| |
| |
| |
In dubio abstine
Lambert Lambertz
Het eerste dat tot zijn bewustzijn doordrong was de geur van lysol, daarna op de achtergrond een gezoem als van een koelsysteem. Recht boven hem hoorde hij een licht snuiven. Ineens wist hij. Rond de operatietafel waarop hij lag uitgestrekt stonden zijn vier vrienden; mondmaskers dwongen hen door de neus te ademen. Hij wilde zich oprichten, maar kon zich niet bewegen. Natuurlijk! Zijn lichaam lag vastgesnoerd. Ook de benen, de armen, de vingers zelfs? Hij zette al zijn wilskracht in om een ooglid op te lichten. Als hem dat lukte zouden ze bemerken dat hij bij bewustzijn was gekomen. Het leek of de oogleden waren dichtgeplakt.
Geleidelijk begon hij zich te herinneren. De anesthesist was de ziekenhuiskamer binnengekomen.
‘Ik kom je een spuitje geven,’ had hij gezegd. ‘Daardoor zul je wegdoezelen. Voor je naar de operatiekamer wordt gebracht, ben je praktisch al van de kaart.’
‘En wat doe je deze oude man verder nog aan?’
Ze spraken op de amicale toon die ze gewend waren van hun tennisclubje.
‘In de operatiekamer verdoof ik je met lachgas. Als je helemaal buiten westen bent, word je geïntubeerd,’ was Hans verdergegaan. ‘Ik breng een slang in je luchtpijp, dat is voor de beademing.’
‘Maar als je buiten westen bent, blijf je toch gewoon doorademen?’ had hij geprotesteerd.
Ja, dat was waar, maar hij kreeg nog een ander verdovingsmiddel: curare. Misschien wist hij het nog uit de boeken van Karl May: indianen die pijlpunten vergiftigden met curare. Dat was hetzelfde spul als de anesthesist gebruikte om de spieren van een operatiepatiënt te verlammen. Daardoor raakten ook de ademhalingspieren buiten werking, vandaar die beademing. Zonder curare was het een beetje moeilijk opereren, had Hans op ironische toon gezegd. De patiënt kon in een reflex met zijn benen trappelen of om zich heen gaan slaan.
‘Maar ik voel toch niks, hoop ik?’ had hij bezorgd gevraagd.
Daar hoefde hij niet bang voor te zijn. Hij kreeg nog een derde verdoving toegediend, die zou de pijnzenuwen uitschakelen.
| |
| |
Terwijl hij zich op zijn zij draaide om de verpleegster de verdo-vingsspuit in zijn bil te laten prikken, had hij zijn tennisvriend de anesthesist nog gevraagd hoe groot de kans was dat dat spul was uitgewerkt voordat hij weer was dichtgenaaid.
‘Alledrie die verdovingen? Nou, bereken die kans maar op één miljoen maal één miljoen maal één miljoen.’
Dat een van de drie verdovingen uitgewerkt zou zijn was dus een kans van een op de miljoen. Met die vage gedachte was hij ingeslapen. Met dezelfde gedachte werd hij thans klaarwakker. Het lachgas, het verdovingsmiddel dat zijn bewustzijn moest uitschakelen, was uitgewerkt! Hij wilde het hun toeschreeuwen. Maar ook de mondspieren waren verlamd. Gelukkig voelde hij niets.
Voelde hij niets? Nee, voelen zoals je pijn voelt kon je het niet noemen. Het was alsof hij het inwendige van zijn borstkas hóórde.
‘Zo op de snijtafel ziet het er toch weer anders uit dan op die zwart-wit plaatjes van mij.’
Het was Peter.
‘Frans, als je die ribben wat uit elkaar haalt is die plek op Peter zijn scan beter te zien,’ hoorde hij Fons, de longarts, zeggen tegen Frans, die als chirurg de leiding had. Achter hem moest Hans de anesthesist bij zijn beademingsapparatuur staan.
Hij had zelf voorgesteld dat ze alle vier bij de operatie aanwezig zouden zijn, zodat ze zich gezamenlijk konden overtuigen van zijn goede inborst, had hij erbij gezegd.
