De Tweede Ronde. Jaargang 25
(2004)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Lemon soda
| |
[pagina 31]
| |
in en achter haar nachten ervaren. Maar één dag van vroeg tot laat, van uur tot uur in eenzaamheid beleven was een zwaardere opgave dan ze tijdens haar drukke bestaan van veilingen aflopen voor mogelijk had gehouden. Pas na twee warme, drukkende weken in het slaperige schildersdorp kon ze haar gejaagdheid afleggen ten gunste van een zinnelijke landerigheid. Zo paste ze beter bij de mensen hier. De ouderen, wel te verstaan, want alles onder de vijftig was overdag het dorp uit om geld te verdienen. En tot de jongelui met hun tennistassen op het fonkelende fietsstuur had ze geen toegang. Soms probeerde ze een praatje met een loslopend kind of met een hond zonder baas, maar beiden reageerden schrikachtig. Ze roken haar vreemdheid. Een pantserglazen wand versperde de weg naar het verleden, ze werd resoluut teruggewezen. Op een paar oude winkeliers na kende ze hier niemand meer. Al leek haar jeugd in de ruimte vlakbij, met huis en al was ze afgedreven naar een nieuwe, onwerkelijke tijd.
Na het ontbijt met hardgekookt ei en tomaat op twee sneetjes onbeboterd bruinbrood, trok Georgina een overall aan en zette zich aan haar dagtaak. De verwaarloosde tuin om het huis moest aan haar wil onderworpen worden. Tante Addy had er sinds de lente niets meer aan gedaan. In mei was ze ziek geworden en een maand later was ze stilletjes gestorven, net als haar zusje Wies, Georgina's moeder, vier jaar eerder. De meisjes Müller werden ze genoemd, al waren ze allebei getrouwd geweest, tante Addy zelfs twee keer met dezelfde man. Samenwonende oude dames werden weer meisjes, wat ze in hun leven ook uitgespookt mochten hebben.
Eerst met de moed der wanhoop, maar allengs met vastere hand snoeide Georgina wingerd en klimrozen, ontluisde dahlia's en Oost-Indische kers met zeepsop en een oude tandenborstel, zoals ze dat als kind geleerd had. De Oost-Indische kers die nog door tante Addy gezaaid moest zijn. Uit eerbied plukte Georgina een vurig oranje bloem af, zoog aan de punt van de trechtervormige kelk en proefde een bedeesde nectarsmaak. Ze knipte de taaie ligusterheg tot de blaren in haar handen en de tranen in haar ogen stonden en rukte het kniehoge onkruid uit de borders. Met spijt, want ook onkruid had bestaansrecht. Het jaar van dagelijkse krachttraining had haar toch nog onvoldoende voorbereid op deze uitputtingsslag: met een botte schaar | |
[pagina 32]
| |
een vijftig meter lange, één meter brede en ruim tweeëneenhalve meter hoge ligusterhaag in model te knippen. Ook de grasroller was bot, of het gras was te ver doorgeschoten voor de maaibladen, dat wist Georgina niet. In elk geval moest ze haar pogingen het gazon te rollen al gauw badend in het zweet opgeven. De scharensliep kwam niet meer langs de huizen, net zomin als de schillenboer. Een blanke zeis had ze nodig om dat gras klein te krijgen, maar vrees om zichzelf van de sokken te maaien weerhield haar van een gang naar de ijzerwinkel. Ze besloot het gras gewoon maar met de heggenschaar te knippen, elke dag een paar vierkante meter. Een saai en onaangenaam karwei dat ze beschouwde als een oefening in volharding. Tuinieren bleek taai ongerief, ze kreeg te maken met slakken, muggen, mieren en wespen. Met afgebroken nagels, lage rugpijn, een eerste aanzet tot zonnesteek, met duizelingen en vooral met verzengende dorst. Ze voerde een thermosfles ijsthee met zich mee op haar langzame verovering van het grote grasveld, maar ze had nog niet gedronken of haar keel was alweer droog. Al zwoegend dacht ze aan haar moeder en tante Addy, het eindeloze gekwek en gekibbel vanuit hun ligstoelen. Over de voor- en nadelen van het plastic margarinekuipje, over koopjes en kleertjes, maar vooral over mannen. Nadat ze de echtgenoten een voor een de deur uit hadden gewerkt konden ze hun meisjesleven weer ongestoord voortzetten. De flirt als kern van het bestaan. Maar hoe hadden hun voorouders dan ooit de tropische regenwouden kunnen ontginnen? Met slaven, was het antwoord, met koelies. Net als haar grootouders in Indië had Georgina nu een groot koel huis met luiken die de felle zon buitensloten, een badkamer, een welgevulde ijskast. Maar geen bedienden. Haar hoofd zat nog vol onrust, omdat ze zich bleef spiegelen aan haar succesvolle tijdgenoten in de stad, die haar nog steeds te dichtbij was. Zolang ze in de weekends hun feesten en vernissages bezocht, bleven hun vooroordelen en maatstaven voor geluk op de achtergrond van haar gedachten meegonzen. Dus liet ze steeds vaker verstek gaan, hield haar kennissen aan de lijn door hun aan het einde van de zomer een groot tuinfeest te beloven. Met lampions in de bomen, zo stelde ze zich voor, en bramen uit eigen tuin. ‘Waarom neem je in jezusnaam geen tuinman!’ riep een vriendin, die haar een keer was komen opzoeken in haar retraite. Georgina had geen zin gehad om uit te leggen dat haar manier van | |
[pagina 33]
| |
tuinieren, met gebrekkig gereedschap en zonder enige kennis van zaken, een edeler vorm van zelfkastijding was dan hardlopen. ‘Je zou hier een filiaal van je zaak kunnen openen,’ werd haar ook nog aangeraden. ‘Hier kunnen je klanten hun auto tenminste kwijt.’
