de secretaris, maar diens telefoonnummer werkte niet meer. Wat Díaz Martelli betreft, ze hadden in de krant gelezen dat die het land al uit was en in een of ander noordelijk land asiel had gekregen, maar zonder zijn naaste medewerkers.
De volgende zondag toen de kinderen uit waren, stopte er opnieuw een militaire truck voor het hek. Garmendia zag hem, opnieuw schuilend achter de gordijntjes.
‘Ik zal mijn koffer weer moeten pakken,’ waarschuwde hij Matilde die bij de open haard stond.
‘Hoezo?’
‘Daar is die luitenant weer,’ verklaarde hij en voelde in zijn binnenste opnieuw de zeldzame vlam van het martelaarschap oplaaien, terwijl hij over zijn baard van enkele dagen streek. ‘Hopelijk geven ze me de tijd om me te scheren.’
Er klonken drie lichte, uiterst discrete tikjes op de deur. Garmendia aarzelde niet, ditmaal niet, en liep vastberaden naar de voordeur. Daar stond de officier, hij zette glimlachend zijn zonnebril af.
‘Een gunstig bericht, Garmendia,’ zei hij. ‘Uw huisarrest is voorbij.’
Garmendia keek hem met een onnozele uitdrukking op zijn gezicht aan, bestudeerde zijn strepen en constateerde dat hij tot kapitein was bevorderd.
‘Wat zegt u?’
‘Uw huisarrest is afgelopen. U bent vrij om weer brood te gaan kopen.’
Hij ontving de gelukwensen van de officier en zag hoe de man zich aarzelend terugtrok naar de vrachtwagen, met zijn rug naar zijn manschappen, alsof hij zich verontschuldigde.
Matilde had vanuit de vestibule alles gehoord en kwam tevoorschijn om hem met tranen in haar ogen, wat hij ovedreven vond, te omhelzen.
‘Vanavond kunnen we naar de bioscoop gaan, vind je niet?’ stelde ze voor.
Garmendia maakte zich los uit haar omhelzing en liep naar het raam.
‘Heb je daar geen zin in?’ vroeg ze.
Hij keek haar weer enkele seconden strak aan.
‘Morgen,’ zei hij. ‘Ik moet nu eerst die binnenplaats opruimen.’
De rest van de week was hij bezig de bladeren achter in de tuin weg te vegen bij de muur die hem van het buurhuis scheidde. Af en