Boven hem was een wat sneller ademhalen, als van iemand die zich inspande. Het moest Frans zijn, die met haken zijn ribben uit elkaar trok.
‘Ziedaar het corpus delicti,’ hoorde hij hem zeggen, ‘die grijze plek daar. Bekijk maar eens goed wat jij je slachtoffer hebt aangedaan.’
‘Mijn slachtoffer?’ protesteerde Peter.
‘Kerel, zoals jij die ouwe baas laat hollen, dat moet hem op de longen zijn geslagen,’ klonk het lacherig in quasi-medisch jargon.
‘Daar krijg je toch warempel geen vlek van op de long, van een beetje hollen. Volgens mij kijken we naar het resultaat van dikke sigaren roken en zware Medoc drinken.’
Hoe lang kende hij ze, de mannen rond de operatietafel?
Na zijn benoeming bij de rechtbank in B., nu goed twintig jaar geleden, had hij zijn dispuutgenoot Frans teruggevonden, chirurg
| |
| |
aan het plaatselijke ziekenhuis. Die had hem binnengehaald in een viermans tennisclubje van medische collega's, die zondagsochtends ‘een balletje sloegen’, zoals hij het had geformuleerd. Vanwege zondagsdienst moest er nogal eens één verstek laten gaan. Een vijfde man was zeer welkom.
Drie waren van dezelfde leeftijd als hij, zestigers inmiddels. Meestal speelden ze rustige dubbels. Van lieverlee was het tennissen vooral een wekelijkse kout geworden bij een kopje koffie en bij de frisdrankjes die zij tussen de sets door op het terras dronken. Waren ze met zijn tweeën of drieën, dan werd er meestal gesingeld. Wanneer Peter erbij was, tien jaar jonger dan zij, ging het er soms fanatiek aan toe. Het was waar, hij was een willige prooi van de radioloog, die hem van de ene naar de andere kant van de baseline joeg.
Het was goed een maand geleden geweest, een warme zondag in juni. Ze waren met z'n drieën: Fons, Peter en hij. Hij had een rustig triootje voorgesteld, maar Peter wilde met alle geweld singelen. Hij had eerst Fons aan zijn zegekar gebonden. Toen was het zijn beurt. Had de inspanning van de eerste partij de radioloog uitgeput? Wat hem in tijden niet meer was gelukt, lukte hem die zondagochtend. Hij wist zijn vervaarlijke tegenstander een derde set af te dwingen, waarin het gelijk op was gegaan. Drie-drie in games was het en hij stond op het punt opnieuw zijn servicegame te halen. Bij de slagenwisseling die op zijn opslag volgde werd hij naar de hatelijke baseline teruggedrongen. Een volley diep in de linkerhoek wist hij nog net te retourneren. Hij zag Peter naar het net komen om de rally met een smash af te maken. De bal was echter te laag. Het werd een half mislukt dropshot. Hij holde naar voren en wist struikelend de bal over zijn verbouwereerde tegenstander heen te lobben. Hij viel daarbij echter voorover en smakte met zijn borstkas op de handgreep van zijn racket. Terwijl hij kreunend bleef liggen hoorde hij Fons uitbundig applaudisseren. Peter sprong over het net en hielp hem overeind. Hij was naar de kant gestrompeld en had zich, de handen op de borst gedrukt, in een ligstoel laten vallen.
‘Een rib gekneusd?’ vroeg Peter bezorgd.
‘Gekneusd? Als-ie goddorie maar niet gebroken is!’
Het moest nader onderzocht, vonden de beide medici. Peter had hem in zijn auto thuisgebracht. Als hij de volgende dag rond lunchtijd met de taxi naar het ziekenhuis kwam, liet hij een thoraxfoto maken, beloofde de radioloog.
| |
| |
Er was geen rib gebroken, maar de foto liet een verdacht plekje zien op de rechter long. Fons de longarts werd erbij gehaald. Zo'n plekje kon van alles zijn, had-ie uitgelegd. Een litteken bijvoorbeeld van jeugd-tb. Maar hij had nooit tb gehad. Dan moest het een tumor zijn. Het kon een maligne tumor zijn, had Fons bedachtzaam geopperd, hem daarbij vorsend aankijkend alsof hij zijn overlevingskansen woog. Nee, het zou wel een goedaardig knobbeltje zijn, had hij er geruststellend op laten volgen. Een man die zo'n vervaarlijke partij tennis speelde kon geen kanker onder de leden hebben - althans niet in een vergevorderd stadium, had hij zijn geruststellende diagnose meteen weer getemperd.
