| |
| |
| |
Nederlands proza
| |
| |
Estrade's avondmaal
Henk Romijn Meijer
Niet dat hij een dronkaard was of een drinker, maar toch boog hij zich 's middags al vroeg aan het stuur van zijn Peugeot 504 naar ons over: voelden we niet iets voor eerst een glas rood? Op de goede afloop misschien of het geslaagde begin? Een antwoord was niet nodig en zou moeilijk zijn geweest bij de herrie van een uitlaat die de geest ging geven.
We maakten met Estrade een tochtje in de omgeving waar we zijn werk konden bekijken voordat we ons vastlegden. Hij had eer ingelegd met zijn daken en we hadden gezegd dat we ze graag wilden zien.
Hij stopte bij het café tegenover de markt in St. Julien dat hoorde aan de man wiens zoon ergens in Thailand een bordeel was begonnen. Hij liep met heftige, lange passen af op de voordeur en ging binnen. We probeerden hem bij te houden, maar halverwege de gelagkamer deinsde hij terug en maakte hij rechtsomkeert, zodat we bijna tegen hem aan botsten. Hij haastte zich, voorover, als tegen een straffe wind en keek pas weer op toen hij opnieuw achter zijn stuur zat. ‘Die meneer mag me niet zien,’ zei hij. ‘Niet genoeg klanten is niet goed, maar als je voor je klanten op de vlucht moet, is het ook niet goed.’
De schrik was snel voorbij, hij had geen spoor nagelaten. Hard pratend reed hij ons langs daken die hij hersteld had of helemaal vernieuwd, daken met de goedkope moderne pannen die hij even lelijk vond als wij, of met quasi oude pannen die nog van kleur moesten verschieten, of echte oude pannen gesloopt uit huizen die in elkaar waren gezakt, twee maal zo veel werk om te leggen. ‘Maar wij volgen de smaak van de klant,’ zei hij en maakte een geruststellend gebaar. ‘Wie ons de opdracht geeft, heeft bij ons het laatste woord.’
Ik weet niet hoe vaak hij ons die middag liet uitstappen om de blik naar boven te richten, naar voorname, strakke daken zonder de heuvels en dalen van de slijtage, glanzend in de middagzon. Het aantal keren deed er niet toe, want een kind kon zien dat deze vakman niets te verbergen had en het recht had om trots te zijn. Dertig jaar garantie, hoorden we het goed? Tegen het einde van de
| |
| |
rit werd Estrade minder spraakzaam. Waarschijnlijk wist hij, met het gevoel dat het werk met zich meebrengt, dat hij een klant had gewonnen.
Bij ons in de keuken negeerde hij een tijdlang de stoel, maar toen hij eindelijk plaats had genomen, haalde hij dadelijk een schrift voor de dag en een ballpoint en begon hij zonder een woord berekeningen te maken.
Het liep tegen het eind van de middag. We schonken hem het glas rood in dat hij ons had willen aanbieden en we hieven het glas naar elkaar. Daarna keken we elkaar even recht in de ogen. Na deze plechtigheid scheurde de dakdekker het beschreven blad uit het schrift en overhandigde het ons, zijn korrelig rode gezicht verlegen opzij.
In een onberispelijk schools schoonschrift zoals je het nergens meer tegenkomt stond op het ruitjespapier: ‘Démolition plus bâchage’ en daarna: ‘Répose des toiles neuves garanties 30 ans.’ We hadden de dertig jaar goed verstaan en het eindbedrag was min of meer wat we hadden verwacht.
‘Dat dak is heel erg nodig toe aan vernieuwing,’ zei Estrade en haalde zijn hand over zijn lippen. ‘Voor bijspijkeren is het veel te ver heen.’
Ze vroegen hem of hij heel zeker wist dat hij het werk begin september kon doen. ‘Want als het dak zo ver heen is...’
‘Tot september houdt dat dak het wel uit,’ verzekerde hij ons, ‘maakt u zich daarover niet ongerust. Het is nu juni en dan komt juli nog en dan nog augustus... We hebben nog ruim de tijd.’
Estrade was opgestaan. We hadden een bindende afspraak gemaakt, we drukten elkaar stevig de hand.