Gaandeweg werd Georgina ongevoelig voor schrammen en insectenbeten. Als het te warm werd, stapte ze uit haar overall en werkte verder in bikini en kaplaarzen zonder sok. Als er niet op ongeregelde tijden een postbode of krantenbezorger het tuinpad kon betreden, had ze net zo goed poedelnaakt kunnen werken, af en toe verkoeling zoekend onder de tuinsproeier. Ze wist zich zo gauw geen groter sensueel genoegen voor te stellen dan een koude tuinspuit op haar gloeiende huid. Haar vriend was al te lang bij haar weg. Sinds hem had ze niemand meer in zich geduld. Van het huis bewoonde ze voorlopig alleen de grote keuken, de serre en haar oude kamer onder de hanenbalken. De keuken ontvetten en reinigen had haar vijf dagen werk gekost, met het laag voor laag ontginnen van de kamers en de schuur achter het huis wachtte ze nog. Was zij, zoals ooit afgesproken, enig erfgename van haar moeder en tante, of hadden die twee in hun grilligheid op het laatst toch weer anders beschikt? Binnenkort moest Georgina zich door de notaris de weg laten wijzen in het testament van de meisjes Müller, want van het erfrecht snapte ze hoegenaamd niets en wat ze wilde wist ze nog niet. Wou ze het huis op den duur kwijt, haar zoete, maar toch vooral pijnlijke herinneringen met de mantel der liefde bedekken, of wilde ze haar spoken aan het daglicht blootstellen en hen op die manier onschadelijk maken? Vampiers waren het, die overdag schaduw noch spiegelbeeld wierpen, maar 's nachts onverhoeds bij haar binnenslopen en teerden op haar weerloosheid.
In de serre waarin het lichte rieten meubilair en de koperen vaas met pauwenveren en judaspenningen van tante Addy de toon zetten, begon Georgina zich al thuis te voelen. Na een dag van zware lichamelijke arbeid zat ze met de serredeuren wijd opengeschoven naar de tuingeluiden te luisteren. Buiten ritselde de avondwind in de struiken, blaadjes klisten en schuurden zacht langs elkaar, krekels tsjirpten in het gras, huize Vreedenburg deed die avond zijn uiterste best op een Indisch huis te lijken. | |
[pagina 34]
| |
Het grote, uitgewoonde buurhuis dat Bel Air heette was onverlicht, het stond te koop. Ze zou er graag eens inbreken, om te kijken hoe het er nu van binnen uitzag. Vroeger was het een pension geweest, waar Ambonezen, Hongaarse vluchtelingen en later Spaanse en Joegoslavische gastarbeiders en Surinamers gewoond hadden. In deze serre hadden haar moeder, oma en tante Addy de vele kinderen getrakteerd op grote glazen lemon soda. En onder hen had zij haar eerste vriendje gevonden. Een donkere jongen, genaamd Boy, twaalf jaar oud en al goed onderlegd in zaken van liefde. Hij kraakte hazelnoten tussen zijn tanden en droeg een vlijmscherp mes bij zich. Hoe Georgina haar hersens ook pijnigde, Boys gezicht kon ze zich niet meer voor de geest halen. Wel hoorde ze nog zijn stem, zijn rollende r, zijn voortdurende jengelen om haar strandbal, waarmee de jongens van Bel Air op zomeravonden voetbalden op het grote grasveld. Als de zon allang onder was ging het spel verder bij het gele lamplicht dat uit beide huizen straalde. Dan haalde tante Addy ijs voor de hele ‘santemekriek’. Haar voorliefde voor ontheemden zou haar nooit meer verlaten.
