| |
| |
| |
Essay
| |
| |
Weefsels en flarden
(Inleiding tot het lezen van Hongaarse vrouwelijke auteurs)
Anna Gács
(Vertaling Anikó Daróczi)
Zoals veel vrouwelijke literatuurcritici van mijn leeftijd - tussen de dertig en veertig jaar - ben ik in de afgelopen jaren naar veel forums geweest waar de vrouwelijke auteurs in het middelpunt stonden: naar congressen over vrouwenliteratuur, voorleesavonden van vrouwelijke auteurs, lezingenreeksen georganiseerd voor docenten van de middelbare school; en heb hartstochtelijke discussies van critici gevolgd over de receptie van vrouwelijke schrijvers, en gesprekken op radio en televisie. Langzamerhand kreeg ik wat ervaring en ontstond er in mijn hoofd een steeds duidelijker patroon, een soort script of protocol, volgens hetwelk deze gebeurtenissen zich afspelen. Eerst en vooral: het is duidelijk dat in de laatste tijd instituties die de literatuur in leven houden, namelijk uitgeverijen, boekhandels, de populaire en elitaire media, de tijdschriften, kranten, en de organisatoren van cultuurprogramma's en allerlei cultuurevenementen enthousiast de forums ondersteunen waarop de vrouwenliteratuur ter sprake komt: ze nemen jonge vrouwelijke auteurs graag onder hun bescherming. We kunnen wel zeggen dat het in de mode is om over vrouwenliteratuur te praten, en de vrouwelijke auteurs staan in de belangstelling. Maar de gebeurtenissen zelf, de tijdschriftnummers en de bundels, de programma's en de discussies laten een veel ingewikkelder beeld zien.
Op de forums over vrouwenliteratuur kan men altijd dezelfde rolverdeling merken. Er zijn meerdere mensen - zowel vrouwen als mannen -, die de rol van de duivel op zich nemen: ze twijfelen eraan of het zin heeft om over vrouwenliteratuur te praten, of ze argumenteren dat de literatuur alleen teksten kent en geen geslachten, of ze suggereren dat vrouwelijke auteurs die belang hechten aan het feit dat ze vrouwen zijn, uit pure frustratie spreken. Na een tijdje duikt er altijd een vrouw op die het publiek aanspoort tot een vuriger feminisme, die alle deelnemers van lafheid beschuldigt, en beweert dat ze alleen al door hun aanwezigheid de door de man- | |
| |
nen opgestelde wetten kritiekloos accepteren. Er is altijd een man die zijn bewondering uitdrukt voor de prestaties van vrouwelijke auteurs en literatuurcritici en hen verzekert van zijn solidariteit in dit moeiljke, maar niet nader te bepalen gevecht; er is altijd een man die hem dit dan weer kwalijk neemt. Er is altijd een vrouwelijke criticus die zich excuseert, en er is er altijd een die gekwetst raakt. Er is altijd tenminste één schrijfster die op een zachte maar vastbesloten toon weigert om over zichzelf als ‘vrouwelijke auteur’ te spreken, en er is er altijd tenminste één die om de hele zaak van harte lacht.
