‘Dan kan iemand alles meenemen.’
‘Denkt u dat wij Curaçaoënaars dieven zijn?’
‘Dat zeg ik niet. Ik zei dat...’
‘Ik zeg, laat u uw tas daar.’
Ik kijk naar de stoel. Het is een lege stoel temidden van vijf andere lege stoelen. Iedereen loopt voorbij die lege stoelen. Ze staan middenin de verkeersstroom van mensen die door de douane gaan. Even denk ik aan verhalen over mensen die dingen in je bagage stoppen voordat je bij de douane bent. Ik kijk naar mijn bagage, dan naar het gezicht van de politievrouw met de piercing die per se wil dat ik mijn bagage daar laat.
‘Zou ik het niet ergens in uw bureau of zo kunnen laten?’
‘Mevrouw, ik zeg, laat uw tas daar. Ik heb geen tijd meer te verliezen,’ zegt ze op felle toon, met een strenge wijsvinger naar de stoel.
Ik laat mijn tas daar, onder de stoel in plaats van op de stoel, en hoop dat die er nog is als we terugkomen van de plaats waar ze me naartoe wil nemen.
We staan buiten de luchthaven. Ik zie rijen taxi's en geparkeerde minibusjes. Chauffeurs lopen van de ene naar de andere kant. Het is druk. Ze neemt me mee naar een hoek waar een automaat te vinden is. We blijven staan achter iemand die geld uit de automaat neemt.
‘Wat gaat er nu gebeuren?’ vraag ik haar.
‘Nu ga je vijfhonderd dollar pinnen,’ zegt ze op bevelende toon.
‘Waarom moet dat?’
‘Luister meisje, ik heb geen tijd te verliezen met jou. Of je pint nu vijfhonderd dollar of je gaat terug naar huis met dezelfde vlucht.’
Even zie ik mezelf weer instappen in het vliegtuig met alle spanning die ik in dit anderhalf uur heb opgebouwd. Een te macaber beeld om waar te zijn. Ik zeg tegen haar dat ik wel vijfhonderd dollar wil pinnen als het klopt dat dat moet, maar dat ik dan eerst wil zien waar dat opgeschreven staat.
‘Je hebt de kans gehad om te pinnen, dat heb je niet gedaan. Nu gaan we weer naar binnen. Je gaat terugvliegen.’
Als we naar binnen lopen, zie ik gidsen met borden die op groepen staan te wachten, ook stewardessen. Ik zou ze allemaal willen vragen of het klopt dat ik vijfhonderd dollar moet pinnen, of het