De Tweede Ronde. Jaargang 25
(2004)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |
De zon verzinktGa naar voetnoot*
| |
Die Sonne sinkt
| |
[pagina 151]
| |
2Dag van mijn leven,
de zon verzinkt!
Reeds staat de gladde
vloed verguld.
Warm ademt de rots:
sliep in de middag
het geluk daarop zijn middagslaap?
In groene schijnsels
klimt geluk langs de bruine afgrond omhoog.
Dag van mijn leven,
het loopt tegen de avond!
Reeds gloeit je oog,
half gebroken,
van je dauw welt reeds
tranengedruppel,
reeds loopt het purper van je liefde
over witte zeeën:
je laatste aarzelende zaligheid.
| |
2Tag meines Lebens!
die Sonne sinkt.
Schon steht die glatte
Flut vergüldet.
Warm atmet der Fels:
schlief wohl zu Mittag
das Glück auf ihm seinen Mittagschlaf? -
In grünen Lichtern
spielt Glück noch der braune Abgrund herauf.
Tag meines Lebens!
gen Abend gehts!
Schon glüht dein Auge
halbgebrochen,
schon quillt deines Taus
Tränengeträufel,
schon läuft still über weiße Meere
deiner Liebe Purpur,
deine letzte zögernde Seligkeit.
| |
[pagina 152]
| |
3Gouden vrolijkheid, kom!
Jij geheimste,
zoetste voorsmaak van de dood!
Liep ik mijn weg soms te snel?
Nu pas, nu mijn voeten moe zijn,
haalt je blik mij nog in,
haalt je geluk mij nog in.
Rond mij slechts golven en spel.
Wat ooit zwaar was,
verzonk in blauwe vergetelheid.
Ongebruikt staat mijn kaan.
Storm en vaart - hoe verleert zij die!
Wens en hoop zijn verdronken,
glad liggen ziel en zee.
Zevende eenzaamheid!
Nooit ondervond ik
dichter bij zoete zekerheid,
een warmere blik van de zon.
Gloeit niet het ijs op mijn toppen nog?
Zilver, licht, als een vis
zwemt nu mijn bootje naar buiten...
| |
3Heiterkeit, güldene, komm!
du des Todes
heimlichster, süßester Vorgenuß!
- Lief ich zu rasch meines Wegs?
Jetzt erst, wo der Fuß müde ward,
holt dein Blick mich noch ein,
holt dein Glück mich noch ein.
Rings nur Welle und Spiel.
Was je schwer war,
sank in blaue Vergessenheit -
müßig steht nun mein Kahn.
Sturm und Fahrt - wie verlernt er das!
Wunsch und Hoffen ertrank,
glatt liegt Seele und Meer.
Siebente Einsamkeit!
Nie empfand ich
näher mir süße Sicherheit,
wärmer der Sonne Blick.
- Glüht nicht das Eis meiner Gipfel noch?
Silbern, leicht, ein Fisch
schwimmt nun mein Nachen hinaus...
|
|