De Tweede Ronde. Jaargang 24
(2003)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
Alonso de Ercilla en de verovering van ChiliGa naar voetnoot*
| |
[pagina 89]
| |
over de keiharde actualiteit. Het is een krant in de gedaante van poëzie.
Ercilla werd in 1533 in Madrid geboren uit Baskische ouders. Op zijn vijftiende was hij page van kroonprins Filips, en aan het hof voelde hij zich minder aangetrokken tot de letteren dan tot de wapens. In gezelschap van de prins reisde hij naar Vlaanderen en Engeland, waar Filips, weduwnaar van zijn eerste vrouw, voor de tweede maal huwde met Mary Tudor. Tijdens die kortstondige affaire hoorde de inmiddels twintigjarige in Londen over de burgeroorlog in het onderkoninkrijk Peru en over de dood van Pedro de Valdivia, die in Chili was gesneuveld in de strijd tegen de Araucanen. Het nieuwe gebied zat te springen om mankracht en Alonso de Ercilla voelde zich aangetrokken tot het avontuur. In 1556 arriveert hij in Lima. De toestand in het onderkoninkrijk is zeer gespannen. Na de terechtstelling van de rebel Gonzalo de Pizarro, was er een nieuwe opstand uitgebroken. Maar onderkoning Hurtado de Mendoza, de markies van Cañete, had de oude Inca-hoofdstad Cuzco heroverd op de Pizarro-factie, en Ercilla was vlak na aankomst getuige van de ophanging van de rebel Girón in de hoofdstad Lima. In 1556 stuurde de onderkoning zijn zoon met een vloot naar het zuiden om de kolonisten in het grensgebied te steunen bij hun verweer tegen de wilde indianen. De dichter vaart mee als militair journalist. Zijn landgenoten vergelijkt hij met de Grieken uit de Ilias en de Trojanen uit de Aeneïs. Zulke helden hebben waardige tegenstanders nodig, en daarom begint de dichter in zijn aanhef, in het eerste Canto, met de Araucanen op te hemelen en hun woongebied te beschrijven: Chili is een lang smal land dat in het zuiden wordt begrensd door de Straat die Magalhâes in 1520 had ontdekt. In het centrum van die strook leven woeste krijgers die de imperialistische Inca nimmer zijn juk had weten op te leggen. Luide steekt de dichter de loftrompet over het militaire bedrijf dat bij deze heidenen in hoog aanzien staat. Een krijgshaftige adel bestuurt het volk en altijd kiest men de dapperste, de sterkste tot leider, zoals eens gewoonte was bij de oude Germanen. Afkomst telde niet onder de Araucanen, in tegenstelling tot de verwekelijkte, beschaafde Inca's en Azteken. De Araucanen waren vrij, ze kenden geen godsdienst, geen wetten, geen schuldbesef. Alleen de moed telde. En als men voor een moeilijke beslissing stond, waren er de tove- | |
[pagina 90]
| |
naars die uit vogeltekenen, de stand der sterren of andere natuurverschijnselen de te volgen strategie afleidden. De Araucanen waren eerder bijgelovig dan afgodendienaars. Ze waren atletisch qua lichaamsbouw en beschikten over een uitzonderlijk uithoudingsvermogen: eran grandes sufridores. Geen onwaardige opponenten voor de Spaanse conquistadores dus. De pionier die de Maule-rivier, in het midden van de langgerekte strook, over durfde, was Diego de Almagro, de onfortuinlijke compagnon van de veroveraar van Peru. Het gevaarlijke grensleven en het verraad achter zijn rug brachten hem snel naar zijn standplaats Cuzco terug. Enige jaren later stichtte Pedro de Valdivia de eerste Spaanse nederzetting op Araucaanse bodem: Andalién, weldra te volgen door Coquimbo en Santiago boven, Penco-Concepción aan de monding van en Angol, Imperial en Villarrica bezuiden de Maule. Maar - verzucht de dichter - de Spanjaarden die daar neerstreken, vielen ten prooi aan een ontembare bezitsdrift. Hun welvaart maakte hen hoovaardig, reden waarom de Allerhoogste besloot de