Ik heb het sterke vermoeden dat het scenario dat ik hier geschetst heb, geen Hongaarse specialiteit is. De vrouwelijke auteur als literatuurkritische categorie en als institutie heeft haar burgerrecht gekregen doordat de twijfel en de onophoudelijke vraagtekens tot haar bestaan behoren, en het is waarschijnlijk juist deze spanning die haar in leven houdt. Wat de Hongaarse situatie toch bijzonder of gevoeliger maakt, is dat een groot aantal processen die in het Westen tientallen jaren in beslag namen, zich in Hongarije met een vertraging van een paar decennia afspeelden, maar dan wél in een zeer korte tijd. Dit is zowel geldig voor de politieke vragen over de gelijke rechten van vrouwen, als voor vragen over de relatie tussen vrouwen en literatuur. Het is bijna een gemeenplaats dat de vrouwenpolitiek van het socialisme een schizofrene situatie heeft gecreëerd. Officieel verspreidde men ideeën over de gelijke rechten van de vrouw, er werden grote inspanningen gedaan om de vrouwen allemaal te laten werken en er ontstonden sociale instituties, zoals crèches en kleuterscholen, waar vrouwen in West-Europa met jaloezie naar keken. Maar aan de andere kant zien we dat de emancipatie, die ‘van boven’ kwam, de traditionele rolverdeling binnen de gezinnen niet had opgeheven, maar de taken van de vrouwen had vermenigvuldigd. En wat voor ons nu nog belangrijker is: het was onmogelijk dat er een emancipatorisch streven ‘van beneden’ ontstond. De vrouwenbewegingen die toch al nooit veel spierkracht hadden gehad, verslapten volledig en de vragen over het verschil tussen de geslachten én de gelijke rechten konden noch binnen het gezin, noch in de maatschappij en het culturele leven geformuleerd worden. Dus in tegenstelling tot de westerse maatschappij, waarin sinds de jaren tachtig de vraag naar gelijke rechten van vrouwen steeds meer toenam, waarin feministische bewegingen, een feministische cultuur en
kunsttheorieën van de grond
| |
| |
kwamen, en waarin vrouwelijke prestaties steeds meer aandacht hadden gekregen, bleef het in Hongarije de vraag in hoeverre de verschillen tussen de geslachten, de aangeboden rollen en de beelden over onszelf, die zeer diep geworteld waren in onze opvoeding en ons bewustzijn, onze carrière beinvloedden of zelfs onze manier van lezen. Na de regimewisseling in de jaren negentig kwamen deze problemen plotseling naar boven, en dit veroorzaakte meer ongemakkelijke gevoelens en onzekerheden dan in West-Europa en in Amerika het geval was geweest.
Vóór de Tweede Wereldoorlog kwam het thema van de vrouwenliteratuur trouwens nog geregeld ter sprake. En als we een beetje verder teruggaan in de tijd, tot in de 19de eeuw, dan zien we dat er een open discussie met zeer uiteenlopende standpunten gaande was over de prestaties van de vrouw in de literatuur, ook al waren er nauwelijks vrouwen die de pen ter hand namen. De discussie ontstond uit de vraag waarom er in Hongarije zo weinig vrouwelijke schrijvers waren en werd gelanceerd door twee belangrijke literatuurwetenschappers. Onder de meer conservatieve, minachtende meningen waren er een paar die ons, vermoed ik, bekend in de oren zullen klinken: bijvoorbeeld dat door de natuur bepaald werd welke bezigheid bij de vrouwen en welke bij de mannen paste; de vrouwen waren nu eenmaal niet creatief, ze konden niet logisch en abstract denken, ook konden ze geen omvangrijke processen begrijpen en hadden ze geen zelfdiscipline; en als de twee seksen zich met dingen bezighielden die hun vreemd waren, zou het maatschappelijk evenwicht beginnen te wankelen. De argumenten voor de verdediging van vrouwen hadden betrekking op het belang van de vrouwen en de letterkunde. Er stonden bijvoorbeeld maar zeer weinig beroepen open voor vrouwen, ze mochten dus niet ook nog uit het literaire leven verbannen worden. En de letterkunde zelf zou verarmd raken als vrouwen geen bijdrage zouden leveren met hun eigen thema's en hun specifieke gevoeligheden.
Tegen het begin van de twintigste eeuw werd de opvatting sterker dat literatuur een middel én een graadmeter was voor de emancipatie van vrouwen. Het was in de Hongaarse literatuur een periode van radicaal modernisme, en dat ging natuurlijk hand in hand met modernisering op maatschappelijk terrein. Wat de rol van de vrouw betrof: toen werden de eerste vrouwenbewegingen geboren, in die tijd gingen de deuren van de universiteiten ook open voor
| |
| |
vrouwen. De literatuurkritiek begon zich nu pas zonder vooroordelen te interesseren voor het begrip ‘vrouwelijke auteur’, en eindelijk had deze interesse ook een object, want er waren steeds meer vrouwen die met hun manuscripten bij tijdschriften en uitgeverijen verschenen.
