘het beste met me voor’. Mijn school
| |
| |
werd bezocht door kleinkinderen van neringdoenden die van de Anthoniesbreestraat en de daarop uitkomende stegen naar de Transvaal- en Rivierenbuurt waren verhuisd, en van wie de kinderen het tot gespecialiseerd geneesheer hadden geschopt. Hun nieuw verworven klassenbewustzijn inspireerde mijn medeleerlingen kennelijk mij als indringer te behandelen. Mijn Amsterdams, mijn kleur, mijn gebreide truien en C&A-broeken, vielen niet in de smaak bij de bekakte kliek. Op mijn beurt kon ik het niet helpen dat ik hen met hun hockeysticks en tennisrackets als kakkers beschouwde. Zelfs toen het schoolteam Nederlands kampioen volleybal werd, kon ik niet meer dan een gevoel van dédain opbrengen. Zielig balletgetrippel rond een netje!
De jongelui uit Oud-Zuid, zowel de zonen als de dochters, waren virtuozen in het stangen. Ik heb geleerd mijn mondje te roeren, maar ze trappen je zó achterbaks onder de gordel dat je pas op de fiets naar huis de blessure voelt gloeien diep in je vlees. Goddomme, van haat en woede heb ik twee keer mijn pedaal kapot getrapt. De ergste etters waren de koffiekleurige ‘Indische jongens’, voortbrengselen van bestuursambtenaren, of Hollandse planters met hun kokkie of met de baboe van hun wettige kinderen. Ze werden vaak zelf gediscrimineerd, maar mij scholden ze voor zwartjoekel uit. In Oost kennen we het verschil tussen zwartjoekels en bruintjes. Mijn moeder was een Ambonees meisje dat mijn vader uit hartstocht voor rassengelijkheid en vast ook een beetje uit liefde had gehuwd.
Ik had zo de pee in over de manier waarop mijn medeleerlingen rne behandelden dat ik maar één ding wilde: beter zijn dan de hufters in mijn eigen- en in de parallelklassen. Dat lukte wonderwel, ik hoefde niet eens zo erg mijn best te doen. Op het eindexamen versloeg ik iedereen. Maar toen zat ik ook al in het eerste elftal van Mercurius. Ineens was ik daardoor de populaire bink. Zeuren om kaartjes, de klootzakken. Mooi niet, dus.
Wat ik uit de filosofielessen in de vijfde meekreeg, was dat ik graag hedonist zou willen zijn. Maar ik ben nu eenmaal een zwoeger, en juist door mijn dribbelend geploeter op de mat ben ik bekend geworden. De geintjes van de goden en halfgoden, zoals die van de elysiumbobo Apollo, spraken me niet aan. Opschepperij. Al in de eerste klas kwam ik op een dag Mercurius tegen. Wist ik veel dat de club waarin ik juniorde naar een god was genoemd. Niet zo lang geleden zag ik in de Nice Matin een foto van het Sumatra- | |
| |
plantsoen. Voor zover ik het Frans onder de foto met het onderschrift ‘Hier begon Leonardo x ooit’ begreep, trachtte een sportjournalist al zijn collega's te overtreffen met de gewaagde vergelijking dat precies als bij Mercurius mijn hielen wel met vleugels leken toegerust. Mercurius! Maar zover had ik het toen, populair uitgedrukt, nog lang niet ‘geschopt’.
