De Tweede Ronde. Jaargang 25
(2004)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 116]
| |
Hans Christian Andersen 1805-1875 | |
[pagina 117]
| |
Dagboek en brievenGa naar voetnoot*
| |
Maandag 6 januari 1834 [Rome]Ben, net als gisteren, bij Küchler geweest om geschilderd te worden; terwijl ik poseerde kwam er een jong model van zestien jaar binnen met haar moeder, Küchler zei dat hij wilde zien hoe haar borsten eruitzagen. Het meisje leek wat beschroomd omdat ik er was, maar de moeder zei: ‘Onzin!’, maakte haar jurk los en trok die samen met haar hemd naar beneden tot op haar middel; daar stond ze dan, halfnaakt, met een iets donkere huid, iets te magere armen, maar met mooie ronde borsten. Terwijl de moeder haar ontblootte, voelde ik dat mijn hele lichaam begon te beven, Küchler zag me verbleken en vroeg of ik me niet goed voelde. [...] Er was een brief van vader Collin en een van Edvard, de laatste met vermaningen, en wel op een zeer harde, belerende toon vol passie. Hij verkondigde de dood van mijn eer. AgneteGa naar eind1 zou wanhopig mismaakt zijn, een middelmatig samenraapsel. Het schokte mij tot diep in mijn ziel, ik was zo verpletterd dat ik als verdoofd was, | |
[pagina 118]
| |
mijn geloof in God en de mensen verloor, de brief maakte mij wanhopig. Bødtcher probeerde me te troosten, maar hoe zou hij dat kunnen. | |
Zondag 23 februari 1834 [Napels]Vannacht stormde het zo dat de balkondeuren van mijn kamer opensprongen en mijn deken bijna van me afgeblazen werd. In Villa Reale gewandeld en zag in de verte de golven schuimen; bracht juffrouw Mathiesen een bezoekje en wandelde door de Via di Toledo, liep toen de kleinere straatjes in waar de huizen van zes verdiepingen hoog elkaar bijna met hun daken raken. Mijn bloed in heftige beroering. Heel erg zinnelijk en in gevecht met mezelf. Is het werkelijk een zonde om deze hevige lust te bevredigen, dan zal ik ertegen vechten; nog ben ik onschuldig, maar mijn bloed brandt, in mijn dromen kookt mijn hele innerlijk. Het Zuiden eist zeker zijn tol! ik ben half ziek. - Gelukkig is hij die getrouwd is, verloofd is. O, was ik maar gebonden met sterke banden! - Maar ik wil! ik wil deze zwakte bestrijden. [...] | |
Donderdag 24 november 1870 [Kopenhagen]In de bespreking over Nyt dansk Maanedsskrift en Den nye Almanak van Mads Hansen in Dagbladet worden diverse bijdragen naar voren gehaald maar niet één van mijn sprookjes. Evenmin is er iets over mij geschreven in de bespreking van Casino, die haar 25-jarig bestaan viert. Mijn buste is nog steeds niet teruggeplaatst in de Studentenvereniging. Ik erger me en zou willen dat ik rijk genoeg was om nooit meer een literaire handeling te hoeven verrichten. Ik zal spoedig vergeten zijn en weggeblazen worden door de nieuwe generatie. Uit, uit en zo gaat het met alle verhalenGa naar eind2. [...] | |
Dinsdag 29 november 1870 [Kopenhagen]Voel mij verbitterd en boos vanwege de kritiek op Klaas Vaak in Foedrelandet. Ik heb zin om op te houden met schrijven, als ik rijk en jong was, zou ik het leven omhelzen. De vreugden van de geest zijn niet groot! - ‘Het lijf doet ook meeGa naar eind3!’ [...] Vandaag kwam er op straat een jong meisje op me af dat vroeg: ‘Bent u de schrijver Andersen, wilt u een verhaal voor me schrijven over het paard van de tram. Het is een oud wit paard, u kunt hem zien staan op Vesterbro, hij kan de tram niet meer trekken en toch heft hij zijn hoofd en loopt hij mee. - | |
[pagina 119]
| |
Zaterdag 24 december 1870 [Kopenhagen]Nog steeds trillerige benen, maar het werd toch beter toen ik uitging; heb er met Theodor over gesproken, hij meent dat ik in het geniep meer naar de vrouwtjes ga dan goed voor mij is op mijn leeftijd, hoe misplaatst dom! [...] | |
Uit de brievenAan Edvard Collin Odense, 28 juli 1835Beste vriend!
