De Tweede Ronde. Jaargang 25
(2004)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |
In de voetsporen van de schrijver
| |
[pagina 111]
| |
was met een klap op de grond terecht gekomen, er waren een paar bladzijden uitgewapperd en David had haar een klap in het gezicht gegeven. Althans, dat zou hij hebben gedaan als ze niet tijdig was weggedoken. Het hele huis stond op stelten, zoals haar moeder zou hebben gezegd. ‘Waarom kun je nooit eens een normale wandeltocht maken, zoals andere mensen?’ had ze hem een keer gevraagd toen hij bezig was zijn onooglijke, kotsgroene rugzakje met de chocoladevlekken om te doen, klaar om op pad te gaan naar Telford. ‘Ik máák normale wandeltochten,’ had hij geantwoord. ‘Het is de wereld die abnormaal is.’ ‘Er is niks abnormaals aan verandering,’ had ze gezegd. ‘Kijk maar naar onszelf.’ ‘Ik maak graag zelf uit wat voor leven ik leid, Gillian,’ had hij gezegd. ‘Maar als je zo doorgaat binnenkort wel zonder mij.’ Het was tot een uitbarsting gekomen toen hij weer eens met een van die vermaledijde boeken was thuisgekomen. Hij had er inmiddels genoeg voor drie tjokvolle planken. Er was een tweetal antiquariaten in de omgeving. Het ene was overzichtelijk en duur, met een voormalig effectenmakelaar achter de toonbank, het andere was rommelig en goedkoop, met Mike die je met zijn ongewassen baard vanuit een duister hoekje begluurde. Voor wie bereid was een hele ochtend onder zijn blik rond te snuffelen, viel in de laatste winkel nog wel eens een pareltje te vinden. Vandaag had dit een pareltje naar Davids hart opgeleverd. Hij zwaaide ermee onder Gillians neus, glimmend van zelfgenoegzaamheid. Zijn overjas rook naar de winkel: een geur van pijp en ontbinding. ‘Gevonden,’ zei hij, ‘eindelijk.’ ‘Laat me raden. Het Himalayapad, 1914. Misschien dat ik je voor nu een maand of wat kwijt ben en jij vervolgens in een kloof van na 1914 stort.’ ‘Moet je per se in de keuken roken?’ ‘Godsamme, David. In de boekwinkel heb je er toch ook geen last van?’ Hij ging zitten en sloeg het boekje open. ‘Grandioos. De parel in de kroon.’ ‘Het ziet er net zo uit als de rest. Oud en sneu.’ | |
[pagina 112]
| |
‘Voetpaden van Buckinghamshire door J.H.B. Peel, uitgegeven in 1949.’ ‘Precies. Net als al die andere. Wandelen in Warwickshire, Het landschap rond Londen, Engelsche ervaringen..’ Hij haalde een rossig boomblaadje tevoorschijn dat iemand tussen de bladzijden had gestopt. ‘Dit kan zomaar vijftig jaar oud zijn. Ruwe iep. Kijk dan. Dieptreurig.’ Het verkruimelde tussen zijn vingers als verdroogde tabak. ‘David, dit is het laatste van die rotboeken geweest, anders wordt het scheiden.’ ‘Dat zou ik ook over jouw sigaret kunnen zeggen.’ Ze aarzelde. Ze voelde de rook in haar longen. ‘Goed dan. Laten we het zo afspreken: ík geen sigaretten meer en jíj geen boeken.’ Hij keek even over zijn brillenglazen heen naar haar, en vervolgens naar het geopende boek dat voor hem lag. ‘Oké,’ zei hij. ‘Meer heb ik er niet nodig. Dit is het nec plus ultra, het ultieme boek.’ ‘Hoezo dan?’ ‘Luister maar.’ Hij hield het boek wat verder van zijn bebrilde hoofd af (het zoveelste teken van ouderdom) en las voor: ‘Milton Keynes is een genoeglijk oord. De velden reiken tot aan de stoffige landweggetjes en omgeven de verspreid liggende boerenhuisjes. Niets hier doet denken aan de bekende trekpleisters, want niemand lijkt ooit van deze plaats te hebben gehoord, met uitzondering dan van het handjevol inwoners, en die zijn er zo mee ingenomen dat zij het plaatsje zelden verlaten. Ik ken Milton Keynes al sedert mijn kindertijd, doch nimmer heb ik er op mijn menigvuldige tochten derwaarts een vreemdeling aangetroffen. Het kerkje van Milton Keynes, dat tot de fraaiste...’ ‘Zo is het wel duidelijk. Zeg, je gaat het toch niet in Milton Keynes proberen, hè?’ ‘Natuurlijk wel. Ik ga een rondwandeling maken vanaf Newport Pagnell, via Milton Keynes, Woughton en - ik citeer - de “lieflijke gehuchten” Little Woolstone en Willen, met een uitstapje naar Bradwell Abbey en dan door naar Great Linford met zijn enkel-spoor terug naar Newport Pagnell. In de voetsporen van de schrijver.’ ‘Och hemel.’ | |
[pagina 113]
| |
‘Het is toch Engeland?’ zei hij. ‘Wat let me? Moet je horen: Men bereikt het kerkje door een lage bomenrij, daar de weidegrond van de bijbehorende hoeve tot aan de kerkmuur reikt, zodat de koeien soms tegen de ruggen aangrazen van nietsvermoedende gelovigen, die rustig verwikkeld zijn in gesprekken over de afloop van de Krimoorlog, of wat er ook maar voor nieuws doorgaat in deze zo gezegende wijkplaats van het zindelijke gezond verstand.’ ‘Dan zitten ze daar niet op jou te wachten, schat, als het een wijkplaats is van gezond verstand’. David glimlachte. ‘Die koeien zijn tegenwoordig van beton, is het niet?’
Hij had het nog bijna gehaald ook. Hij werd pas gearresteerd toen hij probeerde het terrein te betreden van de Japanse kostschool Gyosei in Willen. ‘Willen is ongerept, daar het onbekend is,’ riep hij, wild met het boekje zwaaiend. ‘Hier hebben de boerenhuisjes iets beklijvends over zich, bereiken de eiken een geweldige omvang, en zijn bejaarde lieden kras.’ De politie had rond de honderd meldingen binnengekregen over een figuur met een verfomfaaid groen rugzakje en sleurde hem zonder veel plichtplegingen het fietspad over naar het busje. Het feest was begonnen toen hij bij afslag nr 14 de mi was overgestoken, op de plek waar de heer Peel had genoten van het uitzicht op ‘ontelbare dommelende dorpjes omgeven door boompartijen.’ Een vrachtwagen had moeten uitwijken naar de vluchtstrook omdat David de mi beschouwde als een fata morgana. Tot zijn verbazing, misschien wel tot zijn teleurstelling, bleek het dorp Milton Keynes nog te bestaan. De foto's uit het boek van boerenhuisjes met rieten daken, bultig als natuurlijke, begroeide aardhopen langs een zandweg, met in de verte een kerktoren achter magnifieke olmen, vertoonden weinig overeenkomsten met de gemillimeterde voorstedelijke grasstroken en siercipressen van de huidige verschijningsvorm, maar het was tenminste niet verdwenen onder een expeditiemagazijn van Tesco, zoals dat oerbos van zijn vorige wandeltocht. ‘Bij de herberg kiest u een voetpad in zuidwestelijke richting naar Woughton-on-the-Green.’ Dankzij dagenlange bestudering van oude landkaarten was de exacte locatie van zowel dit voetpad als de herberg vastgesteld. Hij liep dwars door enkele rijkeluistuinen en belandde in de Asda-hypermarkt, waar de route via de afdeling Kant en Klare Maaltijden voerde. Met behulp van een kompas volgde hij het voetpad | |
[pagina 114]
| |
met zijn sleutelbloemen en sneeuwklokjes onder de eiken en olmen (het was vroeg in het voorjaar) door de diepvriesafdeling en verder via een parkeerhaven voor de afgifte van goederen van de Dixons, waar de laptops van Toshiba juist in de aanbieding waren. In de Top Shop raakte hij enigszins in de problemen doordat het voetpad over een achterplaats voerde waar net een kassajuffrouw met een vrij uurtje in innige omhelzing stond met een assistent-bedrijfsleider. Maar gearresteerd werd hij niet. Toen hij uitlegde wat hij aan het doen was en