Om tien uur 's avonds begon Georgina zo hevig te gapen dat de tranen haar over de wangen rolden. De zware buitenlucht maakte dat ze bijna te moe was om de twee trappen naar de zolderkamer te beklimmen. Zodra ze tussen de koele lakens was geschoven, knipte ze het nachtlampje uit: de slaap kwam vanzelf, lezen hoefde niet meer. Een half uur later schrok ze wakker van het piepen van een deur. Meteen zat ze rechtop in bed, hart bonzend in de keel: een inbreker! Het was zover, nu was zíj eindelijk ook eens aan de beurt om bestolen te worden! En ze had geen buren die ze te hulp kon roepen: aan de ene kant grensde de tuin aan een remonstrants kerkje omgeven door een royaal bemeten stuk bosgrond, waar nu geen levende ziel te bekennen was. Het voormalige pension Bel Air aan de andere kant mocht zolang op zichzelf passen. Zodra het bonzen van het bloed in haar oren bedaarde, luisterde Georgina zo goed ze kon naar het huis. Een oud huis maakt 's nachts zijn eigen, hoogstpersoonlijke muziek. Al is er weinig wind, altijd kraakt en zucht er wel iets. Maar dit kraken leek luider dan anders, regelmatiger ook. Het klonk als voetstappen over de houten vloer van de slaapkamer recht onder haar. Meteen sloegen schrik | |
[pagina 35]
| |
en schuldgevoel als vuisten tegen haar borst. Ze hapte naar adem, ze was daarnet glad vergeten de balkondeuren op één hoog te sluiten en het alarm voor de nacht aan te zetten! Naar het balkon leidde een buitentrap, daterend van kort na de oorlog, toen Vreedenburg onderdak had geboden aan twee jonge gezinnen en een oma. De voetstappen hielden even stil en vervolgden toen al brutaler krakend hun weg. De inbreker ijsbeerde, leek het, dacht na, waande zich blijkbaar onbespied. Wat was er aan buit in de slaapkamer van haar ouders? De koekoeksklok en de doorgestikte beddensprei mocht hij meenemen, de Chinese kimono en de achttien paar pumps van haar moeder ook. En het schilderij van de Borobudur tegen een roze hemel, en de kapspiegel met bamboe lijst... Zo ging ze verstrakt op bed zittend nog even door met haar bezwerend geprevelde aanbevelingen, tot ze opeens de buizen van de aan de ouderlijke slaapkamer grenzende badkamer hoorde zingen. Verrek, de dief nam een bad! Duidelijk hoorde ze nu een straal water in de emaillen badkuip kletteren. Een geluid dat haar vreemd rustig maakte, het veelbelovende kraangeraas van de zondagochtend. In haar jeugd werd er vrijwel uitsluitend op zondagen gebaad. Een dief die een bad neemt maakt zich wel heel kwetsbaar; ze zou zo de badkamerdeur vanuit de slaapkamer op slot kunnen doen en de politie bellen. Maar een dief die een bad neemt leek haar eerder een zwerver, een dronkeman of een junk. Zo iemand zou gevaarlijk kunnen worden als je hem aan het schrikken maakte. Ze wipte het bed uit, schoot een badjas over haar blote lichaam aan, trok de ceintuur zo strak mogelijk rond het middel en strikte hem stevig vast. Op haar tenen liep ze de kamer uit, daalde, zich met twee handen vastklemmend, bijna zwevend de zoldertrap af. Ook die kraakte, maar door het aanhoudend kraangedruis zou de insluiper haar niet kunnen horen. Nog steeds op de tenen sloop ze het portaal over naar de ouderlijke slaapkamer. Op de drempel bleef ze staan. Het licht was uit, maar de maan scheen naar binnen. Grauwwit maanlicht vervormde het logge slaapkamerameublement, haar gestalte wierp een doodse schaduw. Op het bed lag een bult die haar de adem benam. Nee, goddank, het was geen mens, maar een levensgrote rugzak. Abrupt viel de kraan stil. Ook Georgina maakte pas op de plaats. Geklots klonk op uit de badkuip, een lichtkier onder de gesloten deur wees de weg. Ze zette zich schrap, hijgde van opwinding. De rug en billen van de insluiper knoerpten wellustig tegen het email | |
[pagina 36]
| |
van de kuip. Hij zat in de val, nu moest ze toeslaan. Vooruit, nu! Ze deed haar drie stappen, betastte de badkamerdeur, tastte nog eens rond in het laffe maanlicht, haar vingers nog steeds ongelovig. Niets! Ze voelde een leeg sleutelgat. Had híj de sleutel? Ze kon wegrennen, het huis uit, de buitentrap af, hem laten begaan. Wat kon haar de brandkast met het tafelzilver schelen. Maar een nieuwsgierigheid sterker dan angst deed haar de badkamer binnengaan. Ze zag wolken stoom, een beslagen spiegel, een armzalig hoopje kleding op de badkamerkruk. En boven de witte badrand een diepbruin, ingezeept lichaam, een gespierde arm die sierlijk over de badrand hing, ogen met veel wit die haar dodelijk verschrikt aanstaarden. ‘Hallo,’ zei Georgina en keek weg van de man in het bad. ‘Hi,’ antwoordde hij. ‘Wat doet u hier?’ vroeg ze beschaamd. Zíj leek nu degene die stoorde, niet hij. Hij verstond haar. ‘They gave me this address,’ zei hij. ‘Are you Mrs. Addy Müller?’ Waarom zei ze niet de waarheid: dat Mrs. Addy Müller al een maand dood was, dat zij, Georgina Wegener, niets te maken wilde hebben met de uitgeprocedeerden van haar tante? Waarom zei ze niet dat hij moest opdonderen? ‘Yes, that's me,’ zei ze vlug en reikte hem haar droge hand, drukte zijn grote natte en bood hem toen een badlaken aan. ‘Do you want some coffee?’ vroeg ze. ‘Or lemon soda?’ |
|