*
Je moet beslist ook een ander om een schatting vragen, zeiden de mensen, voordat je met iemand in zee gaat. Ze hadden natuurlijk gelijk, maar in zee waren we al, onwillig om de charme van een belofte te breken. Wantrouwen is er genoeg en waar het zonder kan moet het ook zonder gebeuren. Estrade was ons van harte aanbevolen.
Hij was een breedgeschouderde, goedlachse man met een gezicht als van verweerde baksteen en oog voor de pracht van de omgeving. Een betrouwbaar en vriendelijk mens en geen bandiet zoals
| |
| |
Guy Cambroux die al twee maal wegens verkrachting een paar maanden had gezeten. Zijn lichtbruine ogen ontweken je een beetje, alsof hij zich voor iets geneerde zonder te weten waarvoor - een bedeesdheid die hem niet misstond.
Een dakdekker is een vrij man in een vrij beroep dat hij uitoefent onder de blote hemel. Hij is vertrouwd met de wisselvalligheid van de elementen zoals de Man van Smarten met verdriet. Was het niet veelzeggend dat Noiret voor hem instond - de grootste aannemer in de omgeving en daarenboven zijn zwager!
Estrade had iets van de onschuld behouden die bij ons in de stad vrijwel geheel te loor is gegaan. Dat hij onafhankelijk was gebleven strekte hem tot eer: een klein bedrijf had het zwaar te verduren in deze tijd. Omdat hij geen werkvolk in vaste dienst had, behield hij de armslag om voor elk nieuw karwei de meest geschikte mensen te zoeken.
Bij zo'n reputatie hoefden we ons over een tweede schatting het hoofd niet te breken.
*
Op den duur vonden we het jammer dat we bij de afspraak voor september geen jaar hadden bepaald, want de de eerstvolgende september was nu al ruimschoots voorbij. Ze hebben het allemaal razend druk, zeiden de mensen, en je moet maar denken, op den duur komt hij wel, dat is zeker.
Als je de dakdekker belde, kreeg je de stem van zijn vrouw die in buitensporig gemaakt Frans herhaalde dat ze niet aanwezig waren ‘pour le moment’. En al hadden we ons telefoonnummer telkens achtergelaten, het snelle contact dat zou volgen was nog steeds niet gelegd.
De mensen lachten, ze zeiden, dat komt omdat hij wel weet dat jullie huis toch niet op instorten staat, want anders zou hij wel komen. Hij heeft een grote kennis van daken.
Voordat we het wisten waren we het tijdperk van het dak binnengegaan. We zetten geen voet buiten de deur of een dak staarde ons aan. Het gaat met een dak als met kleren: pas als je dringend een nieuw pak nodig hebt zie je goed wat een ander draagt. We vergaapten ons aan het leien dak van de rijke Gibert, ondanks enorme kosten teruggebracht in zijn oorspronkelijke staat, bij regenweer een glimmend zwarte weerspiegeling van de ziel van het
| |
| |
huis. Door lelijke pannen werden we pijnlijk getroffen en gebreken zagen we in een oogopslag. We zagen dakdekkers aan het werk en daken in aanbouw en in de steek gelaten wegens omstandigheden.
Estrade liet niets van zich horen. Zagen we hem in de verte, die ene keer? Was het hem werkelijk, achter het stuur, of waren er meer auto's die zo'n kabaal maakten? Had hij ons opgemerkt, dat hij zo onbesuisd gas gaf, keerde en wegstoof, van ons vandaan, als dank voor de vele malen dat we ons telefoonnummer hadden ingesproken? Was het de dakdekker die in een stofwolk spoorloos in het landschap verdween, of was het een hersenschim? ‘Nous sommes pas là pour le moment.’
*
De winter was verstreken in onze afwezigheid en het dak was aardig gaan lekken. September stond al weer voor de deur. Had die dakdekker het nu nog steeds zo verschrikkelijk druk? Druk waarmee, en met wie? Kon Estrade het niet eens een keer druk hebben met ons, waren wij geen respectabele klanten? Wij waren discreet geweest, wij hadden hem niet in zijn drukte willen storen, en wat kreeg je als dank?
Nu zei een enkeling zacht: ‘Misschien had je hem juist wel moeten storen. Het heeft nu wel zo'n beetje lang genoeg geduurd zou ik denken! Nu zou ik hem maar eens opzoeken wanneer het hem wel stoort.’