het boek uit zijn rugzak tevoorschijn haalde, hadden ze hem gewoon als een malloot beschouwd. Bradwell Abbey stond op het terrein van het City Discovery Centre, waar hij zijn meegebrachte boterhammen in alle rust verorberde. Hij kreeg het nog even lastig toen de loop van het onvolprezen wandelpad, na twintig minirotondes, acht fietspaden en een parkeergarage te hebben gekruist, dwars door diverse kantoren en de herentoiletten van Mercury Communications bleek te voeren. Eerst dachten ze dat hij een van de Albanezen van de buitendienst was, totdat hij zijn mond opendeed. Hij was inmiddels gesignaleerd door in totaal 243 meebewegende bewakingscamera's: een kortstondige, schimmige verschijning die de vreemdste dingen uitspookte. Zijn enige redding was dat het onmogelijk was alle tienduizend bandjes die gelijktijdig aanstonden in de plaatselijke videobewakingspost in de gaten te houden. Toen hij eenmaal over de zee van geparkeerde auto's heen was geklauterd en de naburige villawijk had bereikt, bevond hij zich weer op het terrein van de particuliere inbraakpreventie. Toen hij een keurig gazon met een bakstenen kunstwerk in het midden overstak, ging er ergens een alarm af, waarna hij een paar minuten later door de hermandad in de kraag werd gevat toen hij bezig was over de muur van de Japanse kostschool Goysei te klimmen. Het betreffende alarm was in feite een werkneemster van de Milton Keynes Projectontwikkelingmaatschappij, die dacht dat hij haar weggelopen echtgenoot was, die was teruggekomen om haar iets aan te doen. Hij verzette zich niet tegen de agenten en verwees slechts naar de heer Peel, maar ze arresteerden hem evengoed. Het afgelopen uur was de ene na de andere melding binnengekomen over iemand die zich wederrechtelijk op andermans terrein ophield. Verscheidene mensen hadden de politie gebeld toen hij over hun auto's heen was geklauterd, omdat die nu eenmaal op het voetpad stonden. De eigenaar van een Mazda mx-5 convertible was zelfs | |
[pagina 115]
| |
handtastelijk geworden, waarbij David zijn wollen muts met pompon was kwijtgeraakt. De politie had er genoeg van gehad. Ze waren het spuugzat, al dat alternatieve straattheater in Milton Keynes van allerlei kunstzinnige types uit Londen die de openbare ruimte onveilig maakten met hun gesubsidieerde gefröbel, stijf van de stuff, of van wat dan ook. Dus sloegen ze hem in de boeien. Maar ze kwamen tot de conclusie dat hij een echte gek was, met zijn praatjes over sleutelbloemen, olmen en meanderende, vredig voortkabbelende beekjes. ‘Ik wil alleen maar gewoon door naar Great Linford,’ bleef hij maar herhalen, ‘over dat typisch Engelse slingerweggetje met zijn hoge wallen in de bochten, met aan weerszijden de door groene heggen doorsneden landerijen. Kijk!’ En hij had hun het boek onder de neus geduwd, dat ze tenslotte in beslag namen. ‘Jezus,’ zei een van de dienders, ‘wat voor spul gebruik jij, vader? Gooi hem maar een nachtje in de cel.’ Toen ze hem de volgende ochtend lieten gaan, werd er geen proces verbaal opgemaakt. Gillian stopte met roken en werd daar behoorlijk chagrijnig van. David hield zich geruime tijd gedeisd en keek veel televisie. Gillian voelde zich bijna opgelucht toen hij op een dag aan kwam zetten met Wandelingen door Middlesex, een uitgaafje uit 1929. Ze ging er onmiddellijk op uit om tien pakjes Marlboro te halen. ‘Hij is tenminste geen zuiplap,’ mompelde ze bij zichzelf, terwijl hij met behulp van zijn oude kaarten zijn volgende wandeltocht zat te plannen en zijn vinger dwars door het slaperige gehucht Heath Row sneed. |
|