[...] Op sommige momenten betreur ik het dat ik dichter ben. Het brengt helemaal geen geluk! Ik zou een welgestelde landheer willen zijn met vrouw en kinderen, het leven is er om te leven - ik heb nog helemaal niet geleefd! [...] Ik vertrek naar Lykkesholm, waar ik al geweest ben maar iedereen verlangt naar mij en ik krijg er beter te eten en te drinken dan in Odense, heerlijke room en karnemelk, warm middageten en diner, en Lieve God, dat is toch ook belangrijk! [...] Denk nu aardig en broederlijk aan
de dichter | |
Aan Henriette Hanck Kopenhagen, 25 november 1837[...] Mevrouw Laessøe beschouwt 't Was maar een speelman als mijn beste roman! [...] Ik verlang ernaar te horen wat u ervan vindt. Ik ben voor het eerst voorgesteld aan prinses C., maandag ga ik met Moltke en Møsting naar de prins, ik houd helemaal niet van dergelijke visites, hoewel ik al aangekondigd ben en het zo voorbij is; ze willen dat ik met deze roman zal smeden als het ijzer - heet is, nu moet er eens iets geregeld worden, zegt mijn goede vriend Ørsted; Collin schudt ondertussen zijn hoofd, zelf hoop ik nergens op en ik ben er volkomen van overtuigd dat alles wat Rantzau-Breitenburg heeft gezegd louter complimenten waren, hij lijkt vast, zoals al dat | |
[pagina 120]
| |
soort lieden, op de graaf die ik beschreven heb in mijn roman. Stel nu eens dat ik het even ver bracht als professor Høyen en Hertz, 400 rijksdaalders per jaar; ja, dat zou een groot geluk zijn! en toch - het is niet genoeg om echt gelukkig mee te worden, ik moet 1000 per jaar hebben voordat ik verliefd durf te worden en 1500 voordat ik durf te trouwen en als het zo ver is dat dit min of meer onmogelijke gebeurt, is het jonge meisje verdwenen, ontvoerd door een ander en ben ik een oude, uitgedroogde vrijgezel geworden; dat is een treurig vooruitzicht. Dat ik hierover begin komt enkel en alleen doordat Louise Collin me onlangs plaagde met een van Kopenhagens zogenoemde schoonheden met wie de jonge heren dwepen, en op wie ik verliefd schijn te zijn omdat ik kortgeleden haar tafelheer was en mijn best deed haar te vermaken; zodoende breng ik mijn slechte vooruitzichten en mijn besluit om nooit verliefd te worden ter sprake in deze brief. Nee, ik zal nooit rijk worden, nooit tevreden en nooit - verliefd! - [...] Als u werkelijk beseft hoeveel waarde ik aan uw brieven hecht, dan schrijft u me spoedig; ik heb er behoefte aan opgevrolijkt te worden, ik ben niet echt blij, mijn fantasie raakt verstrengeld met de werkelijkheid en daardoor ontstaan grillen en zorgen, was ik tien jaar jonger dan zou ik in lyrische gedichten lucht geven aan mijn bewogenheid, nu kan ik dat niet, en word ik oud! Drie romans zijn ook een duidelijk teken voor de leeftijd van een schrijver. O, was ik nog maar vierentwintig jaar! - De groeten voor iedereen,
uw trouwe toegenegen H.C. Andersen | |
Aan Henriette Wullf Kopenhagen, 18 oktober 1843Mijn lieve zusterlijke vriendin!
Dit briefje vergezelt u op zee, zo ben ik dicht bij u, reik ik u nog eenmaal de hand ten afscheid! [...] We zien elkaar vast terug in Lissabon, in Denemarken - of bij God, dat zijn immers reizen die gezwind gaan, vooral de laatste! Mocht u te horen krijgen dat ik gevlogen ben of dood, zoals ze het ook wel noemen, dan moet u vriendelijk glimlachen - want beter kan ik het niet hebben, ik ben te eenzaam en te zonderling in het Noorden, overal elders heb ik | |
[pagina 121]
| |
het beter. - We zullen elkaar echter op aarde terugzien over een jaar of twee - God, hoeveel kan er in die tijd niet gebeuren! U wacht een kalm en gezellig leven, in de warme zon en bij milde gezichten. Ik daarentegen ga de woelige wateren van het leven op en zal mijn eigen kapitein en scheepsjongen moeten zijn! Ik zou het liefst spoedig weten hoe het sprookje van mijn leven zal aflopen! - Van Jenny LindGa naar eind4 heb ik nog geen brief gekregen, ze wordt in Stockholm elke avond verafgood en gehuldigd, het ene na het andere feest wordt ter ere van haar gegeven. Ik zit in een klein kamertje in Kopenhagen en eet net als arme studenten af en toe bij een paar families! [...] U moet weten hoe ‘een van de gelukkigen’ zoals de mensen me noemen, zich voelt. Het is ons allen zwaar te moede! Vaarwel! Vaarwel!
Uw broeder! |
|