Eén keer slaagden we erin om zijn vrouw aan de telefoon te krijgen, toen het antwoordapparaat stuk was of zo. Alsof ze terugdeinsde voor de barbaren piepte ze angstig: ‘O nee’ en legde de hoorn neer in paniek. Bij volgende pogingen bleek de vrouw van Estrade steeds in gesprek.
Dus reden we naar het huis van de dakdekker, op een lastig moment. Hij woonde aan de overkant van de rivier, in Cazoulès, niet meer dan een kwartier rijden - een oud, alleenstaand huis op een groot erf en voorzien van een dak waaraan nog het een en ander urgent moest gebeuren, een huis als een dokter die zijn eigen gezondheid verwaarloost.
Omdat er geen bel was, bonkten we op de deur. Een paar kippen scharrelden om het huis, krabbend naar voedsel bij een onderdrukt kakelen. Aan het geslof in de gang kon je horen dat een vrouw in aantocht was en zodra de deur openging zag je op slag
| |
| |
wat haar voor de robuuste Estrade onweerstaanbaar moest hebben gemaakt: ze was gigantisch - zeker een hoofd groter dan de dakdekker, massale, bolhangende borsten boven kolossale benen, blote armen als ontvelde boomstammen. Ze keek naar ons uit ogen die brandden van onrust en ze wist op slag wie we waren. Ze deed een stap terug, ze had het met meer klanten aan de stok gehad. Maar toen we zonder verheffing van stem vroegen of haar man thuis was begon ze te ratelen. Ja ja ja, natuurlijk was hij thuis maar op het ogenblik niet, want hij werkte in de buurt van Carlux, twaalf kilometer verderop. Ze had een paar stappen buiten de deur gedaan, ze wees in de richting van Carlux. ‘Hij heeft me vandaag nog gebeld om te zeggen dat hij zo snel mogelijk naar u toe gaat, dat moest ik u zeggen, zodra hij klaar is waar hij nu werkt en dat kan zo lang niet meer duren!’
‘Heeft hij ook gezegd wanneer hij daar klaar zal zijn?’
‘Dan gaat hij dadelijk naar u!’ riep de vrouw. ‘En dat duurt niet meer zo lang!’ Ze schrok van haar loslippigheid. ‘Hij werkt daar met mijn oudste zoon! Kan ik u iets te drinken aanbieden?’
Ze had een bleek, schuchter lachend vriendelijk gezicht, grijzend haar dat strak naar achteren was gekamd. Ze hield haar reusachtige handen geopend voor haar donkerblauwe schort, als om te laten zien dat ze geen kwaad in de zin had.
‘Ik houd mijn hart vast,’ zei ze, ‘als ik eraan denk dat mijn zoon nu ook al op het dak werkt.’
*
Hoe lang was het geleden dat we samen een ritje maakten, hoe lang dat zijn vrouw ons verzekerde dat haar man binnenkort zou bellen?
Twee Septembers waren nu verstreken zonder rampzalige slagregens, maar daarvoor verdiende Estrade geen lof. We wilden wel weer eens aan iets anders denken dan aan lekkage.
We overwogen na anderhalf jaar een tweede bezoek aan zijn vrouw, met bedreigingen en eisen. Maar was het niet zwak om die vrouw te bestoken met werk dat haar echtgenoot naliet te verrichten?
Bij die gedachte stelden we het bezoek uit, want zodra een mens in morele kwesties verzeild raakt, verzaakt hij de daad en verschuift hij het leven naar later.
| |
| |
‘Ga naar een ander,’ zeiden de mensen popelend van nieuwsgierigheid, ‘geen mens die het je kan verbieden. Bij een ander kun je het altijd proberen, al hebben ze net zo veel werk.’
Ze noemden een groot bedrijf even buiten Souillac dat alleen heel groot werk aanneemt en daarom nemen ze zo'n dak als dat van jullie er gewoon even bij, omdat het niet meer dan een peulenschil is.’
We reden naar het grote bedrijf dat Bladou Couverture - Zinguerie heette, het was kwart voor twaalf. Een lange rustige man hoorde ons verhaal aan bij de deur, een gekuiste versie, om Estrade niet in discrediet te brengen.
