De Tweede Ronde. Jaargang 25
(2004)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Huisbezoek
| |
[pagina 32]
| |
Het viel me meteen op dat hij ons geen ‘zuster’ noemde. Ik ging tussen hen en mijn moeder in staan. ‘U wilde mijn vader uit het ziekenhuis ontvoeren.’ ‘Alles was geregeld. Er stond een auto klaar, een rolstoel, broeders en zusters om hem al onze liefde te geven,’ zei de ander. ‘Mijn vader had bloed nodig.’ ‘De artsen hielden erg aan,’ zei mijn moeder. ‘Dat doen ze altijd. Maar alleen wij hadden hem kunnen redden,’ zei de eerste weer en snoot zijn neus. Ik zag voor me hoe onze broeders de slangen uit de neus van mijn vader trokken, de beademing uitschakelden en zijn uitgeteerde lijf in een rolstoel zetten. Ik was blij dat ik eens een keer niet geaarzeld had. Wij waren misschien verdoemd, maar vader had tenminste nog een laatste kans gehad, al mocht het dan niet baten. ‘Titus 3, vers 10.’ De zakdoek werd weggestopt. Mijn moeder wierp zich op de knieën. Zelf hoorde ik de uitdaging in mijn stem, toen ik vroeg ‘U beschuldigt ons van ongehoorzaamheid? U weet het moment wel te kiezen. Wij zijn in de rouw.’ ‘Maak het nou niet erger, Barbara. Luister niet naar haar, broeders. Mijn dochter is in de war. Ze bedoelt...’ Ze schudde aan de zwarte jassen en kroop kermend rond de tafel. ‘U was het er toch mee eens, moeder?’ ‘Ik weet niet...’ ‘U kent de consequenties.’ De ban was binnen een minuut over ons uitgesproken. Er was geen weg terug. Ik smeet de deur achter ze dicht en negeerde mijn moeder die jammerde dat het plekje in het paradijs nu verkeken was.
Van de stapel rouwkaarten nam ik een exemplaar voor Boudewijn, de rest kon meteen bij het oud papier. Niemand van onze vroegere broeders en zusters zou er nog iets mee te maken willen hebben. Op weg naar het huis van Boudewijn keek ik in etalages. Als ik eens een televisietoestel kocht? De gedachte voelde alsof ik op het punt stond het deksel op te lichten van een lang vergeten doos op zolder. Ik liep snel door. Wat zou Boudewijn hier allemaal van vinden? Zou hij blij zijn om mij weer te zien? En net zo opgewonden als ik? Sinds gisteren was er niets veranderd. Op het pad naar de deur lag een opgevroren laagje sneeuw waarin alleen mijn eigen voet- | |
[pagina 33]
| |
stappen te zien waren en voor het raam stond, open en bloot voor iedereen te kijk, Boudewijns kerstboom. Mijn broertje had het goed voor elkaar: een hoekwoning met een tuin in een goede buurt. Twee namen stonden er op de deur. Hij was dus getrouwd. Of hij woonde in zonde samen. Nog steeds dwars. Toen ik bij het buurhuis aanbelde, bewogen de gordijnen. Ik was voorbereid op de blikken van de mongool die me gisteren minutenlang had aangestaard en toen het raam begon te likken. Binnen klonk geblaf en na gemorrel met sleutels in het slot zwaaide de deur open. Doris en Fred stond er naast de bel. Wat de buurvrouw van Boudewijn zei, kon ik nauwelijks verstaan. Een langharig hondje met klitten en een kaal achterwerk cirkelde rond haar voeten en kefte hysterisch. Onwillekeurig deed ik een stap achteruit. De vrouw sloeg de deur niet meteen weer voor mijn neus dicht, zoals ik meestal gewend ben. Ik mocht binnenkomen. De hond maakte een salto van drift en plaste op de grond. Hopelijk beet hij niet. De vrouw sloot hem gelukkig op in de keuken. Ik snoof de geur van gebraden vlees op. Het water liep me in de mond. ‘Ik had u nog niet verwacht.’ ‘O...’ ‘Mijn man is nog niet thuis.’ ‘Ik...wij hadden geen afspraak. Ik kom alleen even iets vragen over de buren. Ik ben al voor de tweede keer hier. Weet u misschien wanneer ze terug zijn?’ De glazen in haar bril vergrootten haar ogen tot waterige blauwe vlekken. Ze staarden me perplex aan. ‘U komt niet vanwege Jakob?’ Het scheen haar op te luchten dat ik niet was wie ze had gedacht. ‘Mijn zoon is aangemeld voor uithuisplaatsing. Er zou iemand komen kennismaken,’ zei ze. In de keuken rammelde een deksel op een pan. Ze trok zich er niets van aan. Dat was anders met de bonkende geluiden die uit de woonkamer kwamen. Ze kwam snel in beweging en liet mij staan. Aan de muur hing een overvolle kapstok. Op de grond stond een mand met afgekloven stokken, hondenballetjes en botjes. De binnenkant van de voordeur was volgeplakt met stickers van pretparken. Ik hoorde haar praten. Het gebonk verstomde. ‘Waar hadden we het ook al weer over?’ | |
[pagina 34]
| |
‘De buren.’ ‘Familie?’ Ze keek me onderzoekend aan. Ik aarzelde even en knikte. ‘Ja, nou je het zegt. Je lijkt als twee druppels water op je zuster. Op Rita.’ De duivel fluisterde dat ik beter niets kon zeggen. Misschien had hij voor een keertje gelijk. Zwijgen was geen liegen. Ik voelde dat ik een kleur kreeg. ‘Ze zijn op vakantie. Hebben ze dat niet gezegd? Ik schenk even een sapje in voor Jakob. En ook iets voor ons. Gezellig.’ Ze opende de keukendeur behoedzaam tot op een kier. De hond stond al klaar om zich erdoorheen te wringen. Met haar voet duwde ze hem terug. Ik hoorde de ijskast open en dicht gaan. Het deksel werd van de pan gelicht. Ze mompelde iets afkeurends tegen de hond, die geen kik meer gaf. Toen ze terugkwam liep ik aarzelend achter haar aan de kamer in. Een klamme, naar poep ruikende lucht deed mij abrupt stilstaan. Er stond condens op de ramen. De jongen die Jakob heette, keek niet op of om. Hij droeg een morsige trui boven een wegwerpluier. Blote, harige benen. Aan zijn voeten Noorse sokken. Hij speelde met een sleutel waaraan een sleutelhanger hing. Hij zat vastgebonden in een groot formaat kinderstoel, waarvan de hoeken waren gepolsterd met schuimplastic, net als de deurposten en de hoeken van de tafel. Jakobs mond vertrok in een grijns toen zijn moeder hem de tuitbeker gaf. ‘Ik weet wel wat jij lekker vindt, schurkie.’ Hij had een helm op. Op de bovenkant zat een gat waar zijn haar in pieken uit stak. Sap en kwijl liepen uit de mondhoeken zijn hals in. En hij stonk. Naar een volle luier. Ik overwoog de appelsap ergens neer te zetten, maar omdat Doris naar me keek, nam ik beleefd een slokje uit de plastic beker. Ik vermeed om al te nadrukkelijk naar Jakob te kijken. Toen ik hem voor het raam had gezien, had ik gedacht dat hij een volwassen man was. Maar van dichtbij leek hij me jonger. Zestien, zeventien hooguit. Op zijn wangen een uitbarsting van jeugdpuistjes. De poeplucht was niet te harden. Ik probeerde niet door mijn neus te ademen. Doris scheen het niets te kunnen schelen. Ze was bezig hem de beker te ontfutselen. Jakob protesteerde, blafte op precies dezelfde wijze als de terriër dat had gedaan en probeerde | |
[pagina 35]
| |