De emblematische figuur van dit tijdperk is de dichteres en schrijfster Margit Kaffka die met gejuich door haar tijdgenoten werd ontvangen, niet in de laatste plaats omdat ze, terwijl ze wel de taal van de modernisten sprak, het lot van de vrouw en de kenmerken van de vrouwelijke ervaringswereld met een grote openheid en eerlijkheid onderzocht. Met moderne ogen bekeken kunnen we zeggen dat Margit Kaffka - een tijdgenote van Virginia Woolf - alles tot haar beschikking had waarmee ze een matriarch had kunnen worden van de Hongaarse vrouwenliteratuur, een voorbeeld voor generaties van schrijfsters. De reden waarom dit niet helemaal zo gebeurde was onder andere iets waar ik al naar verwezen heb: de ideologische literatuuropvatting van de decennia na de Tweede Wereldoorlog had de thematiek van het verschil tussen de geslachten verbannen. De canonieke plaats van Margit Kaffka wankelde niet, maar men beklemtoonde andere aspecten van haar werk: in plaats van de problematiek van de geslachtelijke identiteit, het vrouwelijk bestaan, het vrouwenlot, en de rollen van man en vrouw, waardeerde men de manier waarop ze de maatschappelijke spanningen beschreef. Het is interessant om deze opvatting te vergelijken met The Oxford History of Hungarian Literature (1984). De auteur van dit boek, Lóránt Czigány, bespreekt Kaffka als een ‘vrouwelijke auteur’, en legt een verband tussen haar oeuvre en de specifieke, culturele en maatschappelijke vragen die de vrouw betreffen, terwijl dit gezichtspunt in Hongarije nog bijna een decennium na het verschijnen van deze literatuurgeschiedenis irrelevant blijft, of tenminste weinig bekend: het boek werd besproken in studies die nauwelijks invloed hadden op het canonisatieproces.
Er mag echter geen misverstand ontstaan: het feit dat het thema van de vrouwenliteratuur vier decennia lang in Hongarije niet besproken werd, betekent helemaal niet dat er geen belangrijke vrouwelijke schrijvers en dichters in deze periode waren. En de keuze die de lezer nu in handen heeft, is hier een pregnant bewijs van: de carrières van Zsuzsa Beney, Magda Szabó, Alaine Polcz, Ágnes Gergely, Magda Székely en Zsuzsa Takács zijn tientallen jaren eerder begonnen.
| |
| |
Het is eerder zo dat er bij ons geen sporen zijn van iets wat veel feministische critici in verband met bijvoorbeeld de Engelse literatuur zeggen, namelijk dat het werk van de schrijfsters in een zich min of meer duidelijk aftekenende, onafhankelijke traditie passen. Natuurlijk zijn er thematische verbanden, maar het ‘vrouwelijke schrijversbewustzijn’ is niet sterk, en we zien geen moederfiguur in schrijfsters van vroegere tijden. Ik noem een voorbeeld om duidelijk te maken waar ik aan denk. Een van de belangrijkste Hongaarse dichters van de tweede helft van de twintigste eeuw is Ágnes Nemes Nagy, een van de weinige dichteressen - en misschien tot de dag van vandaag de enige -, wier positie zelfs in de strengste canon niet wankelt. De visionaire dichtkunst van Nemes Nagy, die het intellectuele en beeldende in een kristalheldere harmonie samenbrengt, had een grote invloed op jonge dichteressen als Krisztina Tóth en Anna Szabó T., die beiden in dit nummer te lezen zijn, en ook op de uitstekende dichteres Mónika Mesterházi. Hun gedichten zijn op vele manieren verbonden met de erfenis van Nemes Nagy; toch kunnen we niet zeggen dat dit verband een sequens vormt binnen een specifieke literaire traditie. Want de ik die in de gedichten van Nemes Nagy naar voren treedt, heeft bijna nooit eigenschappen die naar haar vrouw-zijn verwijzen, haar dichtkunst is ook in haar filosofische thema's geenszins ‘vrouwelijk’ en daarom biedt ze ook geen mogelijkheid voor de jongere generatie om zich in dat opzicht met haar verbonden te voelen. Toch is haar invloed op hen onmiskenbaar.