De man zei eenvoudig: ‘Ja, dat werk kan ik doen.’ Zijn kaak was rond als de buik van een balkon: een onderbijter, hij hield zijn armen over elkaar. En ja, natuurlijk zou hij komen kijken om een schatting te maken, zo gauw als het kon.
Het was bijna twaalf uur en vanuit de keuken aan het eind van de gang kwamen geluiden van borden en vorken.
‘Dus u denkt dat u het dit jaar nog kunt doen?’
Hij lachte kort en keek onrustig om naar de keuken die verrukkelijke geuren uitwasemde. Van de kerkklok in Souillac hadden twaalf zware slagen geklonken, de dakdekker stak ons zijn hand toe: ‘Dit jaar nog - maakt u zich niet ongerust.’
De hand voelde aan als ruwe baksteen: zo'n werkhand die er niet om liegt.
Maar toen we weer in de auto zaten, herinnerden we ons dat de grote ondernemer zich wat de maand betreft op de vlakte had gehouden: wat wij van hem meenamen naar huis was een belofte met zwakke plekken.
*
We hadden Estrade met onze zijstap niet verraden: we waren nooit definitief bij hem weggegaan.
De gedachte maakte ons licht nostalgisch, maar de potten en pannen raakten bij regen steeds voller en we wachtten nog steeds op bericht, van de een of van de ander. Waarom kon zo'n groot bedrijf al evenmin als een klein niet gewoon zeggen hoe de vork in de steel zat?
Ze wachten allemaal net zo lang tot u weer weg bent, beantwoordden de mensen de vraag, want dan is het winter en dan bent
| |
| |
u er toch niet. En tegelijk herinnerden ze zich dat Guy Cambroux de verkrachter voor Bladou had gewerkt en misschien was dat wel een slecht teken.
Je moet problemen benoemen zoals jij ze ervaart - dat is het hele verhaal.
Op een vrijdagavond, weken later, toen Bladou Couverture ons voorgoed was vergeten, reden we naar de overkant van de rivier om Estrade te treffen op het moment dat hij zijn eerste lepel soep naar zijn mond bracht. Het speet ons voor zijn vrouw en de rest van het gezin, maar ze waren allemaal in zekere zin medeplichtig.
We hadden ons voorbereid om het grofste geschut voorhanden te hebben - woorden die je niet graag en niet vaak in de mond neemt, zodat we nerveus waren, als acteurs vlak voor een première.
We bonkten zo hard op de deur als we konden: een bel was er nog steeds niet bij de Estrades. We kregen als antwoord alleen de amechtige schorre kef van wat een heel klein hondje moest zijn. Een woedende roffel op de ruit in de deur bracht niets dan dezelfde kef - een kreet van peilloze verlatenheid.
We dropen af en belden de volgende dag het heilloze nummer om de dakdekker de huid vol te schelden. We kregen alleen de opgeprikte stem van zijn vrouw: ‘Nous sommes pas là pour le moment.’
Onbegrijpelijk dat uit zo'n gevaarte zo'n gemaakt damesgeluidje voortkwam! Kreeg nu die antwoordmachine het laatste woord?
*
Vrijdag is uitgaansdag: had de fout in de keuze gelegen?
We namen onze toevlucht tot de dinsdag, een kleine kleurloze dag waarop iedereen thuisblijft en snakt naar het eind van de week. Onze berekeningen waren angstvalliger dan ooit, als voor een bankoverval. We moesten ervoor zorgen om bij een opkomende razernij niet te hard te gaan rijden en zodoende de dakdekker te vroeg te bereiken. Onze aankomst was berekend op vijf over acht, het prille begin van het aangenaamste uur van de dag, en tot dat uur verliep alles naar wens.
Tegen een razende drift is geen rede bestand - de korte verstilling, de trilling in de lucht wanneer je het gehate individu gewaar wordt en de krachten zich bundelen: dan vliegt de kurk uit de fles. Wanneer het zo ver is, hoor je jezelf in verbazing aan, te verbijsterd om in te grijpen.
| |
| |
Estrade veegde langs zijn smakkende lippen en maakte een joviaal gebaar.