christenen een lesje te leren. Voor straf liet Hij de Araucanen op ze los, zoals Hij ooit de ontspoorde Israëlieten overliet aan Assyriërs en Babyloniërs. Toen de Araucanen zagen dat de christenen geen goden waren, zoals ze aanvankelijk hadden gedacht, maar blijk gaven van zedenverwildering en een onstilbare schraapzucht, kwamen ze in vergadering bijeen. De wijze Colocolo - de Araucaanse Nestor - regisseert een reeks proeven en krachtmetingen die de aanvoerder opleveren: de eenogige Caupolicán. Onder zijn leiding overvallen de wilden een Spaanse voorpost, en dat brengt Pedro de Valdivia in het geweer. Doch in plaats van zijn bedreigde landgenoten linea recta te hulp te schieten, slaat hij een ‘zijweg’ in, gedreven door gouddorst. De heidenen zijn van die christelijke ziekte op de hoogte, laten Valdivia in een hinderlaag lopen en hakken diens leger in de pan. Van grote energie daarbij getuigt de jonge held Láutaro. Ercilla prijst de Araucanen en merkt de nederlaag van de Spanjaarden aan als hun welverdiende loon. Dat neemt niet weg dat de Spaanse kolonisten in het grensgebied doodsangst uitstaan, want bekend is dat de Araucanen kinderen, maagden en grijsaards niet sparen. Daarom vluchten allen vanuit hun onhoudbare blokhutten naar Penco-Concepción, het laatste Spaanse fort in de wildernis. Zou het vallen, het was met de Spaanse aanwezigheid in zuidelijk Chili gedaan! Maar de Araucanen aarzelen in het gezicht van de overwinning | |
[pagina 91]
| |
en beleggen een vergadering om de verdere tactiek te bespreken. Zoals altijd komen na het succes de onderlinge tegenstellingen weer naar boven. Sommigen zijn van mening dat men zich tegen de Spanjaarden alleen maar moet verdedigen; anderen willen ze uit Chili verdrijven; weer anderen opperen zelfs het plan de vijand bovendien te achtervolgen tot in Spanje en hun keizer, Karel V, gevangen te nemen. Woordvoerder van deze haviken is Tucapel. Zijn overmoed stuit op de bezadigdheid van Puchecalco, die in de sterren heeft gelezen dat de Spanjaarden zijn voorbeschikt om in Chili te blijven en dat de Araucanen slechts een tijdelijk middel der wrake Gods zijn. Dit inzicht schuift Tucapel als een laffe vorm van doemdenken opzij, en Puchecalco slaat hij de hersens in. Caupolicán, de leider, verzuimt de moord op de profeet te straffen, en daarom laat God de Araucanen over aan hun lot. Al zullen ze nog de beproefde tactiek van de verschroeide aarde toepassen, een substantiële overwinning behalen ze niet meer. Daarbij zij aangetekend dat het natuurlijk in de bedoeling van de hemel lag om het christendom ook hier wortel te laten schieten, en even onderbreekt de dichter zijn relaas om melding te maken van een verschijning van de Maagd Maria op 23 april 1554, twee jaar vóór zijn aankomst in Lima. Indien - schrijft Ercilla - zich nu niet meer zoveel wonderen voordoen als in het verleden, dan komt dat omdat er tegenwoordig weinig heiligen leven en omdat het christendom wet is geworden. Waar dat gebeurt, kan de hemel het werk door Moeder Natuur laten afmaken. Waar dat nog niet is gebeurd, breekt soms de Bovennatuur door de gewone loop der dingen heen, en zo richtte de Koningin van de Hemel zich rechtstreeks tot de Araucanen om hen te waarschuwen: ze mochten de christelijke nederzettingen niet platbranden, zoals zij meenden dat de opdracht van hun opperwezen was. In dat wezen herkent Ercilla de duivel. Die moesten de indianen negeren, hetgeen een afzweren van de menseneterij inhield, alsmede aanvaarding van het licht van het Evangelie. Het doopsel, zei Maria, was voor hun eigen bestwil. Doch het bloed kruipt waar het niet gaan kan. De Spanjaarden zijn van alle kanten ingesloten en de Araucanen maken zich op voor de eindstrijd. En het is in die benarde situatie dat de belegerden aankloppen in Peru, waar zojuist een nieuwe onderkoning is geïnstalleerd die zijn zoon, don García Hurtado de Mendoza, met een vloot vanuit Lima naar Chili stuurt. Op die vloot bevindt zich, zoals eerder vermeld, de dichter als oorlogscorrespondent. Alles | |