Zijn beide vrienden hadden besloten dat hij onder de scan moest om vlekje of knobbeltje of wat het ook mocht zijn, te diagnosticeren. Gewillig had hij zich onderworpen aan de procedure van de afdeling radiologie. Peter had hem de foto laten zien en tussen het grillige zwart-wit een grijze plek aangewezen. Het kon natuurlijk kwaadaardig zijn, had hij bruusk verklaard, maar uitzaaiingen zag hij in ieder geval niet. Het ding moest er hoe dan ook uit, en onderzocht.
Daarmee was het derde lid van de tennisclub tot het medisch team toegetreden, de chirurg. Frans had een snelle opname geregeld. Hij was door de onderzoeksroutine gegaan waar iedere ope-ratiepatiënt doorheen moest. ‘Ik moet u even pijn doen,’ had een verpleegster gezegd terwijl ze een buisje bloed aftapte en ‘Hierin mag u een plas doen,’ terwijl ze hem een urinaal in de handen drukte.
De chirurg had hem uitgelegd wat de kijkoperatie die nodig was inhield. Hij zou ter hoogte van de verdachte plek in de borst een insnijding maken. De bloedvaten van de operatiewond werden elektrisch dichtgebrand. Daarna zou hij met haken de ribben uit elkaar leggen. Anders kon hij er niet bij, had Frans er op verontschuldigende toon bij gezegd. Ten slotte sneed hij de knobbel eruit.
‘De knobbel?’ had hij benepen gevraagd. Het onschuldige vlekje leek van een knobbeltje tot een volwassen knobbel uitgegroeid!
‘Knobbel...? Nou ja. Aan de foto's te zien lijkt het me iets tussen een kers en een pruim.’
Onwillekeurig had hij onder het colbert zijn borst bevoeld en in gedachten een vergelijking gemaakt tussen een morel en een reine-claude.
Het weefsel dat hij uitsneed, was Frans verdergegaan, werd naar
| |
| |
het laboratorium gebracht voor onderzoek door de patholoog-anatoom. De omloop zorgde daarvoor. De ‘omloop’, had hij begrepen, was de ok-zuster, die met zijn knobbel of knobbeltje naar het laboratorium zou hollen. Daar werd het verdachte weefsel ingevroren. Het leek allemaal nogal tijdrovend. De chirurg had verteld dat je weefsel anders niet kon onderzoeken. Dat invriezen gebeurde overigens niet in het vriesvak van een koelkast maar in vloeibare stikstof, want dat ging een stuk vlugger. Het bevroren longweefsel werd in schijfjes gesneden. De patholoog-anatoom kleurde die onder de microscoop in. Aan de vorm van de cellen die in de schijfjes zichtbaar werden kon je zien of het gezwel goed- of kwaadaardig was.
Het kostte zijn tennisvriend bijna een uur om het hem uit te leggen en antwoord te geven op de vragen die hij ertussendoor wierp. Het speurwerk van de patholoog-anatoom zou echter niet meer dan een halfuurtje vergen, had hij verzekerd. Wat er onderwijl met hem daar op de operatietafel gebeurde, had hij gevraagd.
‘Nou, eigenlijk niks,’ had zijn vriend geantwoord. ‘Terwijl we op de uitslag wachten drinken we een kopje koffie, maken we een praatje of gaan we een luchtje scheppen. Jou laten we rustig op de operatietafel liggen.’