Het zich thuis voelen in de canonieke traditie is een van de boeiendste kwesties als we over vrouwenliteratuur spreken. Als we de contemporaine dichteressen vanuit dit gezichtspunt bekijken, krijgen we een bijzonder gevarieerd landschap voor ogen. Als we bijvoorbeeld de gedichten van Ágnes Gergely of Zsuzsa Beney lezen, hebben we helemaal niet het gevoel dat voor hen de Hongaarse of de buitenlandse literaire traditie, die overwegend door mannen gevormd werd, te beperkt of te vreemd zou zijn. Dit zijn twee dichteressen die een groot aantal essays hebben gewijd aan de grote figuren van de Hongaarse dichtkunst. Het culturele erfgoed past feilloos in hun gedichten. Ze bewegen zich in deze traditie als een vis in het water. In de gedichten van Ágnes Gergely komt een veelomvattende culturele traditie tot leven, ontelbare stemmen uit de wereldliteratuur en uit de Hongaarse literatuur klinken door in haar rijke dichtwereld, we hebben het gevoel dat de dichteres elke
| |
| |
auteur vanaf de oudheid tot nu toe tutoyeert. In de gedichten van de in Transsylvanië geboren Zsófia Balla krijgt de Transsylvaanse literaire traditie een grote rol, en die verschilt enigszins van de Hongaarse: voor haar zijn zowel de volksdichtkunst en de balladen als de thema's en vormen van de moderne Transsylvaanse literatuur belangrijk.
Maar er zijn ook dichteressen wier verhouding tegenover de canonieke thema's en de literaire taal provocatiefis. Krisztina Tóth speelt bijvoorbeeld in een van haar gedichten een eigenaardig spel: zij keert de meest beroemde liefdesgedichten van de klassieke Hongaarse literatuur binnenstebuiten en ze plaatst zich in de rol van de muze: hier is een vrouw aan het woord die de taal van de grote mannelijke voorgangers spreekt en tegelijkertijd de topoi van de beroemde dichtkunst ter discussie stelt.
Ook aan de thema's van de vrouwelijke auteurs kunnen we zien dat ze uit zeer veel bronnen putten. Ze bewerken vele soorten ervaring, van de grote historische trauma's tot de kleine lastige dingen van alledag. In de bijbelse visies van Magda Székely's schokkende gedichten wordt de ervaring van de Holocaust verwerkt; degene die in deze gedichten steeds opnieuw aan het woord is, is het slachtoffer van de geschiedenis, een mens die van haar herinneringen, haar persoonlijkheid, haar seksualiteit is beroofd. Bij Zsuzsa Beney vinden we een van al het overbodige ontdane, bijna geometrisch geabstraheerde ik-jij relatie, de sporen van een verband, een dialoog tussen een liefdespaar, of een moeder en een zoon, maar misschien horen we het spreken van een zichzelf kwellende, eenzame mens tot God - of de afwezigheid van God.
Naast deze universele ervaringen verwoordende teksten, die los staan van de beperkingen van het geslacht, zijn er talloze voorbeelden van het beschrijven van vrouwelijke ervaringen, van het typische vrouwenlot. In haar laatste dichtbundel besteedt Anna Szabó T. een hele gedichtencyclus aan de geboorte van haar kind, en Rita Abody geeft verslag van dit wonder in een mooi essayistisch verhaal. Een van de succesvolle boeken van de afgelopen jaren was het zwangerschapsdagboek van Noémi Szécsi. Bij sommige schrijvers en dichters hebben we het gevoel dat de vrouwelijke spreekact en het beschrijven van de vrouwenfiguren een vanzelfsprekende zaak is: bij Zsuzsa Takács worden verschillende gezichtspunten en filosofische vragen over de tijd met elkaar vervlochten, in de monologen van Zsuzsa Rakovszky reizen vrouwen van verschillende leeftijden
| |
| |
en nationaliteiten door de parallelle dimensies van de geschiedenis en van hun eigen levensverhaal, in de familieromans van Magda Szabó en Lívia Mohás zijn het de vrouwen die de kennis en de trauma's van oudere generaties erven.