[pagina 92]
| |
wat hij tot nog toe heeft verhaald, heeft hij van horen zeggen en neergelegd in het eerste deel van zijn epos. Dat eerste deel geeft in een terugblik wat in het voorafgaande is samengevat: hoe de hebzucht de Spanjaarden fataal werd en hoe ze, in het nauw gedreven door de Araucanen, hulp vroegen aan Lima. In het tweede deel van het epos is de auteur zelf als personage aanwezig, als ooggetuige. Geen Venus, kondigt hij expliciet aan, maar Mars, el fiero Marte, en tijdens de krijgstaferelen die hij opvoert vliegen de afgehouwen lichaamsdelen net zo kwistig in het rond als op de twintigste-eeuwse beeldbuis. Maar alvorens de strijd in alle hevigheid ontbrandt, valt de dichter in een diepe slaap. In een droomgezicht verschijnt hem de oorlogsgodin Bellona, en die schotelt hem, als in een film, voor wat zich tegelijkertijd, in datzelfde jaar 1557 in de Oude Wereld afspeelt: de klinkende zege van Filips II op de Fransen bij Saint Quentin, die breedvoerig zou worden afgebeeld op de wanden van het kloosterpaleis El Escorial. Het trouweloze Frankrijk verdient straf en God hanteert zijn Spaanse paladijn als zweep. Om de vrede te bezegelen huwt Filips met Isabelle de Valois, dochter van koning Henri II. Omdat Ercilla het tweede deel van zijn epos in 1578 publiceerde, kon hij in 1557, behalve zien wat er gelijktijdig aan de andere kant van de wereld gebeurde, ook nog recentere successen van zijn mecenas voorspellen, zoals de verdrijving van de morisken uit Granada, de zeeslag tegen de Turken bij Lepanto en het neerslaan van ketterse rebellen in de Lage Landen. Na al die bemoedigende nieuwsberichten uit de toekomst laat de auteur de grote strijd losbarsten tussen Spanjaarden en Araucanen, voortdurend de pen en de de lans verwisselend, la pluma ora en la mano, ora la lanza: zoals eens Julius Caesar, model van de Spaanse traditie van armas y letras. Om de kamp epische grandeur te verlenen trekt Ercilla een parallel tussen twee zeeslagen: een uit de Klassieke Oudheid tussen Augustus en Marcus Antonius en een die nog komen moet, in 1571, tussen Johan van Oostenrijk en de Grote Turk. Natuurlijk overtreft die laatste slag de eerdere, maar dat is nog niet alles. Want in een volgende vergelijking overtreffen de tegenstanders van Spanje in de Nieuwe Wereld die van Griekenland en Rome in de Oude Wereld. De Araucanen zijn meer waard dan de Trojanen en de Egyptenaren, en daarom bárbaros dignos de memoria. In het derde deel van de Araucana volgt de ontknoping. Caupo- | |
[pagina 93]
| |
licán besluit de oorlog tegen de Spanjaarden voort te zetten, teneinde zijn leiderschap te kunnen behouden, het algemeen belang opofferend aan zijn eigen ambitie, de haviken hun zin gevend. Hij zendt een verspieder naar het stadje Imperial, dat door de christenen in staat van verdediging is gebracht. Die verspieder neemt een paardenknecht van de Spanjaarden, een Peruaanse yanacuna, Andresillo van naam, in vertrouwen. Wil Andresillo 's nachts, als de inwoners slapen, de poort openen zodat de Araucanen naar binnen kunnen? Wil hij de rol op zich nemen van Sinoon, de Griekse achterblijver die de Trojanen overhaalde het houten paard binnen hun muren te brengen, wat uiteindelijk tot de ondergang van Troje leidde? De yanacuna zei de verspieder zijn hulp toe, maar verried achter