Voor Nederlands hadden we een enthousiasteling die ons leerde van lezen te houden. Als ik op zaterdagochtend vrij was kon je me op het Waterlooplein vinden, waar ik een complete ‘Van dit en Van dat’ bij elkaar scharrelde; zo noemde die klotevader van mij Van Schendel en Van Lennep. Tegenwoordig is mijn lievelingsschrijver Houellebecq. Hij kijkt net zoals ik tegen de wereld aan. Op elke bladzijde spinnijdig dat zijn vader hem heeft verplicht erop rond te lopen. Eigenlijk hebben we allebei niet te klagen. Hij heeft een heldere blik op de puinhoop aarde meegekregen, en ik een uniek vaat- en spierstelsel in mijn benen. Tenminste volgens een prof in de bewegingsleer. Die heb je ook al. Bovendien heb ik op positieve momenten het idee dat in die puntig toelopende hersenpan van me, die me in staat stelt mijn kennelijk unieke kopballen te scoren, een lekkere ragoût van eigentijdse straatwijsheid en geletterdheid staat te pruttelen. Die mix heb ik toch maar mooi op het gym opgestoken. En daar heb ik ook voor het eerst mijn arenaemotie gevoeld. Zo noem ik voor mezelf dat gevoel, bij gebrek aan beter. Gek genoeg kwam dat door het lezen van Romeinse verhalen van een in een zijden peignoir gestoken nicht uit Den Haag. Zijn verwijfde beeltenis in ons literatuurboek deed me het ergste vrezen, maar hij bevestigde een langzaam in me opkomend idee dat wij op het speelveld - ik voetbalde toen net - eigenlijk de opvolgers waren van de vechters die in de vertellingen van die Hagenees door de Romeinse menigte werden bewonderd: de gladiatoren uit de Oudheid. Ik denk dat ik vaak precies hetzelfde voelde als zo'n gladiator als hij uit het duister van de catacomben onder de arena in het licht van die grote badkuip terechtkwam, gevuld met het dampige zweet van de bloeddorstige toeschouwers. Allicht zijn de omstandigheden veranderd: in plaats van door bazuinen wordt onze komst aangekondigd door het blikken geschetter van een fanfare-orkest. Maar de ononderbroken wand,
trapsgewijs opgebouwd uit rode tronies van sensatiebeluste toeschouwers, waarmee je bij het verlaten van de veilige catacombe wordt geconfronteerd, zal niet veel veranderd zijn. Hetzelfde zullen ook de wijd opengesperde
| |
| |
waffels in die muur zijn gebleven. Daaruit steeg dan vaak oorverdovend mijn naam, lee-o-nar-do, op. Woede over de brutaliteit de naam uit te blèren waarmee je ouders je dachten een plezier te doen, maar die als een drol op mijn ziel drukte.
Mijn vader was geabonneerd op ao-boekjes van het ivio, het Instituut voor Onderwijs en Volksontwikkeling. Daar was er een bij over Italiaanse schilders. Ik kan er heel wat beter tegen als de complete supporters-side met opgeheven armen overeind rijst en het beton aan het trillen brengt door Mer-cu-rius te scanderen als ik een doelpunt heb gemaakt. In sommige stadions heb je tegenwoordig, gadverdamme, ook nog eens omroepers die de namen van beide ploegen luidkeels over de luidsprekers brullen.
Was de woede over mijn klotenaam wat gezakt, dan voelde ik alle vezels in mijn lichaam spannen van ongeduld als het tossen teveel tijd in beslag nam en je daarna ook nog eens tussen je tien teamgenoten tegenover de tien vijanden stond te wachten tot het de ref beliefde op zijn fluitje te blazen. Dat dreutelen van die man zette je op scherp om vriend of tegenstander de bal af te troggelen, en met het leder aan je slof naar voren te stormen. Vaak scoorde ik dan al binnen de eerste drie minuten, waardoor mijn razernij wat bekoelde.
Het godsgruwelijkst heb ik onder mijn naam geleden toen - ik weet niet meer in welk jaar het was - mijn verjaardag op een thuiszondag viel. Onnozele fans van me hadden toen een van die vliegtuigjes gehuurd die je wel meer boven stadions ziet vliegen. In plaats van een reclame stond mijn voornaam op de wimpel: leonardo. Ik werd toen zo woest dat ik drie keer scoorde. Zij dachten dat het door de verjaardagsverrassing kwam. Meneer Schoemakers, de trainer, weet wel beter: hij is, denk ik, de enige die door heeft dat ik het beste schiet als ik heel even driftig word om mijn kwaadheid kwijt te raken. zo'n kanjerbol uit de Oudheid, Horatius, had dat ook al door. Ira furor brevis est. Twee doelpunten weet ik niet meer, maar het derde is legendarisch geworden. Op een gegeven moment kregen we een vrije schop. Die wordt altijd door Stierstra, zo'n rustige Groninger met kanonsbenen, genomen. Ik bleef vier, vijf meter achter onze lijn hangen om een misschien afvallende bal op te vangen. Deze keeper stond erom bekend in zijn schijterigheid de bal praktisch naar zijn concurrent in het andere doel terug te trappen. Ik weet nog niet waarom ik het deed, maar ineens hoorde ik mezelf roepen: ‘Naar achteren, Stier!’ Die
| |
| |
haalt geweldig uit voor een van zijn loeien, maar maakt er een locomotief van en geeft een rustig hakje in mijn richting. Ik sta praktisch op de middenlijn - dat las ik later - en trap over de koppen van de twee formaties aanvallers en verdedigers de bal onder de lat door. De keeper kon niets doen: zijn uitzicht was compleet versperd.