‘Ik heb aan u gedacht!’ riep hij ons toe van ver en besefte dat het te laat was. Onze stemmen sloegen onmiddellijk over.
‘Wij hebben aan u gedacht! Wij hebben meer dan een jaar de tijd gehad om aan u te denken en we denken nog steeds heel erg veel aan u! En als u volgend jaar...’
Stikkend van woede naderden we tot het verbaasde gezicht van de dakdekker: wat bezielde deze uitheemse klanten? Zijn schuldeloos uiterlijk joeg de woede voorbij het kookpunt:
‘U zit ons gewoon maanden en maanden lang te belazeren! Meer dan een jaar dat u schandelijk misbruik hebt gemaakt van ons goede vertrouwen! En nu is het afgelopen! Wij hebben u op uw woord geloofd en wat voor een woord is dat als het vandaag dit betekent en morgen wat anders! U besodemietert uw klanten gewoonweg! Alsof het zo hoort! En als u zo doorgaat met besodemieteren en belazeren brengt u uzelf en uw vrouw en kinderen in sneltreinvaart aan de bedelstaf!’
Opzij in de gang naast de keuken waar het avondmaal dampend op het gas stond te verpieteren was het gezin aangetreden - de oudste zoon die al samenwerkte met zijn doortrapte vader, en de anderen, onder de vleugels van de struise kloek die haar kroost tegen onheil behoedde.
Omdat er geen tegenspraak kwam, vatten we het voorafgaande hees samen:
‘Mooi voorbeeld dat u uw kinderen geeft!’
Het was het ongrijpbare van de man dat ons buiten onszelf had gebracht - dat onaangedane, wellevende uiterlijk dat nergens houvast bood.
‘U hebt beloftes gedaan! U hebt het ons plechtig beloofd! De dag, het uur! En nog nooit, hoort u, nog nooit hebben we iemand ontmoet die zijn beloften zo naar alle kanten breekt! Belofte maakt schuld - heeft iemand u dat wel eens voorgehouden?’
Nu leek Estrade naar woorden te zoeken, mompelend in zichzelf. En opeens zei hij krachtig:
‘Ja! Dat is waar! We beloven de hele dag door en we zeggen maar zo wat! Hier zeggen we dit en ergens anders zeggen we weer wat anders en dat moeten we wel, om de vrede te bewaren, omdat de klanten anders boos worden!’
Onze geheugens zijn op dit punt troebel geworden. Waar- | |
| |
schijnlijk gingen wij schreeuwen in een steeds heviger roes van woorden waarbij de dakdekker zich stapvoets terugtrok in de richting van zijn gezin. Weer helder herinneren we ons het moment dat Estrade een autoritair handgebaar maakte en zo hard mogelijk zei:
‘En zal ik u nu eens werkelijk het leven zuur maken?’
‘Graag! Gaat uw gang!’
‘Wat zou u ervan zeggen als we maandagochtend zouden verschijnen om acht uur?’
‘We zouden zeggen: gaat uw gang, belofte maakt schuld!’
‘Dan ziet u ons maandag verschijnen,’ zei Estrade.
‘Wij verwachten u maandag.’
We lieten hem aan zijn lot over, zonder afscheid, zonder een hand.
*
Onbeantwoorde woede is als onbeantwoorde liefde, moeilijk te verwerken. Dat Estrade niet had teruggescholden had ons versteend achtergelaten. En de volgende maandag verscheen hij, klokslag acht uur. Zijn werkploeg bestond uit een stuk of zes schriele jongetjes die fluitend en zwaaiend uit de laadbak van zijn aftandse vrachtwagen sprongen om ons een opgewekt goedemorgen toe te zingen. De oudste zal niet meer dan veertien zijn geweest.
Estrade liep met uitgestoken hand op ons af. We namen de hand, knikten stug:
‘U bent met uw kinderen gekomen.’
‘Niet mijn kinderen.’ Het waren kinderen uit de buurt, ze hadden vacantie.
‘En als er wat gebeurt?’
Maar de dakdekker had geen tijd om naar vragen te luisteren, hij wilde meteen aan het werk.
*
De jongetjes rukten de verrotte latten los en gooiden ze naar beneden zonder iemand te treffen. Daarna hoorde je alleen zacht gehamer: Estrade had de wind onder zijn ploeg.