diens rug het plan aan zijn meesters. En toen de Araucanen 's nachts Imperial naderden, werden ze door de schijnbaar slapende Spanjaarden verrast en definitief verslagen. Ercilla spreekt weliswaar schande van het verraad van de dubbelspion Andresillo, maar dat doet niets af aan de noodzakelijke Spaanse victorie. De daad van Andresillo vergelijkt hij met de handelwijze van Aeneas, die weliswaar Rome moest stichten, maar zonder dat dat hem verontschuldigde voor het in de steek laten van Dido, de Carthaagse koningin met wie hij zou trouwen. Conclusie: de Araucanen zijn net zo schandelijk verraden als de Afrikanen, maar het lag in de loop der dingen, het was de wil van de Allerhoogste dat Chili het christendom kreeg, zoals eens Rome moest worden gesticht. Caupolicán, de Araucaanse Hector, werd onthoofd en met honderd pijlen doorboord. Na de de ondergang van Arauca lag de weg naar het zuidelijkste punt van het continent open. Onderweg stuitten de christenen op mensen die nog geheel naar de natuur leefden, zoals in de gouden eeuw toen Saturnus regeerde. Die wilden kenden de hebzucht niet,
Maar toen wij al wat mooi was in die streken
Met onze troepen en de brute kracht
Van onze wapens hadden kunnen breken,
Hun rechten en hun wet hadden verkracht,
Toen alle goeds verwording was gebleken
Door 't kwade dat wij hadden meegebracht,
Toen heeft de hebzucht daar haar vlag geplant,
En vaster dan in enig ander land.
| |
[pagina 94]
| |
En daarmee getuigt Ercilla ervan oog te hebben voor de paradox dat zij die kwamen uit naam van hem die liefde preekte, met het Blijde Nieuws ook de oude Cupiditas meebrachten, volgens de toenmalige zedenprekers de wortel van alle kwaad.
Alonso de Ercilla trekt mee naar het uiterste zuiden en kerft daar zijn naam in een boom met een datum in februari van het jaar 1558. Terug in Peru, krijgt hij van de autoriteiten te horen dat zijn aanwezigheid niet langer gewenst is. Tegen de voorschriften in, had hij geduelleerd met een mede-officier. Via Panama en Nombre de Dios gaat de dichter scheep naar Spanje, waar de stand van zaken hem verontrust. De oorlogsmachine is op gang gekomen. Ketters, kapers en rebellen belagen zijn heer, maar voorlopig werkt God nog aan diens kant. In 1588 wordt de Armada in het Kanaal door de elementen versplinterd, waarmee het verval van Spanje inzet. Een zoon van Ercilla was meegevaren en omgekomen. La Araucana, hoewel gewaardeerd door de koning, leverde hem minder beloning op dan waar hij recht op meende te hebben. Teleurgesteld verlaagde de dichter zich tot woekerpraktijken. In 1590 vatte hij nog het plan op een epos te wijden aan de onepische ‘verovering’ (lees: inlijving) van Portugal en twee jaar later velde de kou hem. Zijn Araucana vond navolging in de Arauca Domado (1596) van de in Chili geboren Pedro de Oña en in de Araucana als toneelstuk door Lope de Vega. Hoewel het dichtwerk van Alonso de Ercilla literair gezien achterblijft bij het fantasievolle en knap geconstrueerde epos van Ariosto of de lyrische kracht van dat van Camões, ging La Araucana een glorieuze toekomst tegemoet als ‘eerste epos van Amerika’; geschreven door een Spanjaard weliswaar, maar met welk een oog voor de kwaliteiten van de inheemsen! Dat vonden niet alleen de Chilenen die Ercilla's werk tot nationaal monument verhieven, maar vrijwel alle Spaans-Amerikaanse literatuurhistorici. De Araucana groeide uit tot een Amerikaanse klassiek, verplichte literatuur op school en universiteit, kweekgrond van een onafzienbare reeks artikelen en proefschriften. Wat hebben Engeland en Holland voor epiek aan Noord-Amerika en Oost-Indië gegeven? Waar zijn de anglicaanse en calvinistische Ercilla's? |
|