Een knappe blonde meid was toentertijd, zodra het eindsignaal had geklonken van de tribune het veld opgerend. Ze had me vol op mijn mond gekust. Nog juist voor de officials haar naar de kant sleepten had ze me een briefje in de hand gefrommeld. In de badruimte temidden van het opschepperige gepraat van mijn teamgenoten herinnerde ik me ineens het lieve gezichtje; ik kon nog juist mijn shirt uit de berg was opdiepen om het papiertje te redden. Er stond een telefoonnummer op. Daarna was alles heel vlug gegaan. Een trouwpartij uit de kunst, aangeboden door Mercurius. Cadeautjes uit het hele land. De foto's van onze huwelijksreis, ‘het mooiste stel van Nederland, voorbeeld van rassengelijkheid’, in de roddelbladen. Prima huwelijk, voor het eerst was ik compleet happy. Op het moment dat wij tweetjes wederzijds scoren krijg ik hetzelfde gevoel als wanneer bij een vloeiende aanval van mij het ovaal van het stadion in één enorme mond verandert die kreten van aanmoediging de hemel in brult. Even later daalt dan het afzwakkend geluid als een lotionnetje bij de kapper verfrissend op je neer. Je vermoeidheid vloeit weg. Ik lijk wel een romanticus zoals ik ons rollebollen beschrijf. Nou, liever niet! Ik heb op het gym nooit veel opgehad met watjes als de zogenaamde held Orpheus, wiens hoofd nadat het was afgehakt en op de Hebros voortdobberde liefdessongs bleef kwelen. Hoe dan ook, het zat patent tussen Belinda en mij. Ze had best haar eigenaardigheden. Dat ze de eerste letter van mijn gehate voornaam op haar billen had laten tatoeëren, op beide nog wel, vond ik maar zozo, al moest ze het uit liefde hebben gedaan. Alleen dat gezanik van haar over een kind. Ik ben een keer zo woedend geworden dat ik haar, geloof ik, heb geslagen. Zeker weet ik het niet. Ze begreep precies waarom ik geen koter wilde. ‘Maar ik hou toch ook van jou, ik vind je Haagse Hopjes-vel juist zo lekker.’ Ik zal toen wel zo razend zijn geworden dat ik haar
er nooit meer over heb gehoord.
Met mijn populariteit is het de laatste maanden schluss. Ik bak er niets meer van. Ik heb het gevoel dat die bikkelharde kop van me is veranderd in zo'n schrompelig ballonnetje dat je na een feestdag
| |
| |
over straat ziet wiebelen. Mak, mak ben ik. Ik zie tegen de wedstrijden op.
De winterstop was nauwelijks begonnen of ik kreeg voor het eerst zwaar de pee in. Afgepeigerd door een heavy toernooi vlogen we al in de derde week van december op een maandag naar een oefenpotje tegen FC Barcelona. In het vliegtuig kregen we van de coach de opdracht ‘niet al te duidelijk met opzet te verliezen omdat die jongens een oppeppertje konden gebruiken’. Mijn woede werd daardoor nog erger. Jezus, wat had ik de smoor in. Doelbewust verliezen: ‘doel’ bewust! Na afloop van de wedstrijd werd ik door een blauwe blazer - ‘hé Leo, doe niet zo slap’ - meegetroond naar een ander stadion. Toen we zaten verscheen in de poort waardoor wij doorgaans onze entree in de vraatzuchtige ellips maken, een zwarte bul die met zijn kleine ogen tegen de lage avondzon knipperde. Er staken enkele venijnige, met veelkleurige linten versierde barbecuepennen in zijn rug; donkerrood bloed op het zwarte satijn.