Hoorde hij van de patholoog-anatoom dat het een onschuldig ding was, dan'naaide hij het zaakje weer dicht, had Frans op huiselijke toon zijn uideg vervolgd. Was het kwaadaardig, dan sneed hij eerst zoveel mogelijk weefsel rond de vindplaats weg. In dat geval werd het daarna bestraling, om mogelijke tumorpartikelen te doden die voor het blote oog onzichtbaar waren. Na de operatie werd hij naar de ‘rekoeverkamer’ gereden, waar hij uit de verdoving zou bijkomen. Ten slotte werd hij naar zijn kamer teruggebracht. Daar zou hij vreedzaam ontwaken.
‘Rekoeverkamer? Is dat oud-Nederlands of zo?’ had hij gevraagd.
Rekoever bleek te komen van het Engelse recover. In de rekoeverkamer recoverde je. Bij vrijwel iedere patiënt ging dat gepaard met nogal wilde dromen, had Frans gezegd.
‘Angstdromen, bedoel je?’
‘Nou vraag je meer dan een eenvoudig chirurg wordt bijgebracht,’ was het ontwijkende antwoord geweest. ‘Ik heb wel eens gehoord dat de kern van een droom vrijwel altijd bestaat uit recente herinneringsresten. Misschien droom je wel dat je ons de een na de ander met die vervaarlijke lob van jou van de baan veegt,’ had Frans lachend een eind aan het gesprek gemaakt.
| |
| |
Opnieuw had hij een gewaarwording alsof hij zijn borstkas hoorde resoneren.
‘Ik snij de verdachte plek rondom uit, zoals jullie zien. Als het niks is kunnen we de wond dadelijk meteen weer afsluiten.’ Frans sprak op een belerende toon, alsof hij college gaf.
Hij hoorde een tikken, als van een lepel of vork op de rand van een metalen kom.
‘Alstublieft zuster, voor het lab. Ach, wilt u daar op de uitslag wachten en hem ons komen vertellen?’
Hij hoorde het openen en sluiten van een deur en realiseerde zich dat de verdwijnende zuster het antwoord zou meebrengen op de vraag: kanker of niet?
Vlak naast hem hoorde hij Hans, die kennelijk meer aandacht had voor de opengelegde borstkas dan voor zijn instrumentenpaneel, op vragende toon zeggen: ‘Waarom laat je haar beneden wachten? Het lab kan de uitslag toch gewoon doorbellen?’
‘We hebben haar hier nu niet nodig,’ reageerde Frans. ‘Ze kan beneden evengoed een kopje koffie drinken. Nu we onder elkaar zijn...’ Hij dempte zijn stem. ‘We moeten het hebben over wat Peter ons zondag heeft verteld, over die Liechtenstein-connectie.’
Doordat ze rond de operatietafel waren blijven staan, kon hij het gefluister woordelijk volgen. Was er koffie gebracht? Hij hoorde iemand een slok nemen. Zondag? Toen lag hij hier al in observatie. Een Liechtenstein-connectie? Wel, wel. Hij spande zich in om geen woord te missen.
‘Als ik Peter goed begrepen heb,’ hoorde hij Frans, ‘dan zou je op een of andere manier een deel van je zuurverdiende geld naar Liechtenstein kunnen wegsluizen zonder dat de fiscus ermee aan de haal gaat?’
‘Ik heb het van mijn buurman, een advocaat. Daar in Liechtenstein zit een of andere weldadigheidsstichting die alle goede doelen ondersteunt die je maar bedenken kunt: natuurbehoud, kunst, milieu, gezondheidszorg, vrijheidsrechten. Onder die moederstichting, zal ik haar maar noemen, ressorteren ik weet niet hoeveel dochterstichtingen op het terrein van de vrije beroepen. Er is een stichting ter bevordering van de rechtswetenschap, van de architectuur, van de letterkunde, en ook een die de geneeskunde bevordert.’
‘Je doet dus schenkingen aan die Liechtensteinse weldadigheidsstichtingen en kunt die van je inkomstenbelasting aftrekken? Maar
| |
| |
dat kan ik hier in Nederland ook. Wat word ik daar wijzer van?’ Het was de sceptische Fons.
‘Het zit zo,’ ging Peter op de opmerking in, ‘donaties aan je beroepsstichting daar in Liechtenstein worden geboekt op een geheime bankrekening, die beheerd wordt door advocatenkantoren daar. Doen we het met ons vieren samen, dan wordt het bedrag geboekt op één geheime rekening. Onderling maak je uit hoe je je participaties verrekent.’
