De Tweede Ronde. Jaargang 25(2004)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] Twee gedichten Hans Vaders De banneling Soms dacht ik dat ik de jonge jezus was. Maar christus, wat is mij nu nog gebleven na het ontluisterd paradijs, eens het mijne, enig bewijs en middel van bestaan? Ogenschijnlijk wijzigt niets zich, in een hemel bezaaid met vers gestrooid sterrengruis en nog steeds en voor niemendal danst de zondebok met de zwarte clerus in vers gekerstende velden. Wanneer de oude banneling rust in naaldpulp zo kil en koud, paren bange bosdieren schielijk, balkend en licht ontstemd, en kan hij, de wezenlijke, de echte verlosser in exil, slechts in staccato stamelen, de gezwollen liefdeslippen praalziek getuit van smart en koortsig paars: María, ik had je lief, zo lief was je; omarmden toch je roomblanke dijen mijn naaktheid, mijn schuldig lichaam niet onder het mij zo dierbaar bloedend hout? [pagina 68] [p. 68] Hotel Maracaibo Toen... ja toen in korte weemoedige nacht, verrot klokhuis vol genot, tijd stilstond als de kapotte klok in berucht hotel Maracaibo en de immer heilige madelief Magda, in besloten misdienst devoot en langdurig werd bezeten; in tempu di su ten, tijd van weleer en toch weer geleend, zijn sterren vluchtig en transparant, wijde wijnzakken vol fijn gewreven kristallen luchters. Weer overvalt een wassende maan de zwevende wereld, de kwetsbare buik van een stad vol ingewijden. Hotel Maracaibo is berooide haven, het uitgelezen testament van korsakov met zijn bruid, de volle bruine fles, voor de barbier met geslepen mes en tang om tand en tijd te slijten; voor de bruut met zijn bijvrouw, die hij bedreigt en zeer berouwt. Elk drinkt rum en slaapt met zijn favoriete meisje. Maar waarom dan toch die universele kilte, gehuiver in flinterdunne dracht? [pagina 69] [p. 69] Een glimlachende geisha, die niets heeft en alles wil bezitten, grijpt warmbloedig naar onwillig bot. In klamme kamers, waar kakkerlak matroos regeert op vele potsierlijke poten, wordt oude zonde opgerakeld tot traag vuur uit een vochtige tak, een nat spoor uit zee. Herinnering vervluchtigt slechts, een bij voorbaat verloren vuile oorlog, tot luie lucht in de dolende ziel, wanneer zij door vervlogen tijd wordt ontmaskerd en ontleed. Dwingende herinnering knaagt alom aan het nabije verleden; de hongerige rijstrat knaagt gestaag aan het verboden kruid. Verdrongen historie wordt onverwacht opgeklopt tot heden. Wie niet leeft, bestaat niet meer. Wie zijn verleden vergeet, keert nooit weer, nooit weer naar het eiland, niet naar de havenstad, niet naar het hotel aan de kaai. Vorige Volgende