Sinds Barcelona voel ik, elke keer als ik een sintelbaan oversteek, meer verwantschap met de stier dan met ‘mijn’ Romeinse gladiatoren. Ik ben er nog niet achter hoe het precies komt. Het lijkt wel of mijn maten net zulke bonte pijlen in mijn billen hebben gepriemd. Blikken van verstandhouding, gesprekken die afgebroken worden, gefluister bij de reservespelers... Kon ik maar verstaan wat ze over mij smoesden. Vorig jaar nog heb ik zo'n smiespelaar aardig vertimmerd. Bij elke stap over de grauwe, stuivende baan schuiven tegenwoordig steeds meer sintels tussen mijn kousen en kicksen, en het lijkt of iemand de noppen door loden damstenen heeft vervangen. Ik ben toch nog niet over de heuvel. Begin dertig! In de verkreukeling op die leeftijd? Hoe krijg ik m'n turbo weer aan? De trainer had het laatst over een mentale inzinking.
De eerste helft van de laatste match voor de zomerstop was knudde. Het leek wel of ze de grassprietjes met Bison-kit hadden ingesmeerd. En dan Luc. Hij is weliswaar vijf jaar jonger dan ik. Maar ik haal met mijn rechter poot nog evenveel kabaal van de toeschouwers op als met mijn linker. Na twintig, dertig meter heeft Luc doorgaans geen lucht meer. Maar bij deze aanval had hij er geen last van. Jammer genoeg trok hij toen hij dat ene punt scoorde niet zijn shirt uit om het boven zijn hoofd te zwaaien en zijn witte onbehaarde borst aan het publiek te laten zien. Een ding moet ik hem nageven. Luc heeft het patent op de onfeilbare ingooi. Hij wipt zijn
| |
| |
hielen anatomisch onmogelijk hoog op en treft precies de punt van je kicks zodat je het leer naar zijn voorhoofd kunt retourneren, dan volgt een klassiek een-tweetje.
We zullen een half uur hebben gespeeld als de tegenstander oenig de bal uit laat gaan. Luc gooit naar mij in. Ik zie hem krengerig grijnzen terwijl hij de bal op mijn schoen laat belanden. Op mijn schoen. Onmogelijk er iets mee te doen. Ik schop hem uit. Het publiek loeien. De eerste helft één brok kommer en kwel. We kwamen een-twee achter te staan. Dat valt bij een thuiswedstrijd al helemaal niet in goede aarde bij de supporters.
Tijdens de thee - zo noemen ze bij ons de rust - zit ik stilletjes met gesloten ogen in een hoek. Ik voel hoe de fysio mijn kousen afstroopt, de scheenbeschermer wegklapt en met de zijkant van zijn hand onnodig hard op mijn dij- en kuitspieren slaat. Ik slik mijn woede in; ik besef dat ik in de eerste helft als een natte krant heb gespeeld. Iemand schuift een schoon shirt over mijn schouders. Mijn teamgenoten overschreeuwen elkaar; de inhoud dringt niet tot me door. De instructies van de coach hoor ik niet. Hij buigt zich over me heen. ‘Zie je het soms niet zitten vandaag? Aan een gelijk spel hebben we niets. Hun doelpuntengemiddelde is drie punten hoger dan het onze, dat betekent dat ze vandaag kampioen kunnen worden. Wil ik je vervangen? Meneer Schoemakers, de trainer die er altijd op uit is door de ploeg onaardig gevonden te worden, mag mij op de een of andere manier. Daarom ben ik nu aan hem verplicht hem wat dat vervangen betreft erg serieus te nemen. Als alle trainers moet hij voor zijn baan vrezen. Mr. Van Deventer is ook in het kleedhok. De man heeft Mercurius naar de beurs gebracht en ziet de centen voor het Europese clubvoetbal naar de maan gaan. Ik schud mijn hoofd. “Scoren dan, Leo!”