Zijn spanning over de uitslag van het laboratoriumonderzoek werd verdrongen door professionele nieuwsgierigheid naar wat leek op een plan van zijn tennisvrienden om de fiscus op te lichten. Met het fiscale strafrecht had hij niet van doen. Als hoofdofficier deed hij de zwaardere criminaliteit. Maar op stafvergaderingen hoorde hij wel eens over belastingparadijzen. Liechtenstein was dus het belastingparadijs voor de vrije beroepen. Maar waarin school de winst?
‘Laten we zeggen dat we jaarlijks tien procent van ons bruto inkomen overmaken naar die stichting ter bevordering van de geneeskunde,’ hoorde hij Peter weer. ‘Eén procent daarvan wordt door die advocaten overgemaakt aan de moederstichting waar ik het over had. De rest blijft op de spaarrekening van hun Begünstigtengruppe. Voor de Nederlandse fiscus geldt nu het volle bedrag als gift en dus als aftrekpost. Tel uitje winst,’ sloot hij zijn uiteenzetting af.
‘Accepteert de belastinginspecteur zulke forse schenkingen?’ wilde Fons weten.
‘Jazeker. Je kunt maximaal tien procent van je inkomen als gift aftrekken.’
Tien procent van het bruto inkomen, dat was voor deze medisch specialisten een fiks bedrag. Hij begreep hoe de Zwitserse francs van Liechtenstein sedert het zondagse koffie-uurtje op de tennisbaan hun door het hoofd moesten hebben gespeeld. Frans had goed aangevoeld dat de spannende pauze tijdens de operatie het moment was om na het ontspannen praatje op de tennisbaan spijkers met koppen te slaan. Hij nam opnieuw de leiding.
‘Ik wil een voorstel doen. Ieder van ons stort jaarlijks hetzelfde bedrag: 25.000 gulden. Dan krijgen we geen scheve gezichten. We openen zo'n rekening als Peter heeft genoemd, komen daar de eerste vijf jaar niet aan en verdelen dan het saldo. Met rente op rente wordt dat zowat een miljoen, schat ik. Als ik het goed zie kunnen
| |
| |
we ons saldo in het buitenland besteden of daar in Liechtenstein cash opnemen. Wat vinden jullie van mijn voorstel?’
‘Je moet er toch niet aan denken dat onze vriend hier dit allemaal hoort.’ Het was weer de cynische Hans.
‘Laten we onze grapjes even voor ons houden,’ reageerde Fons geprikkeld. ‘Ik heb nogal wat vragen. Hoe betrouwbaar zijn die advocaten daar in Liechtenstein aan wie we onze centjes toevertrouwen? Stuurt die bank regelmatig bankafschriften van je saldo of blijft dat ook geheim?’
Hij pauzeerde even.
‘Ik vind dat iemand van ons daar in Liechtenstein poolshoogte moet nemen voordat we erop ingaan.’
‘Als jullie dat vinden, mij best,’ hoorde hij Frans zeggen. ‘Peter, jij bent het beste geïnformeerd.’
Hij hoorde de twee anderen hem bijvallen.
‘Als jullie daarop staan...’ reageerde de radioloog. ‘Eens zien... deze en de volgende week heb ik dienst. We zitten midden in de vakanties. Over drie weken zou ik me wel een weekje kunnen vrijmaken.’
Op de achtergrond klonk een bescheiden klopje op de deur.
‘Daar is de omloop. We praten zondag verder,’ hoorde hij Frans gehaast zeggen.
Een vrouwenstem vertelde dat ze een brief had van de patholoog-anatoom. Hij hoorde geritsel van papier. Gespannen wachtte hij af.
‘We zullen onze tennisvriend nog lang in ons midden hebben,’ verklaarde Frans plechtig. ‘Het is een onschuldig hamartoom. Laten we hem maar weer netjes dichtnaaien. Hans, ga jij weer achter je metertjes?’