Hoe verging het nu andere klanten die door Estrades beloften uit het lood waren geslagen? Hadden zij geen recht op ons medeleven?
| |
| |
Maar waarom zouden we ons verdiepen in het lot van onze lotgenoten? Als je de moraal op de voet wil volgen, zeur dan niet over een lek.
Pas op woensdagmiddag werden de jongetjes na een sombere ochtend baldadig. Het begon ermee dat een van ze met water ging gooien omdat een ander hem uitschold en even later schepten ze allemaal schreeuwend handen vol uit een bak die ergens in het onttakelde dak stond waar de toestand ondoorzichtig was. De middagzon brandde, het water gaf verkoeling, de jongetjes juichten en zochten dekking achter balken die blootlagen. Een bevlogen schreeuwer haalde de tuinslang omhoog en hield zijn duim over het eind om een sterke straal te verkrijgen. Hij rukte zijn gulp open en verstarde bij het zien van Estrades doorploegde hoofd dat boven de dakrand verscheen. De jongetjes keerden zonder een woord terug naar hun werk.
‘Als zulke jongetjes nu eens een ongeluk krijgen?’ vroegen we de dakdekker.
‘Ze zijn jong,’ zei hij, ‘ze krijgen geen ongeluk, dat is zeker. Omdat ze jong zijn springen ze af en toe uit de band.’
‘Maar wie betaalt dan het ziekenhuis? Of de begrafenis? Ze zijn toch minderjarig en niet verzekerd?’
‘We zijn allemaal verzekerd,’ zei de dakdekker wild, ‘voor alles wat je maar kunt bedenken en daarom gebeurt er ook nooit wat! En ze zijn met vacantie, je moet ze wat gunnen, af en toe.’
Tegen het eind van de middag was de equipe gekalmeerd, maar dat de rust was weergekeerd kon je niet zeggen. Iets van hun vrijheidsdrang klonk door in de bravoure waarmee ze ons nog half doorweekt om zeven uur verder een fantastische avond toewensten. Ze hadden braaf het groene kleed over het open latwerk getrokken, al kon een kind zien dat er geen slecht weer op til was.
*
Meende de dakdekker nu nog steeds dat hij ons het leven zuur maakte? Een ellende is het zeker, zo'n ploeg aan het werk, maar een zuur leven is anders. Estrade was 's morgens humeurig en kortaangebonden, en 's middags na de lunch, na de maaltijd en na een glas, werd hij doorgaans mild en mededeelzaam, geneigd om zijn circus de vrije loop te geven, tot op zekere hoogte.
Aan het eind van de donderdagmorgen leek het latwerk strak en
| |
| |
volmaakt, lichtend van blanke nieuwigheid en klaar om de aardkleurige pannen te ontvangen die meer dan twee jaar op het erf opgestapeld hadden gelegen.
's Middags verscheen de dakdekker voor het eerst zonder zijn gezelschap en verdween hij geruisloos naar boven om de laatste hand aan iets te leggen.
Het moet zo'n beetje kwart voor drie zijn geweest dat we naar de brievenbus liepen en getroffen werden door een zachte melodieuze stem die een simpel melodietje neuriede dat nergens vandaan leek te komen. Toen we Estrade zagen zitten op nieuwe latten, zijn rug naar ons toe, een been hoger dan het andere, ging het neuriën over op zingen, alsof hij zich al neuriënd de woorden was gaan herinneren, onverstaanbaar, in een patois dat bijna niemand meer sprak. We stonden als aan de grond genageld, brieven in de hand - ademloos, om hem niet te storen.
Denk aan de ghettoblasters van de bouwvakkers thuis! Toch schrok hij toen hij ons zag, hij hield abrupt op met zingen. We riepen een aanmoediging, maar die bereikte hem niet. Was hij bang dat hij naar onze begrippen niet hard genoeg werkte?
De betovering was verbroken. Het is een vreemde gewaarwording - het inzicht dat iemand nog zo zuiver kan zingen ook al is hij hartgrondig verwenst. We wilden hem vragen stellen, maar de afstand was te groot, en toen het zijn tijd was, had de dakdekker opeens haast.