In de gang naar het veld zie ik hoe Schoemakers voor me Luc iets in het oor fluistert. Die draait zich om en grijnst vals naar me. Bij de entree krijgt iedereen een klopje op zijn schouder, alleen mij knijpt Schoemakers in de arm en zegt: ‘Kun je niet weer eens pisnijdig worden op die Friezen en zo'n rooie pompeblaar van hun shirt poeieren?’ Het peppraatje klinkt onecht. Ik haal mijn schouders op. Hij loopt naast me op, het stadion in, kwaad dat ik niet reageer. Dan bijt hij me kribbig op halfluide toon toe: ‘Je moet je nu wel even het apezuur lopen, vriend, de beuk erin! Je ziet toch wie er naast me zit op de bank! Hij had het er al over dat hij jou
| |
| |
niet meer zag zitten in ‘het product Oranje’. Vroeg me of ik wat in Luc zag.
Even later draaf ik stoer tussen de anderen naar de middenlijn. Luc staat naast me opgesteld. Zijn blauwe ogen zijn ijskoud als hij me toesist: ‘Wat attent van je om op allebei die lekkere billen van Belinda een “L” te laten tatoeëren. Hoe wist je dat ik...’ Ik hoor al niet meer wat hij verder zegt. Dat was het dus waarover het team al een tijd konkelefoesde. De mat zinkt onder me weg. Het is alsof ik zweef. Zelfs het brullen van het publiek sterft weg in mijn oren. Ik speel als in trance. De aanmoedigingen klinken als vanuit een andere wereld.
Op een gegeven moment trapt een van ons bij een aanval van de bezoekers de bal over de zijlijn. De bezoekers mogen ingooien. Op dat moment zie ik Lucs witte lijf achter Belinda knielen. Ik proef gal van oplaaiende razernij in mijn mond, ren weg uit mijn positie en werp me tussen stofzuiger en inwerper, verover de bal en cycloon in richting doel. Poeier in het net! Ik heb de aansluitingstreffer gemaakt, al ben ik er niet echt bij geweest.
We staan nu gelijk. Maar Luc, vuile smiecht, ik wil wraak. Het meest bevredigend lijkt me een pegel op Lucs prakkie te schieten. Meneer kan het niet laten ons met die edele delen uit te dagen als wij, die terughoudender zijn opgevoed, met zijn allen in de sauna zitten. Nee, mijn woede heeft een krachtiger uitlaatklep nodig: ineens zag ik de vette smile in zijn bleke kop voor me. Daarmee heeft hij Belinda op de knieën gekregen. De meest toepasselijke beloning lijkt me een loeier midden in zijn smoel. Ik speel hem een oortje toe. Weer die grijns. Hij zal de bal even lekker met de zijkant van zijn hoofd wegkoppen in de richting van Geelkerk. Die staat op positie in de linker vleugel en is aanspeelbaar. Ik wist pas hoe hard ik had getrapt toen ik het oor het publiek in zag vliegen en zijn rechterwang in tartaar zag veranderen. Hij kon altijd zo mooi kreunend de stervende zwaan uithangen als hij even geen puf meer had of een indirecte wilde afdwingen. Deze keer ging hij echt neer. De brancardiers droegen zijn slappe lijf de mat af. De scheids komt met een rode kaart op me afstormen. Maar een van de grensrechters is eerder bij hem dan hij mij bereikt. Hij schudt van nee: Luc en ik zitten in hetzelfde team. De veelfluiter stopt chagrijnig kaart en boek terug in zijn zak.
Luc is nu weliswaar van het veld, maar ik zit nog met die Spaanse zakenlui in de skybox. Moet even laten zien wat ik kan.