Hij had de neiging een zucht van verlichting te slaken. Maar zuchten kon hij ook al niet. De anesthesist moest een van zijn verdovingskraantjes wat verder hebben opengezet. Hij gleed weg in een diepe bewusteloosheid.
‘Wakker worden, meneer Van D., wakker worden!’
Moeizaam tilde hij één ooglid op. Hij keek in het gezicht van een meisje.
‘Goed zo. Nu wakker blijven, hoor.’
Het loden lid viel willoos neer. Hij voelde een fikse klap tegen zijn wang. Woedend deed hij beide ogen open. Het gezicht was
| |
| |
weg. In een reflex sloeg hij met zijn armen om zich heen.
‘Kan hier een bed worden vrijgemaakt?’ riep ergens uit de verte een mannenstem. ‘Ik heb een nieuwe klant.’
‘Ja, opa hier kan wel terug naar zijn kamer,’ hoorde hij opnieuw de meisjesstem vlakbij. ‘Bij hem functioneert het allemaal weer prima. Hij sloeg me bijna in mijn gezicht.’
Opa! Boos, maar intens moe gleed hij weg in een diepe slaap.
Hij werd wakker met een onbestemd gevoel van woede. Vaag herinnerde hij zich dat een of ander jong ding hem diep beledigd had. De oorzaak van de woede stak echter dieper. Op het nachtkastje naast het bed zag hij het boek dat hij aan het lezen was. Hij spande zich in en spelde de titel op de rug van het boek: Fraude en fiscus. Ineens herinnerde hij zich het gesprek van de tennisvrienden rond de operatietafel.
Er werd geklopt. Meteen ging de deur van de ziekenkamer open. Het was zijn vriend de chirurg.
‘Je kunt hem eerder een pruim noemen dan een kers, die knobbel die ik bij je heb weggehaald,’ koos zijn bezoeker een joviale toon. ‘Maar niet iets om je al te ongerust over te maken. Wat ik eruit heb gehaald, is het residu van een leven lang sigaren roken en zware wijn drinken. Ik ga jou geen leefregels voorschrijven. Dood gaan we allemaal, ieder op zijn tijd. Er zijn er die hun hele leven doende zijn om in optimale conditie te sterven. Ze roken niet, drinken niet, eten vegetarisch en tot op hun laatste dag blijven ze in training. Ik denk niet dat het ze daarboven iets kan schelen in welke conditie je aan de hemelpoort verschijnt.’
‘En, hebben onze vrienden wat opgestoken van je operatie?’
Zag hij een schrikreactie?
‘Ja, ik dacht van wel, hoor,’ zei de ander snel. ‘En jij? Je moet een kwaaie droom hebben gehad, in de rekoeverkamer. Je hebt zowat een verpleegster in het gezicht geslagen.’
Had hij het allemaal gedroomd? Nee, nee. Hij wist nog exact wat hij op de operatietafel had gehoord. Dromen was je vergeten zodra je wakker werd.
Frans pakte zijn pols.
‘Een prima polsslag,’ zei hij na een poosje.
Hij pakte de stethoscoop die losjes uit zijn jaszak bungelde. Toen hij diep zuchtend, zoals hem werd gevraagd, zich vooroverboog om op de rug de longen te laten beluisteren voelde hij een pijn- | |
| |
scheut. De arts liet hem zich weer oprichten en drukte zachtjes op de omzwachtelde borstwond. Het deed hem een benauwd ‘au! au!’ uitroepen.
‘De verdoving is uitgewerkt,’ gaf Frans uideg. ‘Wat je voelt is de wondpijn. Ik houd je nog een weekje hier. Dan haal ik het naaigerei uitje vel en kun je naar huis. Over drie weken tennis je weer als de oude. Wat zeg ik... Als een jonge god! Peter wil met alle geweld die partij van jullie afmaken. Geef hem van katoen.’