*
Vrijdagavond was het werk voltooid en zondagmorgen klopte Estrade bij ons aan, alleen en zonder een voorafgaand telefoontje. Hij was in een goed humeur. We zaten met ons drieën tegenover elkaar, Estrade bewoog zijn handen in langzame, roerende gebaren, als om golven tot bedaren te brengen. Schuchter en tegelijk zelfverzekerd, wilde hij van ons weten of we tevreden waren. We noemden zijn werk perfect en hij glimlachte kort. ‘Dertig jaar garantie,’ zei hij, ‘zoals afgesproken.’
Hij liet een stilte vallen en haalde het papiertje tevoorschijn waarop hij (hoe lang geleden?) zijn berekeningen had gemaakt. Hij vroeg of we nu konden afrekenen.
‘Zo snel?’ Nadat hij ons een mensenleeftijd had laten wachten! ‘Dat is toch ongebruikelijk!’
| |
| |
‘Het werk is gedaan,’ zei Estrade eenvoudig. Hij had zich voor de gelegenheid op zijn zondags gekleed in een gewassen bleu en een schoon en gestreken overhemd.
Terwijl we het geld bij elkaar zochten, toonde hij geen ongeduld - een flinke bundel papier die hij meteen aandachtig ging tellen. Boven het raam in de buitendeur verschenen de opstaande oren en daarna de snuit van de herdershond van de buren die kwam kijken waarom het zo stil was. Toen hij geroepen werd, schoot hij weg en Estrade zei dat het klopte ‘tot op de franc’. Het kleine geld wilde hij niet. Hij bezegelde de korting met een verzoek: vandaag had hij een gezelschap van naasten en vrienden uitgenodigd in Hôtel de la Gare in La Mothe en ons zou hij graag de volgende zaterdag ontvangen. Zo zou het geld niet de kans krijgen om te verzuren.
*
Toen we de volgende zaterdag het restaurant van het Hôtel de la Gare (twee kamers) in La Mothe binnenliepen, zaten Estrade en zijn reuzin al aan een tafel in de serre die uitzag op het in aanbouw zijnde plan d'eau. De dakdekker had het uitgekozen vanwege de gulhartigheid van Mme Laumond die het runde en die je verreweg het beste traditionele maal van de streek voorzette.
Toch was zij geen Française, vertelde Estrade ons, een beetje geheimzinnig gebogen boven de tafel. Hij had zijn Baskische pet opgehouden. Die vrouw sprak nog met een accent en was getrouwd met de vijfentwintig jaar oudere kantonnier die ondanks zijn twee kunstheupen zijn pneumatische boor nog bediende, de oudste in het land, te oordelen naar de oorverdovende ratel en de stank van de lekkende uitlaat.
Estrade onderbrak zijn verhaal omdat Mme Laumond kwam vragen wat we wilden drinken. Ze had sluik, donkerblond haar, links gescheiden, verzakkende kleren en een innemend gezicht dat glom van de hitte in de keuken.
We dronken kir en bespraken de schilderijen van Mme Laumond waarmee de muren waren behangen - een bloedend landschap tegenover ons, doorschoten met het bijtende geel van vruchtbare korenvelden, en daarnaast een vaas boordevol bloemen in dezelfde heftige kleuren. De zon scheen laag boven het water van het plan d'eau. Aan de bar voorin tegenover de ijsmachine zaten een paar mannen hard te praten. De barkeeper was een Chinees.
| |
| |
Een lange, staande Engelsman hief luidruchtig zijn glas naar telkens weer iemand anders en beweerde onbegrijpelijke dingen in een neuzelend wasknijper-Frans.
Die Engelsman was de drijvende kracht achter het plan d'eau dat een grote mislukking dreigde te worden, vertelde Estrade, terwijl hij zijn servet langs zijn lippen haalde. ‘Dat nieuwe restaurant - geen mens die er wil eten en wat wil je, als je ook hier kunt eten, bij Laumond!
Na de soep en de gebakken forel vroeg de vrouw van Estrade die nog niets had gezegd wat wij deden in La Coutonnade, als we er waren, 's avonds of overdag. Gingen we dan vissen of jagen?
Haar man zei: ‘Die man heeft bij de Forsters alles verkeerd gedaan met zijn Engelse ploeg zodat ze alles opnieuw moesten doen.’