toen te bijten. Ze trok op tijd haar hand weg. Ik zocht een opening om weer over Boudewijn te beginnen. ‘Kijk uit,’ waarschuwde ze. De beker vloog rakelings langs mijn hoofd. Jakob grijnsde en stak zijn hand ernaar uit. Probeerde toen te gaan staan. De poten van de stoel kwamen heel even vrij van de vloer. Ik hield mijn hart vast. ‘Ik heb hem vandaag geen medicijnen gegeven, omdat hij er zo suf van wordt. Maar eerlijk gezegd is het geen doen. We kunnen Jakob eigenlijk niet meer thuis hebben, hè jochie?’ Jakob begon te jammeren. Zijn hoofd schokte alle kanten op. Ik dacht dat hij een toeval kreeg. Maar Doris glimlachte door haar frons heen. ‘Hoor je pappa? Ik hoor hem ook. Luister.’ De voordeur viel met een dreun in het slot en er kwamen voetstappen snel onze kant op. Jakob produceerde het geluid van een sirene. In de keuken hoorde ik de hond keffen. De kamerdeur ging open. ‘Ouwe stinkerd van me.’ Energiek stapte de man mij voorbij, zijn ogen gericht op de loeiende Jakob. Ondanks de protesten van zijn vrouw gespte hij de jongen uit zijn stoel los. Jakobs vuisten maaiden door de lucht. ‘Fred, Fred, we hebben bezoek, 't Gaat over de buren. Familie van Rita. Haar zus. Twee druppels water, vind je niet?’ ‘Hallo. Ik ben Fred.’ Zijn ogen gingen even vragend heen en weer tussen mij en zijn vrouw. Hij droeg een uniform. Donkergrijs met een groene bies rond de mouwen en de revers. ‘We zijn elkaar door omstandigheden een tijd uit het oog verloren,’ zei ik de duivel zijn leugentje na. ‘Nou, dat is me ook wat,’ lachte Fred. ‘Ze hadden de sleutel deze keer door de brievenbus gegooid. Maar op de een of andere manier heeft die rakker van ons kans gezien om hem te pakken te krijgen. Waar-is-de-sleutel, Jakob?’ Jakob reageerde heftig op het woord sleutel. ‘En wat deze knaap eenmaal vast heeft, laat ie niet meer los. Ze krijgen nieuwe van me. Misschien kunt u ze dat vast zeggen.’ Ik had geen idee waar hij het over had. ‘Het zijn maar guppen. We lopen de deur niet bepaald bij elkaar plat. Maar Rita is een best mens.’ Fred had de jongen op schoot genomen. Zijn broekspijpen schoven omhoog en lieten sokken met strepen zien, dezelfde kleur als de | |
[pagina 36]
| |
biezen. Hij gaf zijn zoon klopjes op de luier. ‘Ze zijn vriendelijk, we groeten en we letten op elkaars huis, hè Fred? Niet dat wij zo vaak weg zijn natuurlijk. Daar komt ook verandering in als Jakob niet meer thuis woont.’ ‘Maar hij mag de weekends naar huis,’ zei Fred. ‘Wordt het niet eens tijd dat je je gaat aankleden, knul. We moeten opschieten als we na het eten nog naar de sportschool willen...’ ‘We hebben van alles geprobeerd om Jakob over te halen. Maar hij vindt die sleutelhanger zo mooi. Hij raakt erg emotioneel als je hem iets afpakt,’ fluisterde Doris. ‘Bedankt voor de appelsap.’ De warmte en de stank werden me teveel. De duivel kletste maar door, steeds harder. Hoe kreeg hij het toch voor elkaar om het een onweerstaanbaar idee te laten lijken om die sleutel af te pakken van zo'n stakker? Desnoods met geweld? En wat moest ik er mee? Het huis van mijn broer binnengaan? In de keukenkastjes kijken? De lichtjes van de kerstboom aandoen? Op Boudewijns bank gaan zitten? Wat mankeerde me? ‘Ik laatje even uit,’ zei Doris. ‘Zeg maar “dag mevrouw.” Fred tilde Jakob's arm op om samen te zwaaien. Jakob gromde en rukte aan het haar van Fred. ‘Au, au. Zachtjes, jongen. Zachtjes.’ ‘Dag mijnheer. Dag Jakob,’ zei ik met een droge keel. Jakob blafte. ‘Wat een aardige mevrouw is dat, hè?’ Doris liep met me mee naar de voordeur. Ze knipte het buitenlicht aan. ‘Het is al zo vroeg donker. Ik kan me nu al verheugen op het voorjaar. Onze bollen zitten er al in. Je lijkt echt sprekend op je zus. Jammer dat ik niet weet waar ze naar toe zijn. Heb je haar lang niet gezien?’ Ik haalde mijn schouders op. Nog een leugen en ik zou een haan horen kraaien. ‘Hoe lang is je zus al met deze man?’ ‘Het huwelijk is van voor mijn tijd.’ ‘'t Wordt tijd dat iemand zich ermee bemoeit.’ ‘Wat bedoel je?’ ‘Familie is in zo'n geval het beste. Ik wou niets zeggen waar Fred bij was, want hij vindt dat het ons niets aangaat. Maar die zwager van je, die Boudewijn...’ ‘Ja?’ Mijn mond werd ineens kurkdroog. | |
[pagina 37]
| |
‘Dat huwelijk van die twee...’ Haar stemvolume daalde. Ze mimede ‘veel ruzie.’ ‘Ruzie?’ Doris leek zich ergens overheen te moeten zetten. Haar ogen ontweken me toen ze zei: ‘De avond voor ze weggingen was het nog bal. Hij schreeuwen. Zij huilen. Onze slaapkamers grenzen aan elkaar.’ Doris kreeg een kleur. ‘Ik zeg je maar gewoon hoe het is. Hij heeft last van losse handjes.’ ‘Wat zeg je?’ ‘Hij slaat je zus.’ Terwijl Doris zo over Boudewijn sprak, kreeg ik het gevoel alsof er een steen op mijn borst werd gelegd die me naar adem deed happen. ‘Je zus, Rita, is een lieverd. Het ligt aan hem, als je het mij vraagt. Ze zijn toen ze hier pas woonden een keer op bezoek geweest. Fred is gek op spelletjes. Dus hij gooide gelijk kaarten op tafel. Toepen, pesten, rikken, alles is best. Maar die Boudewijn kon absoluut niet tegen zijn verlies. Hij begon net niet te stampvoeten, maar hij werd wit van nijd. Fred probeerde er nog een grapje tegenaan te gooien.’ Doris schudde haar hoofd. Had ze het echt over onze Boudewijn? Over mijn broertje, die ondanks het verbod in het geheim verjaardagcadeautjes voor me had gekocht? Of me met Sinterklaas een chocoladeletter toestopte? Boudewijn, die bekken trok onder bijbelstudie en zijn arm om me heen sloeg als we op huisbezoek aan de deur werden uitgescholden of weg gevloekt? Ik kreeg het gevoel dat ik stikte. ‘Sommige mensen nemen alles zo persoonlijk. De avond begon hartstikke gezellig, maar voor we het wisten, wilde Boudewijn al naar huis en moest Rita per se mee, ook al was ze net bezig om een recept voor me te noteren. Iets met bessen. De andere dag deed ze het door de brievenbus. Ik maak het nog wel eens. Jakob vindt het heerlijk. Hij houdt van zoet. Maar ze zijn nooit meer op bezoek gekomen. Hij zal niet blij zijn als hij het merkt van zijn vissen. Heb jij enig idee hoe lang die zonder voer kunnen?’ Ik haalde mijn schouders op. ‘Jammer. Maar ja, je kan toch moeilijk een ruit inslaan voor een paar guppen.’ De vrieskou deed Doris zichtbaar huiveren. Ik snoof de frisse lucht gretig op. ‘Sterkte met...’ Ik zocht naar woorden. Maar het enige dat me te | |
[pagina 38]
| |
binnen wilde schieten was de boodschap die ik huisbewoners probeerde te brengen als ik van deur tot deur ging. En ik begon te praten zoals ik dat de afgelopen jaren honderden keren had gedaan. Halverwege bedacht ik dat ik beter kon stoppen, maar Doris knikte en leek ieder woord in zich op te zuigen. Toen ik begon over vergeving, de Lieve Here Jezus en zijn mededogen met de zwakken, zag ik tranen in haar ogen.
‘Wat ben je laat. Ik zit hier maar,’ klaagde mijn moeder. Haar ogen waren rood opgezwollen, maar ze had haar tanden in. ‘Heb je Boudewijn gesproken?’ Ik schudde mijn hoofd. ‘Het was hem niet. Er woonde iemand met dezelfde naam op dat adres.’ |
|