Het komt waarschijnlijk door het generatieverschil en door een ander proces van socialisatie dat bij de jongere schrijfsters die nu tussen de dertig en veertig zijn, stereotiepe geslachtsrollen en vragen over het vrouwelijk bestaan bewuster en provocatiever naar voren komen. Kriszta Bódis is bijvoorbeeld zowel in haar gedichten als in haar proza op zoek naar een taal die de seksuele ervaring van vrouwen geloofwaardig zou maken, en in de bittere novellen van Virág Erdõs worden de vrouwen- en mannenrollen en de gemeenplaatsen in de relaties binnen het gezin steeds weer in twijfel getrokken. Zsuzsa Forgács probeert in haar verhalen een vrouwelijke manier van zien te construeren die de patriarchale beelden over het vrouw-zijn programmatisch en radicaal te lijf gaat.
Hoewel er bijna geen genre is dat niet in de contemporaine Hongaarse vrouwenliteratuur vertegenwoordigd wordt, zou ik hier een paar karakteristieke verschijnselen willen beklemtonen. Het schijnt bijvoorbeeld dat de autobiografisch geïnspireerde familieroman vaak voorkomt bij de vrouwelijke auteurs (Magda Szabó, Livia Mohás, Alaine Polcz), en we treffen in de poëzie een grote variatie van rolgedichten aan zowel bij Zsófia Balla als bij Mária Falcsik. En hoewel de traditionele genres van de elite-literatuur overheersend zijn, verschijnen er ook teksttypen vanuit de marge: de bitterzoete sfeer en de vrijpostigheid van de chansons van Orsolya Karafiáth die hier niet opgenomen zijn, of de sprookjes voor volwassenen van Virág Erdõs. Variaties op fictieve autobiografieën kunnen we lezen bij Kriszta Bódis. Haar roman ‘Harde boter’ is een verhaal vol sociografische details en gaat over een zigeunermeisje dat gedwongen wordt tot prostitutie. Zsuzsa Rakovszky, die vroeger alleen gedichten schreef, heeft twee jaar geleden een mooie roman gepubliceerd met de titel De schaduw van de slang, waarin een vrouw uit de 17de eeuw over haar avontuurlijke leven vertelt. Rakovszky heeft hiermee de Hongaarse historische vrouwenroman geschapen, het genre dat in de Angelsaksische literatuur zo populair was.
En we mogen bij het spreken over de verschillende tradities, thema's en genres niet vergeten wat een veelheid aan levenswegen, interesses en rollen deze schrijfsters karakteriseert. Hun ervaringen
| |
| |
en de kennis die ze buiten de literatuur of aan de periferie van het literaire leven hebben opgedaan, geven aan hun kunst een eigen kleur. Vandaag de dag is Magda Szabó een literaire institutie geworden, Zsuzsa Forgács is een van de bekendste feministische publicisten, en ze lokt de meeste discussies uit. Rita Abody is de belangrijkste literatuurcriticus van de generatie van de jaren tachtig, Mária Falcsik werkt als verkoopster in een boekhandel, ze publiceerde haar eerste bundel op ruim veertigjarige leeftijd en kwam meteen in het centrum van de belangstelling te staan. De ervaringen van Kriszta Bódis als regisseur van documentaires vinden hun weerklank in haar sociaalgevoelige literaire themakeuzes. En terwijl Zsuzsa Beney haar literaire studies en gedichten schreef, werkte ze als longspecialiste in een ziekenhuis. De psychologe Alaine Polcz begeleidde stervende kinderen in hun laatste levensfase, en publiceerde een reeks essays over de verwerking van het sterfproces.
Tot het protocol van de forums over vrouwenliteratuur waar ik aan het begin van mijn essay over gesproken heb, behoort dat iemand meedeelt: eigenlijk heeft het geen zin om over vrouwelijke literatuur te praten, want de feiten wijzen uit dat er traditioneel gezien, behalve een of twee belangrijke uitzonderingen, eigenlijk zeer weinig vrouwen actief zijn: in plaats van het optreden van die vrouwelijke auteurs wordt alleen het wachten op hen tot uitdrukking gebracht - zo was het in de negentiende eeuw, zo was het in de twintigste eeuw, en zo is het min of meer ook vandaag. De Hongaarse vrouwelijke auteur is dus geen probleem, omdat ze niet bestaat. Als we in de Hongaarse literatuurgeschiedenissen bladeren, schijnt deze uitspraak onbetwistbaar te zijn: vrouwennamen treffen we nauwelijks aan. In de oudere Hongaarse literatuurgeschiedenis komen vrouwelijke auteurs sporadisch voor, en het zou moeilijk zijn om een zich ontwikkelende traditie te bespeuren. Het heeft nu geen zin om te gaan te onderzoeken in hoeverre hier de socialisatie van de vrouw, het echte gebrek aan prestaties en de canonisatiemechanismen een rol spelen. Maar wat de tegenwoordige tijd betreft, is een klacht over het gebrek aan vrouwelijke literatuur niet op zijn plaats.