| |
| |
Belinda - ze weet vaak meer over de club dan goed voor haar is wist te vertellen, dat die lui een voordelige transfer met mijn club van plan zijn. Ik schijn de inzet te zijn. Ze hebben gehoord dat ik de laatste maanden slecht presteer, maar alleen al mijn naam... ‘Lijkt me best leuk een paar jaar in Spanje,’ zegt ze troostend, ‘Carnaval, tango, strand. En jij ontspant daar.’ Weet zij veel. Ze zal Spanje en Brazilië door elkaar halen. Ik teckel de bal, dribbel de diepte in en geef een hengst tegen de bal waardoor die stipt waar ik het wil tegen de linkerpaal knalt, en terwijl de constructie nog enkele seconden zoemt als een stemvork, zie ik de keeper naar de linkerhoek duiken. Ik stap twee meter naar rechts, precies op de plaats waar de paal volgens de wetten van de mechanica het leer voor mijn voet zal terugkaatsen. Weer profijt van mijn schoolopleiding. Een kalm rollertje, terwijl de doelman nog op zijn rechterzij ligt. De scheids fluit en wijst op de middenlijn. Ik kijk met een scheef oog naar de donker gesnorde heren in de loge daarboven. Pak een volgende kans: met mijn rug naar het doel zie ik de bal een halve meter boven de mat op me af vliegen. De afspraak is, dat ik hem nu afspeel naar een vleugelspeler. Klaas van der Veen, ook zo'n klootzak de laatste maanden, komt nadat hij twee verdedigers heeft doodgelopen langs de zijlijn aanstormen. Hij let secuur op de grensrechter die met hem oploopt en zijn vlaggetje al als een geile pik in een hoek van vijfenveertig graden voor zich uit houdt, vol hoop hem op buitenspel te betrappen. Ik zie Klaas' verwachtingsvolle smoel in een boze grijns veranderen als ik de salto voor mijn zoveelste zweefomhaal achterover maak. Ik stijg op en drijf - het lijkt wel een uur - op de verwachtingsvolle schreeuw van de F-side, geef de bal via de punt van mijn schoen kilometers meer snelheid. Weer op mijn poten zie ik de knikker onhoudbaar voor de keep tien centimeter onder de lat in het
net verdwijnen. De man blijft nog een halve minuut met opgeheven armen nadenken wat hem is overkomen. Hij pakt de bal op en ik zie dat zijn vingertoppen pijn doen. Dan schopt hij het leer naar de middenstip. Ik steek mijn duim op in de richting van de Spanjolen in de skybox. Ze knikken enthousiast, al wordt mijn aankoop nu wel duurder.
De coach wilde me tien minuten voor de eindfluit ‘met applaus’ laten vervangen. Ik heb altijd al een hekel gehad aan de publiekswissel. Ben je lekker aan de bal, en dan het veld uit. Wie weet gingen ze m'n naam nog scanderen ook.
| |
| |
De volgende dag waren alle verslagen vol lot over de tactiek van de coach. Ze moesten eens weten! De hele eerste helft had hij me maar wat laten boerenkolen. Daardoor was de tegenstander vijfenveertig minuten drie spelers aan mijn mandekking kwijt. Na de rust liep hun trainer in de val. Nu pas begreep je de tactische formule van Schoemakers De verslaggever van een businesskrant bekende eerlijk dat hij, na mijn wanprestatie in de eerste helft, dacht dat ik rijp was om mijn geluk te beproeven in de traineropleiding. Zelfs topscorers vertonen na verloop van tijd slijtageverschijnselen. Luc daarentegen had enkele keren een inknikker voor open doel gehad en naast, of over geschoten. Wat een gemiste kansen, stond er in dezelfde krant, en er waren foto's van zijn omzwachtelde kop in het ziekenhuis.
Het feest op het plein drie dagen later ging aan zijn neus voorbij. Ik heb hem vanzelfsprekend opgezocht met een bloemetje. Hij lag er heel stil bij; de verpleegsters vertelden me dat er een secundaire infectie was opgetreden, terwijl wij - ze keek me schalks aan toch regelmatig tegen tetanus moesten zijn geprikt; ja, zo dicht op de schedel kun je geen wondtoilet maken. Niemand vroeg me waarom Belinda niet op de huldiging was. Ze hadden het begrepen. Die meid mee naar Spanje? No way!
Op het balkon van de schouwburg voelde ik wat het moet zijn geweest als gladiator te overleven. De huizen rond het plein veranderden in de wanden van het Colosseum. Net als in mijn schooltijd nam de ‘arena-emotie’ bezit van me. Ik was, retiarius, laquearius en bestiarius tegelijk. Vooral het laatste: ik had een beest gedood.
|
|