Toen hij weer alleen was, probeerde hij opnieuw de belevenissen in de operatiekamer te reconstrueren. Moest hij zijn vrienden verraden? Vrienden? Ach, wat waren vriendschappen meer dan fragmenten van je leven? Wat waren die tennisochtenden meer dan koffie drinken, een balletje slaan en praten over de krantenkoppen van de afgelopen week? Zijn taak in het leven was het hooghouden van de Nederlandse rechtsstaat, dat was belangrijker dan dat ten-nisclubje. Hij besefte echter ook hoe aangenaam het was, die paar onnozele zondagse uurtjes, dat rustpunt in de week. Dat te moeten opgeven... Maar hij hoefde niets op te geven, bedacht hij. Het enige dat hij had te doen, was een collega van het Openbaar Ministerie inseinen. Die zou de belastinginspecteur opdracht geven de belastingaangiften van het viertal grondig te onderzoeken. Of de heren bewijzen konden overleggen dat de giften aan een stichting in Liechtenstein voor de volle honderd procent aan goede doelen werden besteed? Dan was het meteen met die Liechtenstein-connectie gedaan.
In de loop van de dagen dat hij, voorzichtige wandelingetjes makend, eerst op de gang, daarna in de tuin, wachtte op de genezing van de operatiewond, begon geleidelijk de herinnering aan wat hij in de operatiekamer had meegemaakt te vervagen. Wanneer hij het gesprek probeerde te reconstrueren, leken delen ervan uit zijn geheugen te zijn weggewist. Hij dacht aan wat zijn vriend de chirurg had verteld over droomervaringen van operatiepatiënten in de rekoeverkamer. Er was echter één punt in de herinneringsbeelden waaraan hij zich vastklampte: hun afspraak dat Peter in Liechtenstein poolshoogte zou nemen.
Na vijf dagen was de wond zo goed genezen dat de hechtingen eruit konden. Twee dagen later mocht hij naar huis. 's Maandags ging hij weer naar de rechtbank. Drie bloemstukken verwelkomden hem, een van het OM, een van het griffiepersoneel en een van de
| |
| |
zittende magistratuur. Binnen enkele dagen had de routine zich hersteld. In de loop van de week had hij tijdens het koffieuurtje met een fiscale collega een gesprekje over belastingparadijzen. Liechtenstein, bevestigde deze, was er een van. Of dit het toevluchtsoord was voor de vrije beroepen? Hij wist het niet, maar het kon best zo zijn.
De derde zondag na de operatie was hij weer present op de tennisbaan. Peter was er niet! Met de drie anderen, die hem hartelijk verwelkomden, zette hij zich op het terras.
Fons had het over de rookbommen die vandalen in Amsterdam naar de trouwkoets hadden gegooid. De verontwaardiging was algemeen.
Toen er even een pauze was in het gesprek opperde hij als terloops: ‘Peter is naar Liechtenstein...?’
Gelijktijdig draaiden de drie zich in de ligstoelen naar hem om.
‘Naar Liechtenstein? Wat moet-ie daar in godsnaam?’
Het was Frans die hun gezamenlijke verwondering uitsprak - of was het verontrusting?
Met de koffiekop in de hand zag hij door het gaas van de omrastering een witte auto de parkeerplaats oprijden. De man in korte, witte broek en polohemd die uitstapte was Peter! Met het racket onder de arm en een tasje aan de pols kwam hij door het hek opgewekt op hen toe gelopen.
‘Sorry dat ik wat laat ben. Ik moest even in het ziekenhuis zijn,’ zei de radioloog toen hij bij hen stond. Joviaal klopte hij hem op de schouder. ‘Zo ouwe reus, blij je weer heelhuids terug te zien. Vierdrie in de derde set en ik aan service, weet je nog? Die moeten we beslist uitspelen. Vandaag lukt het me niet... heb deze week achter-dienst. .. kan elk moment opnieuw worden opgeroepen. Volgende week maar.’
Hij ritste een polstasje open en haalde er een kleine ontvanger uit, die hij op tafel zette. ‘Een uitvinding, die apparaten! Hoef je tenminste niet de hele dag thuis bij de telefoon te zitten wachten. Met dit ding kunnen ze me in de hele Benelux oproepen.’ Was het werkelijkheid geweest of een droom?
Hij zocht zijn toevlucht bij het oude adagium van de jurist: in dubio abstine. Als je niet zeker bent van je zaak, moet je hem laten rusten.
|
|