Aan het einde van de jaren tachtig zijn er in de literatuur en zijn verschillende instituties veranderingen op gang gekomen die inspirerend kunnen werken voor vrouwelijke auteurs en voor de critici die zich op hun werk richten. Ik denk nu niet aan de inmiddels
| |
| |
gegroeide beroepsmatige en populaire belangstelling voor geslachtsafhankelijke ervaringen of de vraag om gelijke rechten. De status van de literatuur zelf heeft ook een radicale verandering ondergaan. Wie met de geschiedenis en cultuur van Hongarije enigszins bekend is, weet dat hier de literatuur honderden jaren een rol speelde die in West-Europa al een hele tijd niet meer gespeeld hoefde te worden. In Hongarije was de literatuur in verschillende tijdperken van eminent belang bij het vormen en behouden van de nationale identiteit. Na de omwenteling van 1989 hebben de literatuur en andere kunsten zich uit deze rol losgerukt.
Sommigen bekijken dit als een tragische ontwikkeling, want het sociale gewicht van de literatuur is nu veel kleiner geworden. Maar ik persoonlijk ben het eens met degenen die van mening zijn dat de literatuur veel gewonnen heeft door zich te bevrijden van deze last. Zij werd luchtiger, veelzijdiger en speelser. In deze sfeer kunnen vragen, ervaringen en gezichtspunten die vele decennia niet belangrijk leken, meer aandacht en inspiratie krijgen. Zo'n vraag is die naar de vrouwenliteratuur, de ervaringswereld van de vrouw, de manier van zien van de vrouw. Ik denk dat de reden waarom we forums beleggen voor vrouwelijke auteurs niet belangrijk is, omdat we een soort gemeenschappelijke noemer moeten vinden. Integendeel: het is belangrijk om ze te laten zien in hun verscheidenheid: hun verschillende tradities, thema's, opvattingen, hun smaak, hun manieën en geheimen. En dan denkt niemand meer dat de belangrijkste eigenschap van de Hongaarse vrouwelijke auteur is dat ze niet bestaat...
Tot slot zou ik de Nederlandse lezer twee voorstellen willen doen. Het ene is dat men de keuze van dit nummer moet lezen als de weerspiegeling van een emancipatieproces. Hiervoor moet men de stukken in de hand nemen als scherven - nee, liever als narden van stoffen, want het weven is veel meer een vrouwelijke bezigheid -, en als men deze narden gladstrijkt en aan elkaar past, krijgt men er een idee van hoe het weefsel zelf is, men wordt een patroon gewaar: het werk van de vrouwelijke auteurs van een literatuur in een kleine taal.
Deze stof is nu zichtbaarder dan ooit in de geschiedenis van de Hongaarse literatuur. Probeert u dan de flarden in meerdere combinaties bij elkaar te passen, lettend op de verbindende draden, naar de verdwijnende en weer opduikende motieven, naar de stemmen van de vrouwen, de dialogen, de discussies, de getuigenissen
| |
| |
en hun zwijgen. De gekwelde bekentenissen en de provocerende spelletjes. Maar u kunt ook anders lezen, en dit is mijn andere voorstel: u moet helemaal niet nadenken over de aard van de keuze die u in de hand houdt. Leest u iets waar u plezier aan beleeft, dan moet u er even bij stilstaan, sla over wat u niet goed vindt; kijk niet naar wie het geschreven heeft, ook niet waar ze leeft, hoe oud ze is en hoe ze eruit ziet. Probeer samenhangen te ontdekken tussen de teksten - leg verbanden met uw favoriete boeken, films of misschien zelfs met uw eigen leven. Ik denk dat deze teksten - zoals andere teksten - zich het best laten zien als we ze op beide manieren lezen.
|
|