De Tweede Ronde. Jaargang 25
(2004)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Uit de roman Improvisatoren
| |
[pagina 123]
| |
diepe water en de zwarte eilanden van zacht slijk. De zon scheen over Venetië, alle klokken luidden, maar het zag er toch doods en eenzaam uit. Er lag maar één schip op de werven, ik zag nog geen mens. Ik stapte in een zwarte gondel en voer een dode straat in, waar alles water was, geen plaats om te lopen. Wel grote gebouwen, open deuren, met een trap tot aan het water; het water liep als een gracht de grote poorten in, en de binnenplaats zelf leek slechts een vierkante bron, die je in kon varen, maar waar je je gondel nauwelijks zou kunnen draaien. Het water had zijn groene slijm op de muren achtergelaten, de grote marmeren paleizen schenen in te storten; in de brede ramen waren tegen de vergulde halfverrotte balken ruwe planken getimmerd. Stukje bij beetje leek de trotse reuzenmassa te vervallen; het geheel had iets angstigs. De klokken zwegen en, behalve het gespetter van de riemen op het water, was er geen geluid te horen, ik zag nog geen mens, een dode zwaan lag op de golven van het prachtige Venetië. We draaiden andere straten in, kleine smalle gemetselde bruggen hingen over het water; nu zag ik mensen die over me heen sprongen, tussen de huizen door, of de muren zelf in, want ik zag geen straten behalve waar de gondel doorheen gleed. ‘Maar waar loop je?’ vroeg ik mijn gondelier en bij de bruggen wees hij me op smalle steegjes tussen de hoge huizen; overburen konden elkaar over de straat heen op de zesde verdieping de hand reiken; misschien konden drie mensen elkaar passeren, daar waar geen zonnestraaltje kon doordringen. - Onze gondel was voorbij en alles was weer doodstil. ‘Is dit Venetië? De rijke bruid van de zee, de heerseres van de wereld?’ Ik zag het prachtige San Marcoplein. ‘Daar is het levendig!’ zei men. Hoe anders was Napels, en zelfs Rome op de levendige Corso; en toch was het San Marcoplein het hart van Venetië. Winkels met boeken, sieraden en platen sierden de lange gewelfde gangen, waar toch niet genoeg leven was; een groep Grieken en Turken in bonte kledij, met lange pijpen in hun mond, zat stil voor de koffiehuizen. De zon scheen op de gouden koepels van de San Marco en op de machtige bronzen paarden boven het portaal; rond de rode masten van de Cyprus, de Candia en de Morea hingen de vlaggen bewegingloos, een troep duiven vulde duizendvoudig het plein, trippelend op de brede plavuizen. Ik bezocht de Ponte Rialto, de slagader die van het leven sprak en | |
[pagina 124]
| |
weldra had ik het beeld van het verdriet van Venetië, de afdruk van mijn eigen ziel, begrepen. Ik leek nog op zee te zijn, alleen van een klein op een groter schip overgestapt, een zwemmende ark. |