De Tweede Ronde. Jaargang 25(2004)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 70] [p. 70] Vier gedichten Harry van de Vijfeijke Waar de witgeschilde berken Waar de witgeschilde berken het uitgillen in hun bladerwolken, geel, een plas, waarop ik voor het eerst mijn smalte overwon en op ijzers uithuizig comfortabel was. De zwarte vloer, vijver van verre dagen. Nu mijn vader sterft en ik nog wat blijf, ga ik mij vast terug op de vroege vlakten wagen. Het toebuigen lokt Het toebuigen lokt, de vroege dreigers komen, lijkt het, nader. Totdat het leven om mij - even ingebed - fel stokt. Ik zal sterven als mijn vader. Zijn oorlog was de mijne niet. Zijn wederopbouw hield mij mak. Zijn noodzaak moest ik heruitvinden, mijn naoorlogs ongemak. [pagina 71] [p. 71] Ik ruik mijn doden een voor een Gedrukte regels op de vensterbank en achter mij de klank van stuwende violen. Mijn lezend luisteren is aan het raam. Ik zie ook, en ik bezin mij op het vele, de roodgele vlinder staan. Ik snoeide hem een dag of wat voorheen, en of hij leeft. Mijn zinnen zingen in een grenzeloze herfst. Horen en zien vergaat mij eens. Ik ruik mijn doden een voor een. Mijn vader horen kraaien Uit op strelen, schuren, wangen, luchten willen, in de wolken vrouwenvel, gemaakt van schapenbillen. Mijn moeder zien, mijn vader horen kraaien met stuiterende stem. Ik lijk op hem. Stof in de strot, stro vertalen geler dan het is, het oog op oogsten, zelfbinder zijnd, geregeld klem. En geen gedachten laten maaien, het schrijfmachien paraat, opdat wie wij zoal waren, gebonden staat. Vorige Volgende