Aan de bar gaf de Engelsman rondjes, wij aten een omelet gevuld met eekhoorntjesbrood en zwegen tot het hoofdgerecht kwam - parelhoen met de onweerstaanbare pommes sarladaises. Zouden ze de dakdekker in de stemming brengen om wat voor ons te gaan zingen?
De Engelsman liet een jongere Engelsman voorgaan en streek zo dicht bij ons neer dat we ziijn adviezen wel moesten aanhoren:
‘In het zuiden in de buurt van Toulouse daar is niks meer te verdienen en hier zal het ook niet lang meer duren als het zo doorgaat: een aflopende zaak, o hallo! hallo! hallo!’ begroette hij een Fransman en greep hem bij de hand. ‘Nous voyons vous totalement plus pas le moment!’ Toen de Fransman was doorgelopen, zei hij: ‘Als je werkelijk flink wat wil verdienen moet je naar het noordwesten. Maar als je veel wil verdienen - ik bedoel werkelijk veel...’
Omdat we dat werkelijk nooit hebben gewild, keerden we ons af van de ontwikkelaar, waarop Estrade het glas hief en vroeg om het woord. Hij ging staan en maakte een ruim gebaar, hij zei:
‘Dat we hier samen zijn, daarmee vieren we dat we samen de maaltijd gebruiken! Want een tijdlang leek het er even op dat het niet zo goed ging tussen ons en toen ging het ook niet zo goed! En dat is nu weer voorbij! Want nu gaat het weer uitstekend en daarop hef ik het glas!’
Het eind van het hoofdgerecht was in zicht, Estrade geeuwde. Dit was het ogenblik om hem in vertrouwen te vragen naar het liedje dat we hem hadden horen zingen op het dak.
Estrade vouwde zijn handen verlegen. ‘Dat zijn liedjes zoals ik ze vroeger heb geleerd - in het patois.’
| |
| |
‘Heeft u veel gezongen?
‘Vroeger heel veel. Maar nu niet meer zo veel. Te veel zorgen. Het is jammer,’ zei hij opeens, ‘dat soms de beste klanten het langst moeten wachten en de slechtste het eerst worden geholpen.’
Hij gaf geen uitleg. Bij koffie en eau-de-vie vroegen we hem of hij bereid zou zijn om zijn liedjes nog eens voor ons te zingen, zodat we ze op konden nemen, op een band.
Hij glimlachte bedeesd en gaf ons zijn plechtige belofte: ‘Wanneer u maar wilt, wanneer u maar wilt! Voor mij is het een eer dat u het vraagt!’
Bij zo'n belofte valt een afscheid minder zwaar.
*
Van die opname is het niet meer gekomen. We vertrouwden te veel op de duurzaamheid van het bestaan en kwamen zodoende te laat. Van de mooie lichte tenoor die zo veel beminnelijkheid uitstraalde en wegstierf op een aangehouden hoge noot - van die fraaie stem waarin tegenstellingen zich oplosten in woorden die we niet konden verstaan, is niets bewaard dan een indruk in het geheugen van een handjevol mensen die razend op hem waren geweest zoals wij en zoals iedereen die een dakprobleem had gehad - de herinnering aan een vredelievende klank en daarbij het beeld van de man die zijn rug naar de straat had gekeerd en onbezorgd schrijlings zijn evenwicht bewaarde op de fragiele ribben van de ribbekast van het huis. Wie weet had hij zijn benijdenswaardige vrouw in de wacht gesleept door middel van die verlokkende stem, de reuzin die zijn kinderen had gebaard en hem trouw had beschermd tegen ‘the slings and arrows of outrageous fortune’. We zouden haar niet meer zien nu we voor dertig jaar onder dak waren.
Wat er was gebeurd hoorden we op een ochtend veel later van Juliette in het dorp. Tijdens een middagmaal bij hem thuis, op een zondag, voor het hele gezin versterkt met een paar familieleden, verslikte de dakdekker zich in een stuk worst. Niemand besefte tijdig de ernst van het ogenblik en Estrade was gestikt voordat hulp hem bereikte. Zo ging de dakdekker ter ziele voor de ogen van wie hem het dierbaarst waren. Hij was nog geen zestig jaar.
|
|